U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting en valsheid in geschrifte. Door het opvoeren van niet bestaande dienstverbanden in de administratie van de Arnhemse Buitenschool heeft hij er, in de functie van directeur Centrale Diensten, voor gezorgd dat deze school ten onrechte geldbedragen van het ministerie van OCW kon verkrijgen. Een deel van het verworven geld is gebruikt voor de bekostiging van het bovenmatig ophogen van het salaris van de Algemeen Directeur en het aan laatstgenoemde verstrekken van een afscheidsbonus. Om de gang van zaken administratief te verbloemen heeft hij valse benoemingsbrieven opgemaakt en deze in de administratie van de school laten opnemen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze handelwijze, gelet op zijn maatschappelijke positie, als uiterst kwalijk te bestempelen.

Uitspraak



RECHTBANK ASSEN

Sector Strafrecht

Parketnummer: 19/996502-10

datum uitspraak: 4 november 2011

op tegenspraak

Raadsvrouw: mr. C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem.

VONNIS van de rechtbank te Assen, meervoudige kamer voor strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, zitting houdende te Assen, in de zaak tegen:

[verdachte 2],

geboren op [datum] 1955 te [plaats],

wonende te [plaats], [adres].

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 januari 2011, 19 april 2011, 10 en 11 oktober 2011 en 24 oktober 2011.

TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is ter terechtzitting van 10 oktober 2011 op vordering van de officier van justitie gewijzigd en is daarmee als volgt komen te luiden:

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

Stichting De Arnhemse Buitenschool in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 1 augustus 2006 te Arnhem en/of Klazienaveen en/of Beesd en/of Bladel en/of Doornenburg, althans in Nederland

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bewogen tot afgifte van meerdere, althans (een) geldbedrag(en), in ieder geval enig goed, en/of het teniet doen van een (deel van een) inschuld, hebbende de Stichting Arnhemse Buitenschool en/of (een van) haar mededaders toen en daar listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voorgehouden dat

a. [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] werkzaamheden in het kader van een dienstverband hebben verricht en/of

b. [verdachte 1] diverse werktijdfactorverhogingen en/of onkostenvergoedingen waren toegekend conform toepasselijke wet- en regelgeving

althans voor de hiervoor onder a. en b. genoemde werkzaamheden en/of dienstverbanden en/of (onkosten)vergoedingen, (rijks)vergoeding en/of (rijks)bekostiging en/of onderwijsbekostiging aangevraagd bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen waardoor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, en/of tot het teniet doen van (deel van een) inschuld

tot (het) vorenstaand(e) feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);

(art 326 Wetboek van Strafrecht)

2.

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 1 augustus 2006, te Arnhem en/of Klazienaveen en/of Beesd en/of Bladel en/of Doornenburg, althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met (telkens) het oogmerk om zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels (het dagelijks- en/of algemeen bestuur van) Stichting de Arnhemse Buitenschool en/of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft bewogen en/of laten bewegen tot afgifte van (een) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, hebben verdachte en/of (een van) zijn mededaders toen en daar (telkens) listiglijk en in strijd met de waarheid het algemeen en/of dagelijks bestuur van de Arnhemse Buitenschool voorgehouden dat

a. de bezoldiging van [verdachte 1] in overeenstemming met toepasselijke wet- en regelgeving was en/of

b. het aan [verdachte 1] toekennen van een (extra) onkostenvergoeding van EUR 6.500,00 over het schooljaar 2003-2004 door middel van de verhoging van de werktijdfactor kon en mocht worden betaald en/of

c. betaling van EUR 1.500,00 ter aanvulling van het salaris en/of aanvullende beloning van [verdachte 1] over het schooljaar 2004-2005 conform toepasselijke wet- en regelgeving was en/of

d. een extra vergoeding en/of beloning van EUR 3.500,00 per maand over het schooljaar

2005-2006 aan [verdachte 1] conform toepasselijke wet- en regelgeving kon en mocht worden bekostigd uit ophoging van de werktijdfactor en/of het opvoeren van een fictief dienstverband voor [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3], en/of

e. een afscheidsbonus en/of aanvullende beloning van (ongeveer) EUR 15.000,-, althans enig bedrag, in 2006 aan [verdachte 1] conform toepasselijke wet- en regelgeving kon en mocht worden bekostigd door middel van uitbetaling op een fictief dienstverband voor [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3].,

waardoor Stichting De Arnhemse Buitenschool en/of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

(art 326 Wetboek van Strafrecht)

3.

hij te Arnhem en/of Klazienaveen en/of Beesd, althans in Nederland, in of omstreeks de periode van 1 juni 2002 tot en met 5 september 2005,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans

eenmaal,

valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst een of meer bescheiden, te weten drie, althans een aantal, benoemingsbrie(f)(ven) (schijnbaar) afkomstig van Stichting de Arnhemse Buitenschool, te weten:

a. een benoemingsbrief d.d. 25 juni 2002 gericht aan [betrokkene 2] (D-095) en/of

b. een benoemingsbrief d.d. 5 september 2002 gericht aan [betrokkene 4] (D-033) en/of

c. een benoemingsbrief d.d. 5 september 2002 gericht aan [betrokkene 5] (D-091)

zijnde (telkens) enig geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, zulks met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande de valsheid hierin dat voornoemde personen nimmer een dienstbetrekking met Stichting de Arnhemse Buitenschool zijn aangegaan

(art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

4.

hij in of omstreeks de periode van 24 juni 2008 tot en met 18 juni 2009 te Arnhem en/of Klazienaveen en/of Beesd, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, eenmaal/meermalen [betrokkene 9] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) hen telefonisch de woorden toegevoegd "Kutwijf jou maken we ook kapot" en/of "Ik ga al je botten breken" en/of "We zullen je terroriseren" althans woorden van

gelijke dreigende aard of strekking en/of hebben verdachte en/of zijn mededader(s) condoleancekaarten met daarin de sterfdatum van de ontvanger vermeld en/of dreigbrieven verstuurd naar voornoemde personen terwijl van deze condoleancekaarten en/of brieven een dreigende aard of strekking uitging.

art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

5.

Hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2008 tot en met 12 januari 2010 te Arnhem en/of Klazienaveen en/of Beesd, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een andere of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk de eer en/of goede naam van [betrokkene 1] heeft aangerand door tenlastelegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel aan (een groot aantal) medewerkers van de Stichting De Arnhemse Buitenschool brieven verzonden met en daarin onder meer - zakelijke weergegeven- opgenomen dat:

deze [betrokkene 1] zich schuldig heeft/zou hebben gemaakt aan seksuele intimidatie en/of misbruik en/of

deze [betrokkene 1] schuldig is/zou zijn aan financieel wanbeleid

en/of

deze [betrokkene 1] verantwoordelijk is/zou zijn voor trauma's en/of angstgevoelens bij medewerkers

Al dan niet terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de tenlastegelegde feiten in strijd met de waarheid zijn.

art 261 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 261 lid 2 Wetboek van Strafrecht

6.

Hij in of omstreeks 4 februari 2009 aan de [adres] te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechterlijk, een auto, BMW met kenteken [nummer], toebehorende aan [betrokkene 1], althans enig goed toebehorende aan een ander dan verdachte heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededaders de auto van [betrokkene 1]

bewerkt met afbijtmiddel waardoor deze auto werd beschadigd

art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht

7.

hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2008 tot en met 12 januari 2010, te Arnhem en/of Klazienaveen en/of Beesd in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [betrokkene 1], in elk geval die ander, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk en met voormeld oogmerk op verschillende data en/of tijdstippen in voornoemde periode (onder meer)

- (naar het woonadres van) die [betrokkene 1] meerdere brieven en/of condoleancekaarten gestuurd en/of

- die [betrokkene 1] telefonisch benaderd/ bedreigd en/of

- (smaad)brieven en/of (lasterbrieven) over deze [betrokkene 1] heeft verzonden naar een (groot) aantal medewerkers van de school waar [betrokkene 1] directeur was en/of

- de auto van [betrokkene 1] heeft vernield

art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 6 en 7 tenlastegelegde, met uitzondering van de door de rechtbank nietig verklaarde onderdelen, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

Nietigheid van de dagvaarding

Ten aanzien van feit 1:

Ten aanzien van de bij wijziging tenlastelegging aan feit 1 toegevoegde subsidiaire variant is de verdediging van mening dat niet is in te zien op welk gedeelte van de oorspronkelijke tenlastelegging deze wijziging betrekking heeft.

De rechtbank kan de verdediging hierin niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is het verwijt dat verdachte in dit deel van de tenlastelegging wordt gemaakt voldoende duidelijk. Immers, in de primaire variant gaat het om " het voorhouden van de onder a. en b. vermelde gegevens", terwijl de subsidiaire variant betrekking heeft op "aanvragen van de genoemde bekostiging op basis van de onder a. en b. vermelde gegevens".

Ten aanzien van feit 2:

De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 2. op de dagvaarding vermelde feit partieel nietig dient te worden verklaard.

Vooruitlopend op de nader in dit vonnis te geven bewijsbeslissing stelt de rechtbank nu al vast dat er onvoldoende aanwijzingen en aanknopingspunten aanwezig zijn voor het bewijs dat verdachte, al dan niet met één of meer anderen, (het dagelijks- en/of algemeen bestuur van) Stichting de Arnhemse Buitenschool heeft bewogen tot afgifte van (een) geld (bedrag) of een goed. Niet in geschil is immers dat de onder feit 2 bedoelde betalingen aan verdachte gedaan zijn met gelden die afkomstig zijn van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (nader: het ministerie).

Resteert in de dagvaarding onder feit 2. het verwijt dat het ministerie door (onder meer) verdachte tot deze afgifte zou zijn bewogen. Ten aanzien van dit aan verdachte gemaakte verwijt is de dagvaarding onder feit 2. naar het oordeel van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig, nu in de 14e en 15e regel wordt verwoord dat (onder meer) verdachte met dat doel het algemeen en/of dagelijks bestuur van de Arnhemse Buitenschool de onder a. tot en met e. genoemde gegevens heeft voorgehouden. Het één kan echter nimmer tot het ander leiden.

In zoverre dient de dagvaarding nietig te worden verklaard.

Ten aanzien van de feiten 4. en 5:

Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij ter zitting het preliminaire verweer van de verdediging, inhoudende dat feit 4 (ten aanzien van de dreigbrieven, behoudens de condoleancekaarten) en feit 5 nietig dienen te worden verklaard, heeft gehonoreerd.

Ten aanzien van feit 7:

In aansluiting op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging onder feit 7 onvoldoende concreet en duidelijk is voor wat betreft de daarin vermelde smaad- en/of lasterbrieven (derde gedachtestreepje) en brieven (eerste gedachtestreepje).

De dagvaarding dient daarom in zoverre nietig te worden verklaard.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Nu de klacht ten aanzien van de belaging (feit 7) te laat is ingediend en uit de aangiftes van [betrokkene 1] niet expliciet blijkt dat hij vervolging wenst, dient het Openbaar Ministerie ter zake van het overgebleven deel van de tenlastelegging onder feit 7 niet ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat ook geen bewijs van het resterende deel kan volgen omdat niet bewezen kan worden dat er door het telefonisch bedreigen en het vernielen van de auto van [betrokkene 1] stelselmatig inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1].

Bewijsmotiveringen

Ten aanzien van de feiten 1 en 3:

Op grond van de bewijsmiddelen zoals deze blijken uit het strafdossier en het verhandelde op de zitting gaat de rechtbank uit van de volgende gang van zaken:

In de administratie van de Arnhemse Buitenschool (hierna: de ABS) zijn in de onder feit 1. tenlastegelegde periode dienstverbanden opgevoerd en verwerkt ten name van [betrokkene 2] (de zoon van medeverdachte [verdachte 1], in twee verschillende periodes), [betrokkene 3] (schoondochter van medeverdachte [verdachte 1]), [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. Deze dienstverbanden zijn administratief verantwoord door in de administratie benoemingsbrieven betreffende deze personen op te nemen. Deze benoemingsbrieven zijn door de administratief medewerkster [betrokkene 6] gemaakt in opdracht van verdachte, die daarvoor de opdracht van medeverdachte [verdachte 1] had gekregen

[betrokkene 3] heeft echter nimmer werkzaamheden voor de ABS verricht. Ook [betrokkene 2] heeft in 2005 geen werkzaamheden voor de school verricht, terwijl hij volgens de gegevens in de administratie van de ABS in dat jaar wel in dienst van de school werkzaam is geweest. Beiden zijn door medeverdachte [verdachte 1] benaderd met de vraag of ze wilden meewerken aan de gefingeerde dienstbetrekking, omdat er binnen de ABS bepaalde betalingen gedaan moesten worden.

Door de ABS zijn de berekende salarissen van genoemde personen, via het computersysteem (CASO), door gebruik te maken van de door het ministerie aan de ABS toegekende formatierekeneenheden (de zogenoemde fre's) gedeclareerd bij het ministerie en vervolgens heeft het ministerie de gedeclareerde bedragen aan de ABS verstrekt.

Deze handelwijze is gehanteerd om de door het bestuur van de ABS goedgekeurde extra vergoeding en afscheidsbonus voor medeverdachte [verdachte 1] te kunnen bekostigen en administratief te verantwoorden. Het gefingeerde salaris is voor beiden vastgesteld en vervolgens bij het ministerie gedeclareerd door of in opdracht van verdachte, die toen als directeur Centrale Diensten verantwoordelijk was voor de financiën binnen de ABS, en met medeweten en toestemming van medeverdachte [verdachte 1], die toen de functie van Algemeen directeur van de ABS bekleedde.

Aan [betrokkene 2] en [betrokkene 3] is geen salaris uitbetaald. De gedeclareerde bedragen zijn gebruikt om de extra vergoeding en afscheidsbonus aan medeverdachte [verdachte 1] uit te betalen.

[betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben in de onder feit 1. tenlastegelegde periode werkzaamheden/diensten voor de ABS verricht. [betrokkene 5] leverde door hem thuis vervaardigde kerstpakketten, repareerde skelters voor de school en leverde koelwagens. [betrokkene 4], die een hoveniersbedrijf drijft, heeft hovenierswerkzaamheden voor de ABS verricht. [betrokkene 2] heeft in de jaren 2002 tot en met 2004 (onder meer) straatwerkzaamheden en reparaties aan de elektrische installatie verricht op locaties van de ABS.

De benoemingen in dienstverband vonden achteraf plaats en de salarissen werden, in overleg met medeverdachte [verdachte 1], berekend door of in opdracht van verdachte aan de hand van de door medeverdachte [verdachte 1] met genoemde personen afgesproken vergoeding voor de door hen te verrichten werkzaamheden/diensten. De in de benoemingsbrieven genoemde en in de administratie verwerkte periode van de dienstbetrekking correspondeert niet met de daadwerkelijk aan de werkzaamheden/diensten bestede werkuren.

Ook in deze gevallen heeft de ABS de berekende salarissen van genoemde personen, via het computersysteem (CASO), door gebruik te maken van de door het ministerie aan de ABS toegekende fre's gedeclareerd bij het ministerie en vervolgens van het ministerie ontvangen.

In dit geval is de hiervoor omschreven handelwijze ten aanzien van [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 2] door medeverdachte [verdachte 1] samen met verdachte bedacht en gebruikt om te kunnen bewerkstelligen dat de aan genoemde personen te verstrekken vergoedingen konden worden gedeclareerd bij het ministerie, onder gebruikmaking van de door het ministerie aan de ABS toegekende fre's. De toegekende fre's moesten immers per schooljaar worden verbruikt en in een bepaald schooljaar toegekende en niet gebruikte fre's konden in beginsel niet worden doorgeschoven naar volgende schooljaren. Door voornoemde wijze van handelen werd bewerkstelligd dat in een bepaald schooljaar toegekende fre's zoveel als mogelijk door de ABS werden benut en werd voorkomen dat de aan genoemde personen te verstrekken vergoedingen voor door hen geleverde werkzaamheden/diensten ten laste van het eigen vermogen van de ABS zouden komen.

De verdediging heeft ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde – kort weergegeven- betoogd dat er geen sprake is van voorhouden van gegevens aan het ministerie. Daarnaast kan volgens de verdediging niet bewezen worden dat sprake is van listige kunstgrepen of van een samenweefsel van verdichtsels. Evenmin kan bewezen worden dat sprake is van feitelijk leiding geven aan/opdracht geven tot de verweten gedragingen. Verdachte heeft slechts een uivoerende rol gehad, aldus de verdediging.

Er dient vrijspraak dan wel ontslag van rechtsvervolging te volgen.

De rechtbank kan de verdediging hierin ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1, aanhef en onder a niet volgen.

Uit de hiervoor omschreven gang van zaken blijkt dat medeverdachte [verdachte 1] en verdachte, in hun functie van respectievelijk Algemeen directeur en directeur Centrale Diensten van de ABS, eigenmachtig uitvoering hebben gegeven aan het bestuursbesluit om aan medeverdachte [verdachte 1] een extra vergoeding en een afscheidsbonus te kunnen verstekken. Om deze betalingen aan hem te kunnen bekostigen hebben zij in de administratie van de ABS gefingeerde dienstverbanden van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] opgenomen en daarmee samenhangende (eveneens gefingeerde) salarissen gedeclareerd bij het ministerie door, via het computersysteem (CASO), gebruik te maken van de door het ministerie aan de ABS toegekende fre's. De gedeclareerde bedragen zijn vervolgens verstrekt aan de ABS, waarna het ontvangen geld is gebruikt om de extra vergoeding en afscheidsbonus aan medeverdachte [verdachte 1] te bekostigen.

De dienstbetrekkingen van [betrokkene 2] (in de periode 2002 tot en met 2004), [betrokkene 4] en [betrokkene 5] stroken niet met de daadwerkelijk door hen verrichte werkzaamheden/uitgevoerde diensten en zijn alleen maar achteraf in het leven geroepen om de betalingen voor die werkzaamheden/diensten door middel van de toegekende fre's te kunnen declareren. Nog daargelaten dat er niet gesproken kan worden van een dienstverband omdat het naar het oordeel van de rechtbank gaat om incidenteel te verrichten diensten/werkzaamheden en de specifieke kenmerken die passen bij een dienstverband ontbreken, komt de periode van de onderscheiden dienstverbanden niet overeen met de aan die werkzaamheden/diensten bestede tijd en zijn de dienstbetrekkingen en de daarmee samenhangende salarissen achteraf bepaald aan de hand van de met de genoemde personen afgesproken vergoeding voor de te verrichten werkzaamheden/diensten.

Niet is gebleken dat het bestuur van deze handelwijze van medeverdachte [verdachte 1] en verdachte op de hoogte is geweest, laat staan daarvoor toestemming heeft gegeven.

Onder de gegeven feiten en omstandigheden heeft de ABS door gebruik te maken van een valse voorstelling van zaken (listige kunstgreep) en leugens (samenweefsel van verdichtsels), het ministerie bewogen tot de afgifte van geldbedragen om zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, tot welke feiten verdachte opdracht en/of feitelijk leiding heeft gegeven. Verdachte had, vanuit zijn functie van directeur Centrale Diensten, de bevoegdheid en beschikkingsmacht om deze verboden gedragingen binnen de ABS uit te (laten) voeren.

De rechtbank kan de verdediging niet volgen in het betoog dat geen sprake is van voorhouden van de bewuste gegevens door gebruik te maken van het computersysteem CASO.

Evenmin kan de rechtbank de verdediging volgen in de stelling –kort gezegd- dat er geen oplichtingsmiddelen zijn gebruikt.

Dat verdachte slechts een uitvoerende taak heeft gehad, welke hem zou vrijpleiten van het door de officier van justitie in dit verband gemaakte verwijt, kan de rechtbank ook niet onderschrijven. Verdachte heeft als directeur Centrale diensten, een duidelijke inbreng gehad bij het administratief realiseren van de gefingeerde dienstbetrekkingen en het declareren van de (eveneens gefingeerde) salarissen bij het ministerie. Naar het oordeel van de rechtbank kan hij zich, gelet op de functie die hij bekleedde en de bevoegdheden die hij daarmee had verworven, er niet achter verschuilen dat hij hiërarchisch onder medeverdachte [verdachte 1] en het bestuur van de ABS functioneerde en slechts hun opdrachten uitvoerde. Hij had zijn verantwoordelijkheid moeten nemen door zich van het onrechtmatige handelen te distantiëren.

Door dat niet te doen, maar integendeel bewust zijn medewerking te verlenen aan de hierboven beschreven constructies, is verdachte strafrechtelijk gezien medeverantwoordelijk voor het oplichten van het ministerie.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de onder feit 3. vermelde benoemingsbrieven valselijk opgemaakt, omdat er onder de hiervoor gegeven feiten en omstandigheden geen dienstverbanden met de ABS zijn aangegaan.

De rechtbank kan de raadsvrouw niet volgen in haar betoog dat verdachte slechts als “doorgeefluik” heeft gefungeerd en dat hij daarom niet voldoende heeft bijdragen bij het opmaken van de brieven om betrokkenheid bij het (mede)plegen van valsheid in geschrifte aan te kunnen nemen.

Verdachte heeft [betrokkene 6] opdracht gegeven om de benoemingsbrieven op te maken. Hij wist dat de benoemingsbrieven werden gebruikt om de gefingeerde dienstverbanden administratief te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank had hij als directeur Centrale Diensten, ook ten aanzien van de benoemingsbrieven, zijn verantwoordelijkheid moeten nemen.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het tenlastgelegde onder feit 1, aanhef en onder b. dient te worden vrijgesproken. Niet bewezen kan worden dat de ABS listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid het ministerie heeft voorgehouden dat aan verdachte diverse werktijdfactorverhogingen en/of onkostenvergoedingen waren toegekend conform toepasselijke wet- en regelgeving. Deze verhogingen en vergoedingen zijn immers allemaal opgenomen in de administratie van de ABS en verantwoord richting het ministerie.

In dit geval is dus geen valse voorstelling van zaken gegeven. Dat de betreffende vergoedingen wellicht in strijd waren met de van toepassing zijnde regelgeving is in dit verband niet relevant. Anders dan de steller van de tenlastelegging meent, heeft de ABS het ministerie op geen enkel moment voorgehouden dat de vergoedingen wel rechtmatig waren. Van oplichting is onder de gegeven omstandigheden geen sprake. Anders zou iedere (achteraf beschouwd) onrechtmatige declaratie strafbaar handelen opleveren.

Ten aanzien van feit 2:

Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende aanwijzingen en aanknopingspunten aanwezig voor het bewijs dat verdachte, al dan niet met één of meer anderen, (het dagelijks- en/of algemeen bestuur van) Stichting de Arnhemse Buitenschool heeft bewogen tot afgifte van (een) geld(bedrag) of een goed.

Van dit deel van de tenlastelegging onder feit 2. dient verdachte te worden vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 4:

De verdediging heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte bedreigende telefoontjes heeft gepleegd. Daarnaast kan niet bewezen worden dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde condoleancekaarten heeft verstuurd. Over zijn betrokkenheid terzake wordt door niemand gesproken. Derhalve dient vrijspraak te volgen.

Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen en aanknopingspunten zijn om bewezen te kunnen achten dat verdachte betrokken is geweest bij het verzenden van de condoleancekaarten. Verdachte dient van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijsproken.

Anders ligt dat voor wat betreft het verwijt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan telefonische bedreigingen. Tegenover de verbalisanten heeft hij bekend dat hij richting [betrokkene 1], [betrokkene 9], [betrokkene 6] en [betrokkene 7] telefonisch dreigende woorden heeft geuit. Ter zitting is hij hierop teruggekomen. Hij heeft als verklaring gegeven dat hij de bekentenis onder druk van de omstandigheden (de impact die de aanhouding op hem had) heeft afgelegd. Voor de rechtbank is er geen aanleiding om aan te nemen dat verdachte tegenover de verbalisanten een onjuiste verklaring heeft afgelegd en dat de daar afgelegde bekentenis niet strookt met de waarheid. Dit deel van de tenlastelegging acht de rechtbank dan ook bewezen.

Ten aanzien van feit 6:

De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is van medeplegen door verdachte ten aanzien van de beschadiging van de auto van [betrokkene 1]. Er was geen sprake van een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Er is veeleer sprake geweest van een “behulpzaam zijn” en niet van medeplegen. Derhalve dient vrijspraak te volgen.

De rechtbank kan de verdediging hierin niet volgen. Uit de door verdachte en medeverdachte [verdachte 3] tegenover de verbalisanten afgelegde verklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden ten aanzien van het beschadigen van de auto van [betrokkene 1]. Niet kan worden gesteld dat de rol van verdachte zodanig gering is geweest dat slechts gesproken kan worden van medeplichtigheid.

De rechtbank is van oordeel dat dit tenlastegelegde feit bewezen verklaard kan worden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

Stichting De Arnhemse Buitenschool in de periode van 1 januari 2001 tot en met 1 augustus 2006 te Arnhem en/of Klazienaveen en/of Beesd en/of Bladel en/of Doornenburg, telkens met het oogmerk om zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bewogen tot afgifte van meerdere geldbedragen, hebbende de Stichting Arnhemse Buitenschool toen en daar listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voorgehouden dat

a. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] werkzaamheden in het kader van een dienstverband hebben verricht

waardoor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte,

tot vorenstaande feiten verdachte opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en)

3.

hij te Arnhem en/of Klazienaveen en/of Beesd, in de periode van 1 juni 2002 tot en met 5 september 2005, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, valselijk heeft opgemaakt bescheiden, te weten drie benoemingsbrieven (schijnbaar) afkomstig van Stichting de Arnhemse Buitenschool, te weten:

a. een benoemingsbrief d.d. 25 juni 2002 gericht aan [betrokkene 2] (D-095) en

b. een benoemingsbrief d.d. 5 september 2002 gericht aan [betrokkene 4] (D-033) en

c. een benoemingsbrief d.d. 5 september 2002 gericht aan [betrokkene 5] (D-091),

zijnde telkens enig geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, zulks met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande de valsheid hierin dat voornoemde personen nimmer een dienstbetrekking met Stichting de Arnhemse Buitenschool zijn aangegaan

4.

hij in de periode van 24 juni 2008 tot en met 18 juni 2009 te Arnhem en/of Klazienaveen en/of Beesd, [betrokkene 9] en [betrokkene 1] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) hen telefonisch de woorden toegevoegd "Kutwijf jou maken we ook kapot" en/of "Ik ga al je botten breken" en/of "We zullen je terroriseren".

6.

Hij op 4 februari 2009 aan de [adres] te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander,

opzettelijk en wederrechterlijk, een auto, BMW met kenteken [nummer], toebehorende aan [betrokkene 1], heeft beschadigd, immers heeft hij, verdachte en zijn mededader de auto van [betrokkene 1] bewerkt met afbijtmiddel waardoor deze auto werd beschadigd

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Kwalificatie

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:

Onder 1:

Opdracht geven tot en feitelijk leiding geven aan medeplegen van oplichting, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

Onder 3:

Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

Onder 4:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd

Onder 6:

Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Motivering straf

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het uittreksel uit het justitieel documentatieregister waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten alsmede de vordering van de officier van justitie.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting en valsheid in geschrifte. Door het opvoeren van niet bestaande dienstverbanden in de administratie van de Arnhemse Buitenschool heeft hij er, in de functie van directeur Centrale Diensten, voor gezorgd dat deze school ten onrechte geldbedragen van het ministerie van OCW kon verkrijgen. Een deel van het verworven geld is gebruikt voor de bekostiging van het bovenmatig ophogen van het salaris van de Algemeen Directeur en het aan laatstgenoemde verstrekken van een afscheidsbonus. Om de gang van zaken administratief te verbloemen heeft hij valse benoemingsbrieven opgemaakt en deze in de administratie van de school laten opnemen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze handelwijze, gelet op zijn maatschappelijke positie, als uiterst kwalijk te bestempelen.

Bovendien rekent de rechtbank verdachte zwaar aan dat hij zich na het opstarten van het fraudeonderzoek schuldig heeft gemaakt aan het telefonisch bedreigen van medewerkers van de school en het beschadigen van een auto van de nieuwe directeur, op wiens initiatief het fraudeonderzoek is gestart.

De rechtbank houdt rekening met het feit dat de vordering van de officier van justitie is gebaseerd op een groter aantal bewezenverklaarde feiten en dat verdachte zelf geen (financieel) voordeel heeft genoten uit de frauduleuze handelingen. Ook neemt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden in aanmerking, zoals deze onder meer blijken uit het opgemaakte reclasseringsrapport.

Desondanks acht de rechtbank de ernst van het door verdachte gepleegde feiten en de omvang van de betrokken geldbedragen van een zodanige betekenis dat de enige passende en geboden sanctie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te zijn.

Vordering van de benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [betrokkene 1], wonende te Arnhem.

De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.

Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht, die de rechtbank in redelijkheid en billijkheid vaststelt op € 300,00. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank afwijzen.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen

47 lid 1 aanhef en onder 1, 36f, 51, 57 lid 1, 225 lid 1(oud), 285 lid 1, 326 en 350 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht

BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het onder 2 en 7 tenlastelegelegde partieel nietig;

-verklaart het Openbaar Ministerie ten aanzien van het resterende deel van het onder 7 tenlastegelegde niet ontvankelijk;

- verklaart het onder 1, 3, 4 en 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld;

- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;

- verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;

- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

- veroordeelt de verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1], wonende te Arnhem toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 300,00 (zegge driehonderd euro).

Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.

Veroordeelt de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 300,00 (zegge driehonderd euro) ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 1], wonende te Arnhem, bij gebreke en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.

.

Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.H.A. Fransen, voorzitter, L.W. Janssen en

J. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van A.E. Tuinstra, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 november 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature