Uitspraak
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
Zaak-/rolnr.: 5175815 RL EXPL 16-18088
25 april 2017
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] , wonende te [woonplaats] ,eiser,gemachtigde: mr. C. te Pas,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Taxibedrijf Friends B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 's-Gravenhage,gedaagde,gemachtigde: mr. C.M.C. Hendriks.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en Friends.
1 Procedure
1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het tussenvonnis van 11 oktober 2016 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van depot van de zijde van [eiser] ;
- het deskundigenrapport van gerechtsdeskundige R. ter Kuile-Haller van 30 december 2016;
- de akte eiser uitlaten over deskundigenbericht van de zijde van [eiser] ;
- de conclusie na deskundigenbericht van de zijde van Friends.
1.2.
Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2 Verdere beoordeling
2.1.
De kantonrechter stelt voorop dat op Friends de bewijslast rust van haar stelling dat partijen zijn overeengekomen dat een bedrag van € 1.100 door Friends mocht worden ingehouden op het salaris van [eiser] in verband met schades die door [eiser] zijn veroorzaakt. Dat bewijs wenst zij te leveren aan de hand van een brief van 2 september 2013 van haar aan [eiser] , die volgens Friends door [eiser] is ondertekend. [eiser] heeft betwist dat de handtekening van hem afkomstig is en gesteld dat de handtekening is vervalst.
2.2.
Bij tussenvonnis van 10 oktober 2016 heeft de kantonrechter een gerechtsdeskundige benoemd om in verband met het voorgaande de volgende vragen te beantwoorden:
Kan de deskundige de mate van waarschijnlijkheid vaststellen waarin [eiser] zijn handtekening plaatste onder als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde overeenkomst van 2 september 2013?
Zijn er de deskundige voor het overige dingen opgevallen die vermeldenswaard zijn of heeft de deskundige opmerkingen die dienstig kunnen zijn voor een juiste beoordeling van de kwestie door de kantonrechter?
2.3.
De deskundige heeft een rapport uitgebracht dat, voor zover relevant, luidt:
ONDERZOEK EN RESULTATEN
De schriftvergelijking
Bij de handschriftenanalyse kunnen verschillende soorten van kenmerken worden onder scheiden , die in twee categorieën kunnen worden ingedeeld, te weten:
I. Systeemkenmerken
Het betreft hier de in ieder handschrift voorkomende kenmerken, voornamelijk schriftsoort, verbondenheidsgraad, hellingshoek, lengte- en breedteverhoudingen tussen en binnen de diverse schrijfzones, schrijfdruk en lijnkwaliteit.
II. Fijnkenmerken
Hieronder verstaat men karakteristieke kenmerken in de beweging en de vorm, bijvoorbeeld afwijkende vormgevingen en de fijnstructuur van een schriftelement. Deze groep van kenmerken, die in onbeperkte mate kunnen voorkomen, bezit volgens de algemeen geaccepteerde opvattingen in de vakliteratuur de essentiële identificatiewaarde.
De waardebepaling van de langs deze methodische weg verkregen kenmerkenreeks (overeenkomsten en verschillen) leidt tot een trapvormige reeks van waarschijnlijkheidsuitspraken. De volgende uitspraken zijn gebruikelijk:
• met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid
• hoogstwaarschijnlijk
• waarschijnlijk
Deze uitspraken worden zowel in positieve als in negatieve zin gehanteerd.
De uitspraken kunnen niet als getalsmatige waarschijnlijkheden worden gedefinieerd omdat op dit moment geen kwantitatieve (statistische) gegevens beschikbaar zijn met betrekking tot schriftkenmerken.
Behalve de genoemde kenmerken, zijn de volgende schriftkundige overwegingen ook van invloed op de waarschijnlijkheidsuitspraken:
• de moeilijkheidsgraad in verband met nabootsen van het betwiste handschrift;
• de tijdspanne die er eventueel is tussen het vervaardigen van het betwiste handschrift en het schrijven van het vergelijkingsmateriaal;
• de beschikbare hoeveelheid betwist handschrift en vergelijkingsmateriaal;
• de kwaliteit van het overgelegde handschrift; originele stukken bevatten de meeste informatie voor het vergelijkend handschriftonderzoek. In het algemeen bieden reproducties (zoals fotokopieën, faxen, doordrukkopieën, en dergelijke) minder informatie voor een onderzoek;
• de variatiebreedte en de informatie-inhoud van het onderzochte handschrift.
Waar mogelijk , zal worden aangegeven welke van deze overwegingen een beslissende rol hebben gespeeld bij het geven van een bepaalde uitspraak.
(…)
Nadere beschouwing betwist handschrift
De betwiste handtekening is onderzocht met behulp van een stereomicroscoop. Zij bezit originele inktafzettingen. In de lijnvoering konden geen onnatuurlijke onderbrekingen binnen de afzonderlijke letteronderdelen worden aangetroffen. Evenmin komen radeersporen of sporen van vooroefening voor. De handtekening is gedeeltelijk 1eesbaar.
Nadere beschouwing vergelijkingshandschrift
Van [eiser] zijn schrijfproeven en bij eerdere gelegenheid vervaardigde handtekeningen voor het onderzoek beschikbaar gesteld. Onderling maken de handtekeningen een homogene indruk. De handtekening van genoemde is gedeeltelijk leesbaar.
VERGELIJKING
Inzake vraag 1
Bij vergelijking van de betwiste handtekening met de beschikbaar gestelde referentiehand tekeningen van [eiser] zijn overeenkomsten of sporen daarvan waargenomen.
Qua systeemkenmerken kunnen de volgende overeenkomsten worden genoemd:
• de algehele vormgeving;
• de hellingshoek;
• de verbondenheidsgraad;
• de onderlinge schrijfdrukverdeling met name in het gedeelte “ [X] ”;
• de onderlinge lengte- en breedteverhoudingen tussen en binnen de diverse schrijfzones.
Met betrekking tot de fijnkenmerken zijn overeenkomsten of sporen daarvan geconstateerd
in:
• het beginpatroon met bovenlussen en een ovaalvormige onderlus;
• de kapvorming van de letter R;
• de verwaarloosde letter a;.
• de kap en de basis van de letter z;
• de vormgeving van de letter i met vrij grote lusvormige i-punt.
De voorletter A, zoals aanwezig in de vergelijkingshandtekeningen, komt in de betwiste handtekening niet voor.
CONCLUSIE
Op grond van deze bevindingen kan worden geconcludeerd dat de betwiste handtekening rechtsonder de overeenkomst [i] hoogstwaarschijnlijk door degene is vervaardigd die de beschikbaar gestelde vergelijkingshandtekeningen heeft geproduceerd. Volgens opgave zijn de referentiehandtekeningen afkomstig van [eiser] .
Inzake vraag 2
Bij het onderhavige onderzoek konden geen nabootsings- of andere valsheidskenmerken
worden waargenomen. De lijnvoering van de diverse te onderscheiden elementen vertonen
een strakke lijnvoering. De patronen van de betwiste handtekening vallen binnen de variatiebreedte van die van de vergelijkingshandtekeningen.
2.4.
De kantonrechter stelt vast dat op grond van artikel 152 lid 2 Rv de rechter vrij is in de waardering van het oordeel van een door hem benoemde deskundige. Dat betekent dat de rechter zelf bepaald welke waarde hij hecht aan het deskundigenbericht. De keuze voor de vrije bewijswaardering vloeit voort uit de gedachte dat de rechter (binnen de grenzen van het geschil) zoveel mogelijk de materiele waarheid dient te achterhalen. De bewijsmaatstaf die de rechter dient toe te passen is een redelijke mate van zekerheid.
2.5.
Wanneer de rechter de zienswijze van de door hem benoemde deskundige niet volgt, dient hij in beginsel zijn oordeel van een zodanige motivering te voorzien, dat deze voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om deze zowel voor partijen als voor derden, daaronder begrepen de hogere rechter, controleerbaar en aanvaardbaar te maken (vgl. Hoge Raad 5 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8478).
2.6.
In het licht van de aan Friends verstrekte bewijsopdracht, dient de kantonrechter een redelijke mate van zekerheid te hebben dat de handtekening op de brief van 2 september 2013 afkomstig is van [eiser] . In dit verband komt waarde toe aan het rapport van de gerechtsdeskundige. Die komt tot de conclusie dat de handtekening hoogstwaarschijnlijk is vervaardigd door [eiser] . Zij komt tot dit oordeel op basis van een aantal systeemkenmerken en een aantal fijnkenmerken.
2.7.
De kantonrechter is er op basis van het rapport van de deskundige onvoldoende van overtuigd van de handtekening op de brief van 2 september 2013 afkomstig is van [eiser] . Voor dit oordeel is het volgende redengevend.
2.8.
De gerechtsdeskundige heeft uitsluitend aandacht besteed aan elementen die er op wijzen dat de handtekening daadwerkelijk is gezet door [eiser] . Zo zoekt (en vindt) zij overeenkomsten tussen de handtekening op de brief van 2 september 2013 en de referentiehandtekeningen. Zij besteedt echter geen aandacht aan omstandigheden die aanleiding zijn om te twijfelen aan de conclusie dat de handtekening hoogstwaarschijnlijk van [eiser] afkomstig is. Uiteraard zal een handtekeningenvervalser proberen een zoveel mogelijk gelijkende handtekening te produceren en zal daartoe waarschijnlijk net zoveel pogingen ondernemen totdat hij van oordeel is dat de handtekening voldoende gelijkenis vertoont. Bij het beoordelen van een handtekening dient dan ook eveneens zorgvuldig te worden onderzocht of er indicaties zijn waaruit blijkt dat sprake is van een vervalste handtekening. Uit het onderzoek van de gerechtsdeskundige blijkt in het geheel niet dat dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden.
2.9.
De kantonrechter is van oordeel dat een zorgvuldige bestudering van de handtekening op de brief van 2 september 2013 in combinatie met de referentiehandtekeningen diverse sterke aanwijzingen oplevert dat de handtekening niet afkomstig is van [eiser] . Het betreft de volgende aanwijzingen.
2.10.
Hoewel de gerechtsdeskundige constateert dat de kenmerkende voorletter A bij de handtekening op de brief van 2 september 2013 ontbreekt, terwijl die op alle referentiehandtekeningen steeds voorkomt, verbindt zij daaraan geen enkele consequentie. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt dit onder de gegeven omstandigheden een belangrijke aanwijzing dat de handtekening niet door [eiser] is gezet. Waarom zou hij immers alleen bij deze handtekening zijn voorletter niet vermelden, terwijl hij dat bij alle referentiehandtekeningen van voor en na 2 september 2013 wel doet.
2.11.
Ook de schrijfwijze van de letter a wijkt significant af van alle referentiehandtekeningen. De gerechtsdeskundige constateert slechts dat steeds sprake is van een verwaarloosde letter a, maar alle letters a in de referentiehandtekeningen bevatten een zichtbare opening in de a, terwijl die opening uitsluitend in de handtekening op de brief van 2 september 2013 geheel ontbreekt.
2.12.
Bovendien vertoont de hoofdletter R een duidelijke afwijking in vergelijking met die van de referentiehandtekeningen: links van de R bevindt zich in de handtekening op de brief van 2 september 2013 een krul die naar linksboven wijst. Een dergelijke duidelijke en open krul ontbreekt op alle referentiehandtekeningen.
2.13.
Tevens is links van de hoofdletter R een schuin omhoog wijzend liggend streepje te zien dat in alle referentiehandtekeningen ontbreekt. De gerechtsdeskundige maakt hier in haar rapport geen melding van.
2.14.
Voorts vertoont de letter i een duidelijke afwijking ten opzichte van alle referentiehandtekeningen: aan de i op de brief van 2 september 2013 zit bovenaan de poot van de i een afbuiging naar links, die in alle referentiehandtekeningen ontbreekt.
2.15.
Belangrijker is dat de gerechtsdeskundige in haar rapport niet heeft vermeld dat de in de referentiehandtekeningen kenmerkende letter h uit de naam van [eiser] in de handtekening op de brief van 2 september 2013 geheel ontbreekt.
2.16.
Ook valt op dat de naam [eiser] boven de handtekening op de brief van 2 september 2013 niet lijkt te zijn geschreven door [eiser] zelf. Op de weekstaten heeft [eiser] steeds zijn eigen naam geschreven en dat handschrift wijkt duidelijk af van het handschrift op de brief van 2 september 2013. Het ligt naar het oordeel van de kantonrechter niet voor de hand dat, wanneer [eiser] de brief van 2 september 2013 zelf zou hebben ondertekend, hij niet ook zelf zijn naam zou hebben geschreven.
2.17.
In het licht van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat ondanks het rapport van de gerechtsdeskundige niet met een redelijke mate van zekerheid is komen vast te staan dat de handtekening op de brief van 2 september 2013 afkomstig is van [eiser] . Daarmee is Friends niet geslaagd in haar bewijsopdracht en mag zij niet een bedrag van € 1.100 in mindering brengen op het aan [eiser] verschuldigde loon.
2.18.
Tijdens de comparitie heeft Friends erkend dat een bedrag van € 440 niet in mindering kan worden gebracht op het aan [eiser] verschuldigde loon. Dit leidt ertoe dat [eiser] nog recht heeft op betaling van achterstallig loon ten bedrage van € 1.109,12 en de kantonrechter die vordering zal toewijzen.
2.19.
De vordering van [eiser] in verband met de 8% vakantietoeslag wordt afgewezen. Uit productie 3 bij dagvaarding blijkt immers dat op de loonbedragen inclusief vakantietoeslag het bedrag van in totaal € 1.109,12 in mindering is gebracht. Daarmee is over dit bedrag geen vakantievergoeding meer verschuldigd.
2.20.
De gevorderde wettelijke verhoging over het achterstallige loon zal als op de wet gegrond worden toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter aanleiding ziet de wettelijke verhoging te matigen tot 20%.
2.21.
Nu Friends tegen de gevorderde wettelijke rente geen verweer heeft gevoerd, zal de kantonrechter de gevorderde wettelijke rente toewijzen met inachtneming van hetgeen omtrent de inhouding van het bedrag van € 1.109,12 is vermeld in de brief van DAS van 21 oktober 2015 (pagina 3 van productie 3 bij dagvaarding).
2.22.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen zoals verzocht, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
2.23.
Friends zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, de kosten voor de deskundige die zij reeds bij wijze van voorschot heeft voldaan daaronder begrepen.
3 Beslissing
De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Friends tot betaling aan [eiser] van € 1.109,12 netto ten titel van loon,
3.2.
veroordeelt Friends tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over een bedrag van € 309,25 met ingang van 1 juli 2012, over een bedrag van € 400 vanaf 1 september 2012, over een bedrag van € 200 met ingang van 1 oktober 2012 en over een bedrag van € 200 met ingang van 1 november 2012, in alle gevallen tot aan de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Friends tot voldoening aan [eiser] van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het onder 3.1 genoemde bedrag, met dien verstande dat de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW zal worden gesteld op 20%,
3.4.
veroordeelt Friends tot het verstrekken van een deugdelijke bruto/nettospecificatie van het onder 3.1 genoemde bedrag aan [eiser] ,
3.5.
veroordeelt Friends tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 189,76,
3.6.
veroordeelt Friends tot betaling van de kosten van de deskundige ten bedrage van € 1.448,15, welke zij reeds bij wijze van voorschot heeft voldaan,
3.7.
veroordeelt Friends tot betaling van de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 617,08, waarvan € 300 aan salaris gemachtigde,
3.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. J.L.M. Luiten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2017.