Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank veroordeelt een 45-jarige inwoonster van Elst voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, van diefstal van elektriciteit en van gewoontewitwassen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een werkstraf van 200 uur.

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector strafrecht

Meervoudige kamer

Promis II

Parketnummer : 05/900155-10

Datum zitting : 18 april 2012

Datum uitspraak : 2 mei 2012

In de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Arnhem

tegen:

naam : [verdachte],

geboren op : [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],

adres : [adres],

plaats : [woonplaats]

Raadsvrouw : mr. C. Pas, advocaat te Arnhem.

Officier van justitie : mr. C. Wijsman.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2005

tot en met 9 februari 2010 te Haalderen, gemeente Lingewaard, (telkens)

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(telkens)

opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk

geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een schuur/garage behorende bij een

pand aan de [adres]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van

ongeveer 361 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen

daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een

materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de

Opiumwet behorende lijst II;

2.

zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009

tot en met 9 februari 2010 te Haalderen, gemeente Lingewaard, (telkens)

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het

oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen (een) hoeveelhe(i)d(en)

elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan

Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of

haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang

tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen

goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak,

verbreking en/of inklimming (te weten door het verbreken van de zegels van de

klemmendeksel van de elektriciteitsmeter);

3.

zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 maart 2007

tot en met 9 februari 2010, te Haalderen, gemeente Lingewaard, en/of te Elst,

gemeente Overbetuwe, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een

ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft

gemaakt, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s) een voorwerp, te

weten één of meer geldbedrag(en) (gebruikt bij meerdere transactie, te weten

het kopen van een auto en/of het betalen van de huur en/of het betalen van

(een) vakantie(s) en/of enige andere handeling(en)) en/of een personenauto (te

weten een Hyundai Tucson (kenteken: [nummer])), verworven, voorhanden gehad,

overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een of meer

geldbedrag(en) en/of een personenauto (te weten een Hyundai Tucson (kenteken:

[nummer])), gebruik gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat

bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig

misdrijf;

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

4.

zij op of omstreeks 09 februari 2010 te Haalderen, gemeente Lingewaard,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk

aanwezig heeft gehad ongeveer 27,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer

dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige

elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn

toegevoegd en/of ongeveer 129,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer

dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als

bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens

het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2. Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 18 april 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. C. Pas, advocaat te Arnhem.

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van feit 4 zal worden vrijgesproken en van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren.

Verdachte en haar raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3. De beslissing inzake het bewijs

Vrijspraak feit 4

De rechtbank is van oordeel dat in het proces-verbaal van inbeslagneming onvoldoende is gerelateerd onder welke omstandigheden de verdovende middelen zijn gevonden. Hierdoor kan uit het onderhavige dossier en het verhandelde ter zitting niet eenduidig worden vastgesteld dat de gevonden verdovende middelen aan verdachte toebehoorden dan wel dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze drugs. De rechtbank zal verdachte,vrijspreken van het onder feit 4 tenlastegelegde.

Rechtmatigheid machtiging tot binnentreden

Het standpunt van de verdediging

Door en namens verdachte is betoogd dat er onterecht een machtiging tot binnentreden is afgegeven voor de schuur/garage van de woning aan de Pastoor van de Weijstraat, nu er geen sprake was van een redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet .

Daarnaast voldoet de afgegeven machtiging niet aan de eisen die artikel 6 van de Algemene wet op het binnentreden en de toelichting hierop stellen. Uit de machtiging moet blijken tot welk doel hij is afgegeven. Dit is bij voornoemde machtiging niet het geval.

Er is daarmee sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. zodat uitsluiting van (al) het nadien verkregen bewijs het gevolg moet zijn.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is van mening dat voldoende sprake was van een redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet en de machtiging derhalve terecht is afgegeven.

De officier van justitie is met de raadsman van mening dat de machtiging niet voldoet aan de eisen die artikel 6 van de Algemene Wet op het binnentreden en de toelichting hierop stellen. De gebreken zijn echter niet van dien aard dat verdachte daardoor in zijn verdediging is geschaad en deze leiden dan ook niet tot bewijsuitsluiting.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt van het volgende:

Op 1 februari 2005 hebben verbalisanten gemuteerd dat zij die dag medeverdachte [medeverdachte] hebben gecontroleerd en dat die medeverdachte op dat moment erg naar hennep stonk.

Op 5 augustus 2009 komt een MMA-melding binnen bij de politie. In deze melding wordt aangegeven dat er een hennepplantage zou zijn in de schuur rechts achter de woning aan de [adres]. Deze zou geheel geblindeerd zijn, er zou een weedlucht hangen en er zou een ventilator te horen zijn. De woning zou niet worden bewoond.. Verder wordt de auto van medeverdachte [medeverdachte] in de periode van 20 augustus 2009 tot en met 24 november 2009 regelmatig voor voornoemde woning aangetroffen, terwijl hij daar niet staat ingeschreven.

De rechtbank is van oordeel dat voornoemde omstandigheden maken dat sprake is geweest van een voldoende redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet . De machtiging tot binnentreden is dan ook terecht afgegeven.

De rechtbank verwerpt dit verweer.

Verder is de rechtbank van oordeel dat de afgegeven machtiging voldoet aan de eisen die artikel 6 van de Algemene Wet op het binnentreden en de toelichting hierop stellen.

Immers in de machtiging staat het volgende vermeld:

“gelet op artikel 9 van de Opiumwet en gelet op het feit dat in de hieronder genoemde woning een overtreding van deze wet gepleegd wordt of redelijkerwijs kan worden vermoed dat een zodanige overtreding wordt gepleegd, geeft machtiging aan:”

De rechtbank is van oordeel dat hiermee het doel van de machtiging voldoende is aangegeven. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.

Ten aanzien van feit 1 en 2

De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

Op 5 augustus 2009 komt een MMA-melding binnen bij de politie. In deze melding wordt aangegeven dat er een hennepplantage zou zijn in de schuur rechts achter de woning aan de [adres] . Op 9 februari 2010 wordt in die schuur een ruimte aangetroffen ingericht als hennepkwekerij . Ook worden in deze kwekerij 361 hennepplanten aangetroffen . Verder werden gedroogde hennepresten aangetroffen en waren de koolstoffilters zwaar vervuild. Verdachte heeft samen met medeverdachte voor deze woning een huurovereenkomst afgesloten met [naam]. Bij het binnentreden van de bij die schuur behorende woning op 9 februari 2010 werd verdachte in de woning aangetroffen. In de woning was een illegale elektriciteitsaansluiting gemaakt, buiten de elektriciteitsmeter om. De zegels van het klemmendeksel van de elektriciteitsmeter waren verbroken. De afgenomen elektriciteit werd hierdoor niet via de meter geregistreerd . De energieleverancier was Liander N.V. .

Het standpunt van de verdediging

Door en namens verdachte is betoogd dat zij geen wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit. Verdachte heeft zich dan ook niet schuldig gemaakt aan het medeplegen van het onder 1 en 2 tenlastegelegde handelen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft betoogd dat de verklaring van verdachte dat zij niet wist van het bestaan van de hennepkwekerij ongeloofwaardig is. Verdachte is immers op de [adres] aangehouden. De verbalisanten roken bij de aanhouding van verdachte en medeverdachte een wietlucht komend uit het schuurtje bij voornoemd adres. De officier van jusitie acht de feiten 1 en 2 bewezen vanaf het moment van de anonieme melding op 5 augustus 2009.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat zij niets heeft geweten van de hennepkwekerij niet geloofwaardig. De bewoonster van perceel [adres] heeft verklaard dat verdachte en de medeverdachte ongeveer vier jaar geleden in perceel 22 zijn komen wonen en dat verdachte en de medeverdachte dagelijks bij die woning waren. Verbalisanten bij de aanhouding van verdachte en medeverdachte een wietlucht komend uit het schuurtje aan de [adres]. Bovendien heeft verdachte verklaard wel eens in de tuin aan de [adres] te hebben gezeten.

Ten aanzien van feit 3

De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

Medeverdachte [medeverdachte] heeft in maart 2009 voor 17.750 euro een auto op afbetaling gekocht . Medeverdachte heeft in de periode hierna per maand 600 euro betaald voor de aflossing van het openstaande bedrag . Medeverdachte zijn uitkering was in 2007 stopgezet . De bij haar inwonende moeder van verdachte, [naam], ontving een nabestaandenuitkering, maar hierop was vanaf januari 2007 beslag gelegd . Verdachte verdiende gemiddeld 1100 euro per maand . In 2004 bedroeg de huur van de woning in Haalderen 850 euro per maand. Deze huur werd jaarlijks verhoogd. In 2009 bedroeg de huur 944 euro per maand. Verdachte huurde ook een woning aan de [adres] te Elst . De huur voor deze woning is 360 euro na aftrek van de huursubsidie . In de periode van 1 juli 2005 t/m 9 februari 2010 is minimaal 53.707 euro meer aan contante uitgaven gedaan dan verdachte en haar medeverdachte uit enige bron van inkomsten kunnen verantwoorden .

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft betoogd dat het moet gaan om het verwerven, voorhanden hebben, overdragen of omzetten van geld en goederen waarvan verdachte wist dat deze afkomstig zijn van een misdrijf.

In de tenlastelegging zijn deze voorwerpen geduid als geld en de personenauto Hyundai Tucson met kenteken [nummer]. In het dossier bevindt zich een kasopstelling waaruit blijkt dat de uitgaven van verdachte de legale inkomsten aanzienlijk te boven gingen. Hieruit kan worden afgeleid dat er andere inkomensbronnen moeten zijn geweest. Voldoende aannemelijk is het dat deze inkomensbron de hennepkwekerij aan de [adres] moet zijn geweest. Medeverdachte heeft een auto op afbetaling aangeschaft in maart 2009, terwijl hij als sinds 2007 geen inkomsten heeft gehad. Toch kan hij per maand 600 euro aflossen.

Ook de huur die verdachte en haar medeverdachte betaalden voor zowel de [adres] als voor de [adres] te Elst, verhouden zich niet met het legale inkomen van verdachte en haar medeverdachte.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte wel inkomsten heeft gehad uit arbeid en daarnaast kreeg zij geld via haar moeder, [naam] uit de nabestaandenuitkering en kreeg zij een Wajong-uitkering voor haar kinderen. Derhalve kan niet worden gezegd dat deze inkomsten vanuit de hennepkwekerij zijn gekomen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank overweegt als volgt.

De rechtbank is van oordeel dat uit de vorenstaande vaststaande feiten kan worden geconcludeerd dat de uitgaven van verdachte en medeverdachte hun legale inkomsten in grote mate overstegen.

Nu verdachte op geen enkele wijze uitleg heeft kunnen of willen geven waar de inkomstoverstijgende uitgaven van zijn betaald, acht de rechtbank op grond van de hiervoor vermelde vaststaand feiten en bij gebreke van een aannemelijke andere verklaring, hoewel de rechtbank daar meermalen om heeft gevraagd, bewezen dat verdachte en haar medeverdachte deze uitgaven hebben betaald uit de inkomsten van de hennepkwekerij.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

1.

zij op tijdstippen in de periode van 5 augustus 2009 tot en met 9 februari 2010 te Haalderen, gemeente Lingewaard, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad in een schuur/garage behorende bij een pand aan de [adres] hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;

2.

zij in de periode van 5 augustus 2009 tot en met 9 februari 2010 te Haalderen, gemeente Lingewaard, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning aan de [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte en/of zijn mededader het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van

verbreking (te weten door het verbreken van de zegels van de klemmendeksel van de elektriciteitsmeter);

3.

zij op tijdstippen in de periode van 12 maart 2007 tot en met 9 februari 2010, te Haalderen, gemeente Lingewaard, en/of te Elst, gemeente Overbetuwe, tezamen en in vereniging met een

ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (gebruikt bij meerdere transactie, te weten het kopen van een auto en het betalen van de huur en een personenauto (te

weten een Hyundai Tucson (kenteken: [nummer])), verworven, en/of omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig

misdrijf;

Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Ten aanzien van feit 1:

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van feit 2:

Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Ten aanzien van feit 3

Het medeplegen van gewoonte witwassen.

De feiten zijn strafbaar.

5. De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

6. De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren.

Het standpunt verdediging

De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte de zorg draagt voor twee autistische kinderen en nog steeds schulden heeft.

De beoordeling door de rechtbank

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:

- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;

- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:

• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 9 februari 2012.

De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.

Verdachte heeft in de schuur van een mede door haar gehuurde woning een hennepplantage aanwezig gehad. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan delicten die nauw daarmee samenhangen, zoals het medeplegen van gewoonte witwassen en het medeplegen van diefstal van elektriciteit.

Hoewel de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte en haar medeverdachte zelf hennep hebben gekweekt, staat wel vast dat zij een hennepkwekerij voorhanden hebben gehad en dat zij daar financieel voordeel uit hebben genoten.

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte de zorg voor twee kinderen heeft. Daarom zal zij aan verdachte een lichtere straf opleggen dan aan haar medeverdachte.

De rechtbank constateert dat de feiten meer dan 2 jaar oud zijn. Echter de rechtbank acht de termijnoverschrijding waarmee de feiten tot berechting zijn gekomen niet van dien aard dat deze tot verdere strafrechtelijke consequenties als bedoeld in art 359a lid 3 Wetboek van Strafvordering moet leiden.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een voorwaardelijke gevangenisstraf en een aanzienlijke werkstraf in aanmerking komt.

De voorwaardelijke gevangenisstraf dient om de ernst van het feit te benadrukken en als waar¬schu¬wing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden.

7. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 57, 91, 310, 311 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet .

8. De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:

Spreekt verdachte vrij van het onder feit 4 tenlastegelegde.

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de feiten zoals vermeld onder punt 4.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot

Een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, ten¬zij de rechter later anders mocht gelasten.

De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren.

De tenuitvoerleg¬ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef¬tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.

En tot

Het verrichten van een werkstraf gedurende tweehonderd (200) uren.

Bepaalt dat, deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.

Bepaalt voorts dat, de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken.

Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.

Stelt deze vervangende hechtenis vast op honderd (100) dagen.

Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten vier (4) uren, zijnde twee (2) dagen hechtenis.

Aldus gewezen door mr. L.C.P. Goossens, als voorzitter, mr. H.G. Eskes, mr. M. van der Linde, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Croes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 mei 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature