Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Vonnis in relatief bevoegdheidsincident; al dan niet terechte openbare betekening; woonplaatsbegrip; bevoegdheid Haagse rechtbank als restrechter ex art. 109 Rv.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

Zittingsplaats Den Haag

zaaknummer / rolnummer: C/09/438410 HA-ZA 13-233

Vonnis in incident van 29 mei 2013

in de zaak van

[opposant],

wonende te [woonplaats],

opposant,

eiser in het incident,

advocaat mr. W.B. Brusse te Almelo,

tegen

de coöperatieve vereniging naar Duits recht

GRAFSCHAFTER VOLKSBANK EG,

gevestigd te Nordhorn, Duitsland,

geopposeerde,

verweerster in het incident,

advocaat mr. T. Teke te Amsterdam.

Partijen zullen hierna Hamer en Grafschafter genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verstekvonnis van 12 december 2012;

- de verzetdagvaarding van 26 februari 2013, met producties,

- de incidentele conclusie van antwoord, met producties.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2. Het geschil en de beoordeling ervan in het incident

2.1. Bij verstekvonnis van 12 december 2012 is Hamer onder meer veroordeeld tot betaling aan Grafschafter van een bedrag van € 100.000,-- uit hoofde van een borgstellingsovereenkomst.

2.2. Bij verzetdagvaarding van 26 februari 2013 heeft Hamer gevorderd hem te ontheffen van voormelde veroordeling en opnieuw rechtdoende de inleidende dagvaarding van 30 juli 2012 nietig te verklaren dan wel Grafschafter in haar vorderingen niet niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van Grafschafter in de proceskosten.

2.3. Hamer stelt onder meer dat Grafschafter haar vorderingen bewust heeft voorgelegd aan de relatief niet-bevoegde rechter, hetgeen misbruik van recht oplevert. Volgens Hamer is de rechtbank Oost-Nederland relatief bevoegd om van de vorderingen van Grafschafter kennis te nemen, nu hij altijd binnen het arrondissement van deze rechtbank woonachtig is geweest. Hamer verwijst daarbij naar een afschrift van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van de gemeente [woonplaats] van 31 januari 2013, waaruit volgens hem blijkt dat ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding door Grafschafter van een onbekende woon- of verblijfplaats geen sprake was. Grafschafter heeft volgens Hamer de hem aan gerichte correspondentie betreffende haar vorderingen verzonden naar een oud adres, hetgeen haar bekend had kunnen en moeten zijn, terwijl zij daarnaast heeft verzuimd contact (telefonisch) met hem op te nemen. Ook zou het volgens Hamer voor de hand hebben gelegen het uittreksel van het exploot van dagvaarding te plaatsen in een plaatselijk dagblad dat wordt verspreid in de omgeving van [woonplaats]. Hamer wijst er in dat kader op dat het niet de eerste keer is dat Grafschafter op een dergelijke wijze haar klanten in Nederland met een bij verstek gewezen vonnis overvalt. Volgens Hamer heeft Grafschafter niet met spoed en te goeder trouw alle stappen ondernomen die nodig waren om hem te vinden.

2.4. Hoewel Hamer in zijn verzetdagvaarding geen bevoegdheidsincident heeft opgeworpen, impliceren zijn stellingen wel dat niet deze rechtbank maar de rechtbank Oost-Nederland relatief bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Om die reden heeft de rechtbank het door Hamer in zijn verzetdagvaarding gestelde mede aangemerkt als een incidentele conclusie strekkende tot relatieve onbevoegdheid.

2.5. Grafschafter heeft verweer gevoerd in het incident. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

2.6. Ter beoordeling in het incident staat of de rechtbank relatief bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe dat – anders dan Hamer heeft betoogd – de deurwaarder destijds op goede gronden heeft geconcludeerd dat van Hamer destijds geen woonplaats of plaats van werkelijk verblijf bekend was, zodat derhalve op goede gronden tot openbare betekening is besloten. Daartoe is het navolgende van belang.

2.7. Vooropgesteld wordt dat Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I) uitsluitend een regeling behelst voor wat betreft de absolute competentie en dat voor wat betreft de relatieve competentieverdeling moet worden teruggevallen op het interne recht van de lidstaat waarvan een gerecht op grond van Brussel I absolute bevoegdheid toekomt. Artikel 99, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat in beginsel (relatief) bevoegd is de rechter van de woonplaats van de gedaagde. Heeft gedaagde geen bekende woonplaats maar wel een werkelijk verblijf in Nederland, dan is relatief bevoegd de rechter van het werkelijk verblijf van gedaagde in Nederland. In artikel 109 Rv is vastgelegd dat wanneer de artikelen 99-108 Rv geen bevoegde rechter aanwijzen, bevoegd is de rechter van de woonplaats van eiser, dan wel, bij gebreke daarvan, de rechter te ’s-Gravenhage.

2.8. Artikel 46, eerste lid, Rv bepaalt dat de deurwaarder een afschrift laat van het exploot van dagvaarding aan degene voor wie het bestemd is in persoon of aan de woonplaats aan een huisgenoot van deze of aan een andere persoon die zich daar bevindt en van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt. Indien de deurwaarder aan geen van deze personen een afschrift kan laten, laat hij op grond van artikel 47, eerste lid, Rv een afschrift aan de woonplaats achter in een gesloten envelop. Ingevolge artikel 54, eerste lid, Rv geschiedt de betekening ten aanzien van hen die geen bekende woonplaats in Nederland hebben ter plaatse van hun werkelijk verblijf. Indien ook de plaats van het werkelijk verblijf niet bekend is, geschiedt de betekening op grond van artikel 54, tweede lid, Rv aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waar de zaak moet dienen of dient.

2.9. Het begrip woonplaats in voormelde artikelen dient feitelijk te worden uitgelegd, in die zin dat het daarbij gaat om de werkelijke woonplaats van de geadresseerde. Hieruit volgt reeds dat het enkele feit dat Hamer blijkens het overgelegde GBA-uittreksel ten tijde van het doen van het doen van het exploot van dagvaarding stond ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats], niet zonder meer tot de conclusie kan leiden dat dit adres op dat moment ook als woonplaats van Hamer had te gelden en dat aldus een afschrift van het exploot van dagvaarding aan dit adres had moeten worden gelaten.

2.10. In het onderhavige geval bestond naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanleiding om het adres [adres] te [woonplaats] niet als de woonplaats van Hamer aan te merken. Van belang hierbij is dat uit de door Hamer overgelegde verklaring van Deurwaarders- en Incassobureau Enschede B.V. van 1 februari 2013 en de door Grafschafter overgelegde e-mailcorrespondentie tussen deze deurwaarder en haar advocaat uit juli 2012 volgt dat de deurwaarder, na raadpleging van het GBA, heeft gepoogd het een afschrift van het exploot van dagvaarding aan dit adres te laten, maar dat hem ter plekke uit een gesprek met de eigenaar van de desbetreffende woning is gebleken dat Hamer op dit adres niet woonachtig was, waarop in overleg met Grafschafter is besloten de dagvaarding aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie openbaar te ’s-Gravenhage te betekenen. Nu in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van de mededelingen van de deurwaarder over hetgeen hij bij de uitoefening van zijn taak heeft gedaan, is de op geen enkele manier onderbouwde of nader geconcretiseerde stelling van Hamer dat dit gesprek tussen de deurwaarder en de eigenaar van de woning niet heeft plaatsgevonden onvoldoende en wordt daaraan voorbij gegaan. Hamer heeft evenmin gesteld dat destijds aan Grafschafter een plaats van werkelijk verblijf bekend was waaraan betekend kon worden. Hamer heeft weliswaar gesteld dat aan Grafschafter bekend was dat hij een paar honderd meter van het kantoor van Grafschafter kantoor houdt, maar hij heeft nagelaten deze stelling te concretiseren. Ook de stelling dat het voor de hand had gelegen een uittreksel van het exploot te plaatsen in een plaatselijk dagblad dat verschijnt in de omgeving van zijn laatstelijk bekende woonplaats, kan Hamer niet baten nu – zoals hijzelf ook onderkent – artikel 54, tweede lid, Rv daartoe niet verplicht.

2.11. Nu er derhalve vanuit moet worden gegaan dat destijds geen woonplaats dan wel plaats van werkelijk verblijf van Hamer bekend was, is de deurwaarder op goede gronden en te goeder trouw overgegaan tot betekening van de inleidende dagvaarding op de voet van artikel 54, tweede lid, Rv aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie te ’s-Gravenhage. Gelet op het feit dat Grafschafter in Duitsland is gevestigd, is de conclusie dat deze rechtbank op grond van artikel 109 Rv als restrechter de bevoegdheid toekomt om van het onderhavige geschil kennis te nemen.

2.12. Het voorgaande leidt ertoe dat de incidentele vordering zal worden afgewezen. De beslissing over de proceskosten in het incident zal worden aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

3. In de hoofdzaak verder

Bepaling van een comparitie van partijen

1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het griffiedossier en zal een comparitie van partijen bevelen. De doelen van die zitting zijn het verkrijgen van nadere feitelijke en juridische inlichtingen, het onderzoeken van de mogelijkheden tot een schikking of een verwijzing naar een mediator , het eventueel geven van voorlopige oordelen over de geschilpunten en/of over de bewijslastverdeling en/of het bepalen van het verdere verloop van de procedure.

Instructies voor en informatie over de comparitie van partijen

2. In de regel ontvangen de advocaten over enige tijd van de rechtbank een zogenaamd instructieformulier. Daarin kan de comparitierechter een agenda van de ter zitting te bespreken onderwerpen aankondigen en/of aan de advocaten nadere instructies geven, waaronder het produceren van bepaalde bewijsstukken en overige bescheiden, schriftelijke getuigenverklaringen of een reactie op bepaalde stellingen/verweren. Daarnaast kunnen de advocaten zo nodig zelf relevante extra informatie voorafgaand aan de zitting produceren, met een korte toelichting op de relevantie daarvan.

3. De advocaten moeten deze extra processtukken uiterlijk twee weken voor de comparitiedatum hebben ingezonden per brief aan het CNA-bureau, briefadres Paleis van Justitie, CNA-bureau kamer P2-1415, Postbus 20302, 2500 EH ’s-Gravenhage, met vermelding van de naam van de comparitierechter en de datum en het tijdstip van de zitting, en met gelijktijdige kopie aan de advocaat/advocaten van de wederpartij(en).

4. In geval van een vordering in reconventie dient eveneens uiterlijk twee weken vóór de zittingsdatum per brief een conclusie van antwoord in reconventie te zijn ontvangen door het CNA-bureau en door de advocaat/advocaten van de wederpartij(en) op de hiervoor in rov. 3 vermelde wijze.

5. Samenhangende zaken zoals een hoofdzaak en een vrijwaringzaak zullen zoveel mogelijk tegelijkertijd op dezelfde zitting worden behandeld. De rechtbank verzoekt de partijen en hun advocaten om zich tevoren op de hoogte te stellen van de inhoud van alle dossiers, ook in de samenhangende zaak/zaken waarin zij geen partij zijn.

6. Voor de comparitiezitting is in beginsel anderhalf uur gereserveerd. Partijen en hun advocaten doen er goed aan rekening te houden met enige uitloop.

7. Tijdens de comparitie zal de rechter feitelijke vragen stellen aan partijen zelf, onder meer over de voorgeschiedenis van de geschilpunten. Deze vragen kunnen het beste worden beantwoord door degenen die bij die voorgeschiedenis en overige feiten betrokken waren. Partijen doen er daarom verstandig aan om deze betrokkenen mee te nemen naar de zitting. Een partij kan ook een eigen deskundige meenemen naar de comparitie. De rechtbank verzoekt de desbetreffende advocaat om een en ander zo spoedig mogelijk schriftelijk aan het CNA-bureau van de rechtbank en aan de advocaat/advocaten van de wederpartij(en) te laten weten. De kosten die gemaakt moeten worden om deze betrokkenen of deskundigen op de comparitie aanwezig te laten zijn, komen en blijven voor rekening van de partij die hen meeneemt ter zitting.

8. De advocaten krijgen ter comparitie de gelegenheid om mondeling een bondige toelichting en/of reactie te geven op de juridische geschilpunten. Zij kunnen geen pleitnotities voordragen, tenzij de rechter dit ruim tevoren heeft toegestaan. De advocaten kunnen daartoe uiterlijk binnen twee weken na de datumbepaling een gemotiveerd schriftelijk verzoek bij het CNA-bureau indienen.

9. Op gezamenlijk verzoek van alle partijen kan de rechtbank de zaak ter comparitie doorverwijzen naar een mediator. Een schikking tussen partijen ter zitting wordt in executoriale vorm vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst in het proces-verbaal.

10. Indien tijdens de comparitie geen schikking tot stand komt, wordt verkort proces-verbaal opgemaakt van hetgeen ter zitting naar voren is gekomen. Dat proces-verbaal wordt ter zitting opgesteld en ondertekend door partijen, of met toestemming van partijen achteraf buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Een griffier is daartoe ter zitting of op afroep beschikbaar. De comparitierechter bepaalt in dat proces-verbaal ook het verdere procesverloop na de zitting.

11. Als een partij niet op de comparitie verschijnt of niet reageert op verzoeken uit het instructieformulier kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die zij geraden en gepast acht, ook in het nadeel van die partij.

Verzoeken om uitstel van de comparitie van partijen

12. Alle uitstelverzoeken wegens verhinderingen, overmacht, klemmende redenen of lopende onderhandelingen over een schikking moeten schriftelijk worden gedaan aan het CNA-bureau van de rechtbank per faxbrief op 070-3811549 of per email aan cna-bureau.rb.den.haag@rechtspraak.nl, met gelijktijdige kopie aan de advocaat/advocaten van de wederpartij(en), met vermelding van de naam van de comparitierechter, de datum en het tijdstip van de zitting, en onder opgave van de verhinderdata voor de eerstkomende drie maanden. Dit faxnummer en dit mailadres van het CNA-bureau zijn niet bestemd voor het insturen van processtukken.

13. De rechtbank zal elk verzoek tot uitstel van de comparitie wegens verhinderingen afwijzen dat niet binnen twee weken na een ambtshalve datumbepaling van de zitting is ontvangen of dat is ontvangen na een datumbepaling in overleg met partijen, tenzij er sprake is van overmacht of klemmende redenen.

14. Voor volgens rov. 13 in beginsel te late verzoeken tot uitstel van de comparitie wegens lopende onderhandelingen over een schikking geldt het volgende strikte beleid. De comparitie van partijen zal als hoofdregel doorgang vinden, ook in het geval van laat maar alsnog serieus op gang gekomen onderhandelingen over een schikking. In dat geval is de rechtbank partijen en hun advocaten ter zitting graag behulpzaam bij het afronden van die onderhandelingen en bij het eventueel vastleggen van een minnelijke regeling in het proces-verbaal. Indien een schikking ter zitting onmogelijk blijkt, zullen daarna ter zitting alsnog nadere feitelijke en juridische inlichtingen worden ingewonnen en zal de comparitierechter tot slot het verdere procesverloop bepalen.

15. Een uitzondering op de hoofdregel van rov. 14 maakt de rechtbank slechts in de twee gevallen dat alle betrokken advocaten het CNA-bureau van de rechtbank uiterlijk twee werkdagen voor de zitting schriftelijk hebben bericht dat a) de zaak op eenstemmig verzoek moet worden verwezen naar een mediator of dat b) de procedure kan worden doorgehaald wegens een alsnog getroffen schikking. Desgewenst kan de rechtbank in dat laatste geval een door of namens alle partijen getekende en vóór de zitting ontvangen vaststellingsovereenkomst aanhechten aan een door de rechtbank buiten aanwezigheid van partijen en in executoriale vorm op te maken proces-verbaal.

16. In alle andere gevallen gaat de comparitie van partijen op het (reeds lang) geplande tijdstip door, verwacht de rechtbank alle partijen en hun advocaten op de zitting, en zal de rechtbank de procedure voordien ook niet naar de parkeerrol verwijzen. Daarbij wijst de rechtbank partijen en hun advocaten op de regels in de voorgaande rovv. 11 en 14.

4. De beslissing

De rechtbank:

in het incident:

- wijst het gevorderde af;

- houdt de beslissing over de kosten in het incident aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;

in de hoofdzaak:

- beveelt een persoonlijke verschijning van partijen zelf - rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die goed van de feiten op de hoogte is en die bevoegd is tot het treffen van een minnelijke regeling - samen met hun advocaten, met de hiervoor aangegeven doelen en met in achtneming van al het hiervoor bepaalde, op maandag 1 juli 2013 te 15.00 uur, in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag, ten overstaan van de comparitierechter mr. H.J. Vetter;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2013.?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature