U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Vw , Dublin Polen, niet aangetoond meer dan drie maanden buiten het grondgebied van de lidstaten. Beroep ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 17/6945

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. Y. Tamer),

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ), niet in behandeling genomen.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Voorts is M.A. Gardezy, tolk, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1980 en bezit de Iraanse nationaliteit. Zij heeft op 17 januari 2017 een asielverzoek ingediend. Verweerder heeft het asielverzoek van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw , omdat Polen verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van de aanvraag.

2. Eiseres heeft eerder op 23 mei 2016 in Nederland en op 20 september 2016 in Polen een asielaanvraag ingediend. In Nederland is haar asielaanvraag op 1 augustus 2016 afgewezen. Op 19 september 2016 is eiseres overgedragen aan Polen.

Op 13 februari 2017 heeft verweerder de Poolse autoriteiten gevraagd om eiseres terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) 604/2013 (de Dublinverordening). De Poolse autoriteiten hebben op 14 maart 2017 ingestemd met de terugname van eiseres op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening.

3. Eiseres betoogt dat verweerder haar ten onrechte niet op de hoogte heeft gesteld van het claimakkoord van 14 maart 2017 en haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld daarop te reageren. Voorts betoogt eiseres dat verweerder ten onrechte Polen verantwoordelijk heeft geacht voor de behandeling van haar asielaanvraag. Verweerder heeft zich daartoe ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gedurende ten minste drie maanden in Turkije, en dus buiten de EU, heeft verbleven. Eiseres wijst daarbij op de mailwisseling met een advocaat en op een waarschuwing van Gmail van 12 januari 2017 dat met een Samsung Galaxy Ace op die datum vanuit Turkije op haar email account is ingelogd.

4. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.1

Het claimakkoord is door verweerder gelijktijdig met het bestreden besluit aan eiseres overgelegd. Eiseres heeft ter zitting te kennen gegeven dat de in het claimakkoord genoemde claimgrond in beginsel klopt en dat het claimakkoord in zoverre juist is. De omstandigheid dat verweerder reeds een voornemen bekend had gemaakt, voordat Polen de claim had geaccepteerd, maakt niet dat eiseres daardoor in haar belangen is geschaad. In het voornemen is verweerder namelijk reeds ingegaan op de vraag of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij drie maanden buiten de EU heeft verbleven. Eiseres heeft daarop in de zienswijze kunnen reageren. Reeds daarom slaagt deze grond niet.

4.2

Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening komen de in artikel 18, lid 1, gespecificeerde verplichtingen te vervallen indien de verantwoordelijke lidstaat, bij een verzoek tot over- of terugname van een verzoeker [...] kan aantonen dat de betrokkene het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten, tenzij hij houder is van een geldige verblijfstitel die door de verantwoordelijke lidstaat is afgegeven.

4.3

In haar arrest Karim tegen Zweden van 7 juni 2016 (ECLI:EU:C:2016:410) heeft het Hof van Justitie voor recht verklaard dat een vreemdeling zich in beroep tegen een overdrachtsbesluit kan beroepen op artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening. Het is aan eiseres aannemelijk te maken dat zij drie maanden buiten de EU heeft verbleven.

4.4

Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij drie maanden buiten de EU heeft verbleven. De door eiseres overgelegde mailwisseling met een advocaat is niet in het Nederlands en zij heeft geen Nederlandse vertaling daarvan overgelegd. Ook indien zij in die mail door een advocaat zou zijn gewezen op het feit dat zij drie maanden buiten de lidstaten moet verblijven voordat een ander land verantwoordelijk kan worden voor de behandeling van haar asielaanvraag, levert dit geen bewijs van een daadwerkelijk verblijf van drie maanden buiten de lidstaten door eiseres. Ook uit de waarschuwing van Gmail blijkt niet dat eiseres toen daadwerkelijk in Turkije verbleef en voorts is dit slechts een momentopname. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiseres overgelegde stukken indirect bewijs oplevert, deze stukken hebben geen directe link met eiseres. Eiseres heeft het visum dat zij heeft ontvangen voor Turkije, noch haar paspoort met in- en uitreisstempels overgelegd.

5. Voorts betoogt eiseres dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Polen van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zij voert daartoe aan dat Polen niet voldoet aan de in de Procedurerichtlijn neergelegde vereisten en verzoekt verweerder toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiseres wijst daarbij op het rapport “Pushed back at the door: Denial of acces tot asylum in eastern EU member states” van 23 januari 2017. Ook uit het rapport 2016/2017 van Amnesty International blijkt volgens eiseres dat in Polen toegang tot de asielprocedure niet is gegarandeerd. Ook is het moeilijk om juridische bijstand te verkrijgen, brengt overdracht aan Polen een reëel risico op detentie met zich mee, dan wel zijn de opvang en voorzieningen onder de maat en is het staande praktijk om vreemdelingen uit te zetten voordat zij in de gelegenheid zijn gesteld om een rechtsmiddel aan te wenden. Eiseres verwijst daartoe naar het AIDA rapport van 25 november 2015. Verder blijkt uit het jaarrapport 2015/2016 van Amnesty International dat asielzoekers gevaar lopen gedurende hun asielaanvraag te worden gedetineerd. Ook heeft eiseres in dat kader gewezen op het “Country report on Human Rights Practices – Poland” van 13 april 2016 van het US Department of State. Tot slot heeft eiseres gewezen op het rapport van AIDA van maart 2016. Daarin staat dat wetswijzigingen van december 2015 ervoor hebben gezorgd dat Dublin terugkeerders recht hebben op gezondheidszorg. In de praktijk is dit echter niet het geval, aldus eiseres.

6. De rechtbank overweegt als volgt.

6.1

De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de autoriteiten van Polen zich houden aan internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Poolse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Polen een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM .

6.2

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 4 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1278) geoordeeld dat, hoewel uit de door de vreemdeling in die zaak overgelegde rapporten blijkt dat het asielsysteem in Polen tekortkomingen kent, daaruit niet kan worden afgeleid dat ten aanzien van Polen niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De door eiseres overgelegde stukken geven geen blijk van een dusdanige verslechtering van de situatie dat deze uitspraak niet langer kan worden gevolgd.

6.3

Uit de overgelegde pagina’s en samenvatting van het rapport “Pushed back at the door” blijkt dat het rapport gaat over gestelde problemen aan voornamelijk de oostgrens van Polen. Asielzoekers zouden daar, ondanks hun asielverzoek, bij de grens worden tegengehouden. Ook de door eiseres overgelegde samenvatting van het rapport ‘At the border; report on monitoring of acces to the procedure for granting international protection at border crossings in Terespol, Medyka, and Warszawa-Okeçie Airport’ uit 2016 van SIP (Association for Legal Intervention) ziet voornamelijk op de buitengrenzen van Polen. En in het rapport van Amnesty International 2016/2017 staat dat Polen geen asielzoekers heeft geaccepteerd op basis van de afgesproken herverdeling van vluchtelingen en dat er barrières bestaan tot de toegang tot de asielprocedure. Daarbij wordt ook gewezen op de grens tussen Polen en Wit-Rusland. In het geval van eiseres gaat het echter om toepassing van de Dublinverordening. Met het claimakkoord heeft Polen de verantwoordelijkheid voor het asielverzoek van eiseres reeds geaccepteerd en mag ervan uit worden gegaan dat eiseres in de gelegenheid wordt gesteld een asielaanvraag in te dienen.

Van het AIDA rapport 2016 heeft eiseres alleen pagina 28 overgelegd. Daarop staat een deel van paragraaf 2.7 ‘The situation of Dublin returnees’. Op die pagina gaat het niet over de toegang tot de gezondheidszorg in Polen.

Eiseres heeft met de enkele verwijzing naar het AIDA rapport 2015, het jaarrapport 2015/2016 van Amnesty International en het Country Report van het US Department of State haar standpunt over de inhoud van die rapporten en daarmee haar standpunt dat overdracht aan Polen een schending van het non refoulement beginsel inhoudt, onvoldoende gemotiveerd.

6.4

Gelet op het voorgaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet langer van het interstatelijke vertrouwensbeginsel heeft mogen uitgaan. Voor zover eiseres van mening is dat Polen zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn en Procedurerichtlijn heeft verweerder, onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak K.R.S. t. het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (ECLI:NL:XX:2008:BG9802), terecht overwogen dat eiseres zich over eventuele problemen dient te beklagen bij de Poolse autoriteiten dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Polen haar niet zouden kunnen of willen helpen.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature