Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Door burgemeester opgelegde beperkingen aan aangekondigde doorlopende betoging (door middel van een kampement) op de Koekamp in Den Haag, geen procesbelang. Eiser niet-ontvankelijk in beroep.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 13/6900

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.J.F. Stelling),

en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Bootsma).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet openbare manifestatie (Wom) beperkingen gesteld aan de door De Buitenkerk aangekondigde betoging vanaf 12 december 2012, 23:59 uur voor onbepaalde tijd middels een kampement op De Koekamp in Den Haag.

Bij besluit van 27 juni 2013, verzonden op 11 juli 2013 (het bestreden besluit), heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 25 juni 2013, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is, gelijktijdig met de beroepen in de zaken AWB 13/7243, AWB 13/6898 en AWB 13/6897, behandeld ter zitting van 15 november 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [A], [B] en [C].

Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.

Bij e-mailbericht van 9 december 2012 heeft eiser namens De Buitenkerk kennisgeving aan de politie Haaglanden, Operationele Zaken, gedaan van het voornemen om vanaf 12 december 2012, 23:59 uur, een betoging in de vorm van een kampement op de Koekamp in Den Haag te houden. In de kennisgeving is onder meer vermeld dat De Buitenkerk een coalitie is van kerken, burgers en organisaties die letterlijk buiten staat en slaapt en zich tot doel heeft gesteld om de zwaksten in de samenleving een platform te geven om zich in eenheid richting overheid en samenleving te kunnen manifesteren en om hen te helpen een zelfstandig bestaan op te bouwen.

1.1.

Eiser is in het verleden betrokken geweest bij de organisatie van betogingen door Occupy Den Haag en van Wij blijven hier! Den Haag (WBHDH). Laatstgenoemde betoging vond vanaf 19 september 2012 middels een doorlopend kampement plaats op de Koekamp in Den Haag en is op 13 december 2012 beëindigd door ontruiming van het kampement. Doel van de betoging van WBHDH was het vinden van een humane oplossing voor een grote groep uitgeprocedeerde asielzoekers die niet uitgezet kunnen worden.

2.

In het primaire besluit heeft verweerder de volgende beperkingen aan de door eiser aangekondigde betoging van De Buitenkerk opgelegd:

het gebruik van tenten en het vestigen van een kampement is niet toegestaan;

nachtelijk verblijf (tussen 22.00 en 06.00 uur) is tijdens deze demonstratie niet toegestaan;

het terrein moet iedere dat leeg worden opgeleverd;

de demonstratie mag met het oog op de mogelijke ontruiming op de Koekamp niet in de omgeving worden gehouden.

Deze beperkingen zijn in bezwaar gehandhaafd. Volgens verweerder is het opleggen van de beperkingen om de volgende redenen gerechtvaardigd. Bij de betogingen van Occupy Den Haag en WBHDH is gebleken dat kampementen waarin men voor onbepaalde tijd permanent wil verblijven en slapen, (de vrees voor) wanordelijkheden en gezondheidsrisico’s met zich mee brengen. De vrees voor wanordelijkheden wordt versterkt doordat bij de betoging van Occupy Den Haag is gebleken dat eiser zich niet aan rechterlijke uitspraken houdt. Eiser heeft ook nu aangegeven zich niet te zullen houden aan aanwijzingen, afspraken, rechterlijke uitspraken en wettelijke voorschriften. Bovendien vreest verweerder dat de problemen die zich hebben voorgedaan op het kampement van WBHDH zich weer zullen voordoen, nu eiser heeft aangegeven dat ook uitgeprocedeerde asielzoekers van WBHDH welkom zijn. Voorts is verweerder voornemens om het kampement van WBHDH op 13 december 2012 te ontruimen. Dit is eveneens de beoogde ingangsdatum van de betoging van De Buitenkerk. De ontruiming van het kampement van WBHDH zal een grote logistieke operatie vereisen. Wegens vrees voor wanordelijkheden ziet verweerder zich genoodzaakt om rond deze mogelijke actie geen betogingen in de nabije omgeving van de door eiser beoogde locatie de Koekamp toe te staan. Ondanks de door verweerder opgelegde beperkingen had de betoging van De Buitenkerk doorgang kunnen vinden op een in het oog springende locatie in het centrum van Den Haag gedurende 16 uur per dag, waardoor de betogers collectief bekendheid hadden kunnen geven aan hun standpunt.

3.

Eiser heeft aangevoerd dat, gelet op de wetshistorie van de Grondwet en de Wom, de jurisprudentie van het EHRM en het rechtsfilosofische uitgangspunt dat de burger volledig autonoom is bij de inrichting van zijn leven en die autonomie alleen wordt begrensd door de rechten en belangen van medeburgers, de beperkingen op het grondwettelijk recht van betoging en vrijheid van meningsuiting slechts betrekking hebben op de belangen van derden en zich niet uitstrekken over de belangen van de manifestanten. De mogelijke gezondheidsrisico’s van de manifestanten kan dan ook geen reden vormen voor het opleggen van een beperking nu die beperking slechts betrekking kan hebben op de volksgezondheid, dat wil zeggen de belangen van derden. Verweerder heeft nagelaten toe te lichten waarom hij geen aanleiding ziet af te wijken van wat de voorzieningenrechter in de zaak van WBHDH hierover heeft beslist. Eiser voert verder aan dat verweerder niet heeft uitgelegd waarom er een reëel risico op wanordelijkheden zou bestaan, terwijl de groep uitgeprocedeerde asielzoekers van WBHDH gedurende de periode van de betoging geen wanordelijkheden heeft veroorzaakt. Gelet hierop is onduidelijk waaruit de dringende maatschappelijke noodzaak zou bestaan om te komen tot een beëindiging van de betoging van WBHDH. Verweerder heeft voorts nagelaten zelfstandig onderzoek te verrichten naar de feiten zoals die zich hebben voorgedaan in het geval van de betoging van WBHDH. Verweerder is enkel afgegaan op de verklaringen van ambtenaren, waarbij ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van die verklaringen.

4.

De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

Procesbelang?

5.

Vast staat dat de betoging van De Buitenkerk nooit heeft plaatsgevonden vanwege de door verweerder opgelegde beperkingen. Gelet hierop ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of er procesbelang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.

6.

Naar vaste rechtspraak is er sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Daarnaast kan er procesbelang zijn gelegen in de omstandigheid dat zich tussen dezelfde partijen in de toekomst een soortgelijk geschil kan voordoen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 januari 2011, LJN: BP2101 en de uitspraak van de ABRvS van 25 februari 2009, LJN: BH4009). Er kan eveneens sprake zijn van procesbelang wanneer de betrokkenen stellen en voldoende aannemelijk maken schade te hebben geleden ten gevolge van de bestreden bestuurlijke besluitvorming (zie de uitspraak van de ABRvS van 5 juni 2002, LJN: AE3664).

7.

De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het resultaat dat eiser met zijn beroep nastreeft, nog daadwerkelijk kan worden bereikt dan wel dat het resultaat van een inhoudelijke beoordeling van het beroep nog feitelijk betekenis kan hebben. Het resultaat dat eiser met zijn beroep nastreeft is intrekking van de door verweerder opgelegde beperkingen om de betoging in de vorm van een kampement op de Koekamp vanaf 13 december 2012 plaats te laten vinden. De betoging heeft echter nooit plaatsgevonden. Tussen de aankondiging van de betoging en de zitting van de rechtbank op 15 november 2013 zijn ruim elf maanden verstreken waarin geen door eiser, althans De Buitenkerk, georganiseerde betogingen hebben plaatsgevonden op de Koekamp. Gelet op die omstandigheid kan, wanneer er in de toekomst weer beoogd wordt een betoging door middel van een kampement plaats te laten vinden op de Koekamp, naar het oordeel van de rechtbank niet meer gesproken worden van een voortzetting van de op 9 december 2012 aangekondigde betoging. In dat geval zou sprake zijn van een nieuwe betoging waarvan eiser, overeenkomstig de daarvoor gestelde eisen, melding dient te maken bij verweerder. Verweerder dient vervolgens op grond van de feiten en omstandigheden zoals die zich dan voordoen en op grond van de dan geldende regelgeving een nieuw besluit te nemen ten aanzien van die betoging. Gelet daarop kan een inhoudelijke uitspraak over het bestreden besluit ten aanzien van de beperkingen per 13 december 2012 geen feitelijke betekenis meer hebben, zodat eiser in die zin geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

8.

Voorts is de vraag aan de orde of voldoende aannemelijk is dat zich in de (nabije) toekomst tussen dezelfde partijen een soortgelijk geschil zal voordoen. In haar uitspraak van heden in de zaak met procedurenummer AWB 13/6898 heeft de rechtbank deze vraag in de situatie van WBHDH positief beantwoord vanwege het navolgende.

9.

Er was in die procedure sprake van een voldoende concreet voornemen van eiser tot het organiseren van een soortgelijke betoging – doorlopend door middel van een kampement op de Koekamp – met een overeenkomstig doel, te weten het aan de kaak stellen van de situatie van uitgeprocedeerde asielzoekers. Voorts had verweerder betoogd dat hij vanwege negatieve ervaringen met doorlopende betogingen in het verleden, bij de beoordeling van een nieuwe kennisgeving voor het organiseren van een doorlopende betoging met kampement door WBHDH, niet snel geneigd zou zijn een soortgelijke betoging zonder beperkingen toe te staan. Voorts was gebleken dat verweerder ten tijde van de beslissing op bezwaar in de zaak met procedurenummer AWB 13/6898 reeds soortgelijke beperkingen aan een aangekondigde soortgelijke betoging van actiegroep Recht op Bestaan, een opvolger van WBHDH met een overeenkomstige deelnemersgroep en overeenkomstig doel, had opgelegd. Verweerder had dus daadwerkelijk gehandeld zoals de gemachtigde van verweerder had betoogd. Tot slot heeft de rechtbank in de zaak met procedurenummer AWB 13/6898 meewogen dat de problematiek rondom uitgeprocedeerde asielzoekers nog steeds actueel is. Deze omstandigheden, in samenhang met elkaar te lezen, maken het volgens de rechtbank in de zaak met procedurenummer AWB 13/6898 aannemelijk dat een soortgelijk geschil zich in de toekomst tussen dezelfde partijen zal voordoen (en zich in feite al had voorgedaan, gelet op de beperkingen die aan de door Recht op Bestaan aangekondigde doorlopende betoging waren gesteld).

10.

Hoewel eiser ter zitting ook een voldoende concreet voornemen heeft uitgesproken om, zodra de door verweerder aan de betoging van De Buitenkerk opgelegde beperkingen van de baan zijn, een soortgelijke betoging op de Koekamp te willen organiseren, is de rechtbank vanwege het navolgende van oordeel dat eenzelfde redenering in onderhavige zaak niet kan worden gevolgd.

11.

De Buitenkerk kan niet worden aangemerkt als een opvolger van WBHDH (dan wel Recht op Bestaan). Hoewel sprake is van enige overlap in deelnemers – eiser heeft verklaard dat bij de betoging van De Buitenkerk ook uitgeprocedeerde asielzoekers welkom zijn – heeft de coalitie van De Buitenkerk een bredere deelnemersgroep dan WBHDH (en Recht op Bestaan). Daarnaast is het doel dat De Buitenkerk met de betoging wil bereiken, te weten het bieden van een platform voor de zwaksten uit de samenleving, niet gelijk te stellen aan het doel van de betoging van WBHDH (en Recht op Bestaan), te weten het aan de orde stellen van de situatie van uitgeprocedeerde asielzoekers. Gelet op deze feitelijke verschillen met zaak AWB 13/6898 is niet op voorhand aannemelijk dat verweerder vanwege negatieve ervaringen met doorlopende betogingen in het verleden, bij de beoordeling van een nieuwe kennisgeving voor het organiseren van een doorlopende betoging met kampement door De Buitenkerk, zonder meer soortgelijke beperkingen zal opleggen. Evenmin kan worden vastgesteld dat De Buitenkerk een concrete, nog steeds actuele, problematiek aan de kaak stelt, waardoor minder aannemelijk is dat eiser een soortgelijke betoging op de Koekamp zal gaan organiseren.

12.

Nu is gesteld noch gebleken dat eiser schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit, kan ook daaruit geen procesbelang worden afgeleid. Samenvattend oordeelt de rechtbank dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

13.

Gelet op het voorgaande, had verweerder eiser niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn bezwaar. Dit is niet gebeurd. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal onder toepassing van artikel 8:72, derde lid onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien, bepalen dat het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk is en dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

14.

De rechtbank veroordeelt verweerder ingevolge artikel 8:75 van de Awb in de door eiser ten aanzien van het beroep gemaakte proceskosten, welke op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2014 worden vastgesteld op € 974,- (1 punt ad € 487,- voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt ad € 487,- voor het verschijnen op zitting en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

verklaart het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk;

bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 160,-, vergoedt;

veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten van € 974,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature