Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

verblijfsvergunning economisch niet-actieve langdurig ingezetene afgewezen, niet duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, arresten Chakroun en Khachab

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 17/1728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.A. Rispens),

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: Drs. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000), onder de beperking ‘verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene of vermogende vreemdeling’ afgewezen.

Bij besluit van 3 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1984 en bezit de Turkse nationaliteit. Eiser heeft de status van langdurig ingezetene derdelander conform Richtlijn 2003/109/EU van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (Langdurig ingezetenerichtlijn) in Italië verkregen. Eiser wil in Nederland verblijven als economisch niet-actieve langdurig ingezetene.

2. Verweerder heeft – samengevat weergegeven – in het bestreden besluit overwogen dat niet is gebleken dat eiser duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, zodat niet is voldaan aan artikel 3.29a, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).

3. Eiser betwist dat hij niet duurzaam zou beschikken over voldoende middelen van bestaan en doet een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 4 maart 2010 in de zaak C-578/08, Chakroun (het arrest Chakroun). Eiser heeft immers voldoende middelen van bestaan om in zijn eigen levensonderhoud en dat van zijn gezin te kunnen voorzien.

4. De rechtbank overweegt als volgt.

5. Ingevolge artikel 3.75, eerste lid, van het Vb 2000 zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan in ieder geval duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.

6. Niet in geschil is dat uit de door eiser overgelegde onderhandse akte van bedrijfsoverdracht van 3 april 2014 blijkt eiser zijn bedrijf voor € 50.000,- heeft verkocht en dat dit bedrag in twintig termijnen van € 2.500,- per maand door de koper zal worden betaald. Eveneens blijkt uit deze akte dat de eerste betalingstermijn op 20 oktober 2015 is verstreken. Hieruit volgt dat de laatste betalingstermijn op 20 mei 2017 is verstreken.

6.1.

De rechtbank stelt vast dat eiser geen bewijs van de betalingen heeft overgelegd. Derhalve is niet aangetoond dat eiser deze betalingen ook daadwerkelijk heeft ontvangen. Bovendien voldoen deze middelen van bestaan niet aan het vereiste van duurzaamheid zoals dat is neergelegd in artikel 3.75, eerste lid, van het Vb 2000 . Eiser heeft de onderhavige aanvraag op 2 augustus 2016 ingediend. Dit houdt in dat eisers middelen van bestaan slechts duurzaam zijn indien deze tot 2 augustus 2017 beschikbaar zijn. De laatste betalingstermijn is echter reeds op 20 mei 2017 verstreken.

6.2.

Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 21 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2588) doet het in artikel 3.75, eerste lid, van het Vb 2000 gestelde vereiste geen afbreuk aan het doel van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2013 inzake het recht op gezinshereniging (Gezinsherenigingsrichtlijn). In de uitspraak van 2 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2636) heeft de Afdeling overwogen dat de bepalingen wat betreft het inkomensvereiste uit de Langdurig ingezetenerichtlijn en Gezinsherenigingsrichtlijn nagenoeg gelijkluidend zijn en zoekt de Afdeling voor uitleg van bepalingen uit de Langdurig ingezetenerichtlijn steun bij de jurisprudentie van het HvJ EU ten aanzien van soortgelijke bepalingen uit de Gezinsherenigingsrichtlijn.

6.3.

Uit het arrest Chakroun volgt dat de lidstaten het hebben van stabiele en regelmatige inkomsten als voorwaarde kunnen hanteren en een verblijfsvergunning kunnen weigeren of intrekken als niet aan deze voorwaarde wordt voldaan. De lidstaten kunnen een bepaald referentiebedrag vaststellen maar zij kunnen niet een minimuminkomen bepalen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan, zonder enige concrete beoordeling van de situatie van de aanvrager (rechtsoverweging 48 van het arrest Chakroun).

6.4.

Naar aanleiding van het arrest Chakroun is bij het besluit van 24 juli 2010, Stb. 2010, 307, onder andere artikel 3.75, eerste lid, van het Vb 2000 aangepast door in dit artikellid de woorden ‘middelen van bestaan zijn duurzaam’ te vervangen door de woorden ‘middelen van bestaan zijn in ieder geval duurzaam’. Tevens is artikel 3.75, derde lid, van het Vb 2000 aangepast. Voorheen werden middelen van bestaan uit arbeid in loondienst eveneens als duurzaam aangemerkt, indien op het tijdstip waarop de aanvraag was ontvangen of de beschikking werd gegeven gedurende een ononderbroken periode van drie jaren middelen van bestaan uit arbeid in loondienst was verworven en de middelen van bestaan nog gedurende zes maanden beschikbaar waren. Vervallen is het vereiste dat de middelen uit arbeid nog zes maanden beschikbaar moeten zijn.

6.5.

De rechtbank overweegt dat verweerder de inkomsten van eiser niet als duurzaam heeft aangemerkt, omdat de middelen van bestaan niet nog één jaar beschikbaar. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat dit vereiste niet in strijd is met het arrest Chakroun. Uit dit arrest volgt immers niet dat lidstaten geen eisen mogen stellen aan de duurzaamheid van de middelen.

6.6.

Ter zitting verwijst eiser nog naar het arrest van het HvJ EU van 21 april 2016 in de zaak C-558/14, Khachab (het arrest Khachab). De rechtbank stelt voorop dat in rechtsoverweging 43 van het arrest Khachab is overwogen dat uit de rechtspraak van het HvJ EU volgt dat ingevolge artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn verzoeken om gezinshereniging individueel moeten worden beoordeeld (het arrest Chakroun, rechtsoverweging 48 en het arrest van 9 juli 2015 in de zaak C-153/14, K. en A., rechtsoverweging 60) en dat het aan de bevoegde nationale autoriteiten is om bij de tenuitvoerlegging van de Gezinsherenigingsrichtlijn en bij het onderzoek van de verzoeken om gezinshereniging, een evenwichtige en redelijke beoordeling van alle in het geding zijnde belangen te maken (zie in die zin het arrest van 6 december 2012 in de zaken C-356/11 en C-357/11, O. e.a., rechtsoverweging 81).

6.7.

De rechtbank overweegt dat het, met het oog op de voormelde concrete beoordeling van de situatie, op de weg van eiser ligt om te wijzen op concrete individuele omstandigheden die ertoe leiden dat hij, hoewel zijn inkomsten niet reeds één jaar beschikbaar zijn, toch aan het middelenvereiste voldoet. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. De enkele omstandigheid dat eiser blijkens een bankafschrift van Unicredit op 5 juli 2016 een bedrag van € 25.004,66,- op zijn rekening heeft staan, heeft verweerder niet voldoende hoeven achten. Dit bedrag is immers direct opneembaar en aldus direct vervreemdbaar. Andere omstandigheden die maken dat hij wel duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, zijn door eiser niet aangevoerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is voldaan aan artikel 3.29a, eerste lid, onder b, van het Vb 2000 . 7. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature