Uitspraak
RECHTBANK BREDA
team kanton Tilburg
zaak/rolnr.: 717661 CV EXPL 12-3867
vonnis d.d. 7 november 2012
inzake
mevrouw [eiseres],
wonende te [adres 4] ,
eiseres,
gemachtigde: Stichting Juridische E.H.B.O., gevestigd te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap [gedaagde]
gevestigd en kantoorhoudend te [adres 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: de heer [naam 1] .
1 Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
- het exploot van dagvaarding van 23 april 2012, met producties 1 tot en met 3;
- de conclusie van antwoord met de producties 1 en 2;
- de conclusie van repliek, met de producties 1 en 2;
- de conclusie van dupliek, met de producties 1 en 2.
De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2 Het geschil
2.1.Eiseres vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om gedaagde te veroordelen om aan haar te betalen, de somma van € 827,05, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten conform de kantonrechterstaffel behorend bij gemeld bedrag, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het verschuldigd worden daarvan tot de dag van de algehele voldoening, zulks met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigden.
2.2.
Gedaagde voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3 De beoordeling van het geschil
3.1.De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
Eisers heeft zich op 21 maart 2011 ingeschreven op de website van gedaagde. Daarmee verkreeg zij toegang tot het aanbod van huurwoningen.
Nadat eiseres heeft gereageerd op een woning, heeft zij die woning aan de [adres 3] bezichtigd met een medewerker van gedaagde.
Gedaagde heeft op 24 maart 2011 een factuur gezonden aan eiseres tot betaling van een bedrag van € 975,80, waaronder begrepen een bedrag van € 695,00 (exclusief BTW) aan bemiddelingskosten. De factuur vermeldt verder dat het bedrag binnen 24 uur moet worden voldaan op rekening van gedaagde. Eiseres heeft de factuur voldaan.
Tussen eiseres en de heer [naam 2] is een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot gemelde woning, ingaande 1 april 2011.
Bij brief van 3 februari 2012 heeft eiseres de bemiddelingskosten tot een bedrag van € 850,80 teruggevorderd en gedaagde (reeds nu voor alsdan) in gebreke gesteld indien gedaagde niet binnen 14 dagen tot betaling over zou gaan.
Tot op heden is gedaagde niet tot betaling van enig bedrag overgegaan.
3.2.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar vordering gesteld dat sprake is van een nietig beding in de zin van artikel 7:264 lid 2 BW en daarbij aangevoerd dat de hoogte van het bedongen bemiddelingsloon niet in verhouding staat tot de verrichte werkzaamheden en daarom als onredelijk dient te worden beschouwd.
Verder voert eiseres aan dat gedaagde geen recht heeft op bemiddelingsloon op grond van het bepaalde in artikel 7:417 lid 4 BW . Dat artikel is volgens gedaagde via het bepaalde in artikel 7:427 BW van toepassing op de bemiddelingsovereenkomst. Volgens eiseres treedt gedaagde namelijk niet alleen op als bemiddelaar voor eiseres maar ook als bemiddelaar voor verhuurder. Verhuurder geeft namelijk opdracht tot het plaatsten op de site van gedaagde en opdracht om daar een geschikte huurder voor te vinden, waarbij het feit dat er geen loon in rekening wordt gebracht aan verhuurder er niet aan afdoet dat sprake is van tweezijdige bemiddeling, zo stelt eiseres.
De kantonrechter overweegt als volgt.
3.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter vallen de door gedaagde in rekening gebrachte bemiddelingskosten in beginsel niet onder de in artikel 7:264 lid 2 BW bedoelde nietigheid. Het betreffende beding werd immers overeengekomen met gedaagde als bemiddelaar en niet als vertegenwoordiger van de verhuurster. Als een bemiddelaar als gedaagde in opdracht van een huurder naar woonruimte heeft gezocht en hij is daarin geslaagd, dan heeft hij jegens de huurder aanspraak op betaling van bemiddelings-werkzaamheden. Immers er is sprake van een tegenprestatie in de vorm van geleverde diensten. Een beding dat bij verhuur bemiddelingskosten verschuldigd zijn levert derhalve geen onredelijk voordeel op.
De kantonrechter kent daarbij in zijn overweging gewicht toe aan de omstandigheid dat gedaagde haar diensten via een website aanbiedt waarop, onbetwist, nadrukkelijk is gemeld dat voor de bemiddeling kosten in rekening worden gebracht naar een bedrag gelijk aan een huurtermijn van 1 maand. Die kenbaarheid voor gedaagde maakt dat minder snel van een onredelijke vergoeding sprake zal zijn. De omstandigheid dat er aan eiseres een termijn van 24 uur werd gesteld om te besluiten de woning te gaan huren – en vooraf het bedrag van de bemiddelingskosten te betalen – doet daaraan niet af, nu onvoldoende is gemotiveerd en niet is gebleken dat afgezien van de gestelde termijn sprake is geweest van enig dwang die verhuurder of gedaagde op eiseres hebben uitgeoefend bij het nemen van dat besluit. Nu van dwang niet kan worden gesproken is van een inbreuk op de zorgplicht van gedaagde als bedoeld in 7:401 BW, zonder nadere motivering, welke ontbreekt, naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake.
3.4.
Voor wat betreft de eventuele toepasselijkheid van het bepaalde in artikel 7:417 lid 4 BW , stelt de kantonrechter vooraleerst vast dat zowel uit de tekst als uit de toelichting op gemeld artikel en artikel 7:427 BW voortvloeit dat sprake moet zijn van belangenverstrengeling. De bedoeling van beide artikelen is er in gelegen dat tegengegaan wordt dat er “twee heren gediend worden”.
Dat daarvan in het onderhavige geschil sprake is, is naar het oordeel van de kantonrechter niet vast komen te staan. Gedaagde heeft gemotiveerd betwist dat gedaagde tevens als beheerder van het gehuurde fungeert, terwijl eiseres deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Dat, zoals eiseres stelt, aan de hand van het persoonlijk profiel van verhuurder wordt gezocht naar passende huurders is weliswaar niet betwist, maar is volstrekt onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van tweezijdige bemiddeling, nu onbetwist vaststaat dat gedaagde geen loon ontving van de verhuurder voor haar bemiddeling. Andere feiten of omstandigheden waaruit enige belangenverstrengeling en tweezijdige bemiddeling blijken, zijn door eiseres niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld en niet gebleken.
Aan toepassing van het bepaalde in artikel 7:417 lid 4 komt de kantonrechter dan ook niet toe.
3.5.
Voor zover eiseres met haar stellingen heeft betoogd dat het door gedaagde in rekening te brengen bedrag aan bemiddelingskosten te hoog is, komt de kantonrechter aan de beoordeling daarvan evenmin toe. Hoewel de kantonrechter de stelling van gedaagde dat aan de bemiddeling 13 uur werk is besteed onaannemelijk acht, staat als onbetwist vast dat de bemiddelingskosten door partijen zijn overeengekomen. Zonder nadere grondslag treedt de kantonrechter dan ook niet in de beoordeling van de hoogte van de overeengekomen beloning.
3.6.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering van eiseres dan ook worden afgewezen.
3.7.
Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde gevallen en begroot op € 200,00 als salaris van de gemachtigde.
4 De beslissing
wijst de vordering af;
verwijst eiseres in de kosten van het geding en veroordeelt haar mitsdien tot betaling van die kosten aan de zijde van gedaagde gevallen en begroot op € 200,00 als salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G.M.H. Bennenbroek, kantonrechter te Tilburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.