Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Niet-ontvankelijkheid OM en veroordeling van een 57-jarige ex-militair voor ontucht.

Verdachte is tenlastegelegd dat hij in 1991 en 1992 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met twee meisjes en seksueel bij hen is binnengedrongen. De militaire kamer heeft het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk verklaard in twee van de vier tenlastegelegde feiten. Voor de andere twee tenlastegelegde feiten is de 57-jarige verdachte veroordeeld tot 12 maanden cel, waarvan vier maanden voorwaardelijk.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector strafrecht

Militaire kamer

Promis

Parketnummer : 05/900555-06

Datum zitting : 26 januari 2009 en 23 november 2009

Datum uitspraak : 07 december 2009

Tegenspraak

In de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Arnhem

tegen:

naam : [verdachte],

geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],

adres : [adres],

plaats : [woonplaats].

Raadsman : mr. A Ester, advocaat te Zwijndrecht.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 december 1991

tot en met 13 december 1992 te Dordrecht en/of Papendrecht en/of Schiedam

en/of Zwijndrecht en/of (elders) in Nederland, (telkens) buiten echt

ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf

jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, welke handelingen

(mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten:

zijn penis in haar mond en/of vagina brengen en/of houden en/of bewegen;

2.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 december 1991

tot en met 13 december 1994 te Dordrecht en/of Papendrecht en/of Schiedam

en/of Zwijndrecht en/of (elders) in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de

aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige

[slachtoffer1], geboren op [geboortedatum], bestaande

(telkens) die ontucht hierin dat hij als karateleraar/sportleraar van die

[slachtoffer1]:

- zijn penis door haar heeft laten aftrekken en/of betasten, en/of

- haar vagina en/of billen en/of (ontblote) borsten heeft betast en/of

vastgepakt en/of vastgehouden;

althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 december 1991

tot en met 13 december 1992 te Dordrecht en/of Papendrecht en/of Schiedam

en/of Zwijndrecht en/of (elders) in Nederland, een of meermalen met [slachtoffer1], geboren op [geboortedatum], die toen de

leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige

handelingen heeft gepleegd, bestaande (telkens) die ontuchtige handelingen

hierin dat hij:

- zijn penis door haar heeft laten aftrekken en/of betasten, en/of

- haar vagina en/of billen en/of (ontblote) borsten heeft betast en/of

vastgepakt en/of vastgehouden;

3.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 1991

tot en met 31 juli 1992 te Dordrecht en/of Zwijndrecht en/of (elders) in

Nederland, (telkens) buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met

[slachtoffer2], geboren op 27 november 1978, die toen de leeftijd

van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, welke

handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,

te weten: zijn penis in haar mond en/of vagina brengen en/of houden en/of

bewegen en/of zijn vinger(s) in haar vagina en/of anus brengen en/of houden

en/of bewegen;

4.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 1991

tot en met 31 juli 1992 te Dordrecht en/of Zwijndrecht en/of (elders) in

Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of

waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer2], geboren op

27 november 1978, bestaande (telkens) die ontucht hierin dat hij als

karateleraar/sportleraar van die [slachtoffer2]:

- zijn penis door haar heeft laten aftrekken en/of betasten, en/of

- haar vagina en/of billen en/of (ontblote) borsten heeft betast en/of

vastgepakt en/of vastgehouden, en/of

- haar vagina en/of tepels heeft gelikt, en/of

- haar mond heeft gekust;

althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling leidt:

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 1991

tot en met 31 juli 1992 te Dordrecht en/of Zwijndrecht en/of (elders) in

Nederland, een of meermalen met [slachtoffer2], geboren op 27

november 1978, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,

buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande (telkens) die

ontuchtige handelingen hierin dat hij:

- zijn penis door haar heeft laten aftrekken en/of betasten, en/of

- haar vagina en/of billen en/of (ontblote) borsten heeft betast en/of

vastgepakt en/of vastgehouden, en/of

- haar vagina en/of tepels heeft gelikt, en/of

- haar mond heeft gekust;

2. Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 23 november 2009 inhoudelijk ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A Ester, advocaat te Zwijndrecht.

Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd en zijn ter terechtzitting verschenen:

• J.M. [slachtoffer1], vertegenwoordigd door mr. D. Koeslan-Van Walsum,

advocaat te Rotterdam;

• D.M. [slachtoffer2], vertegenwoordigd door mr. D. Koeslan-Van Walsum,

advocaat te Rotterdam.

De officier van justitie, mr. S.Z. Wiarda, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.

De officier van justitie heeft voorts gesteld dat de vordering van de benadeelde partijen J.M. [slachtoffer1] en D.M. [slachtoffer2] niet in het onderhavige strafproces behandeld kunnen worden en verzoekt om hen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.

Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen foto’s waar [medeslachtoffer] op staat afgebeeld worden onttrokken aan het verkeer. De overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbende.

Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

2a. De bevoegdheid van de militaire kamer

De militaire kamer stelt vast dat verdachte in de periode van 15 mei 1969 tot 1 april 2004 militair was en werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee. Dit omvat de tenlastegelegde periodes en maakt de militaire kamer derhalve bevoegd van de zaak kennis te nemen, zulks op basis van artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak .

2b. De ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten

2b.1 Standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe ondermeer aangevoerd dat deze zaken reeds in 1994 waren afgedaan met een kennisgeving niet verdere vervolging. Dergelijke zaken kunnen worden heropend, maar alleen als sprake is van nieuwe bezwaren die bovendien getoetst worden in een gerechtelijk vooronderzoek (GVO) ex. artikel 255 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). In dit geval is opnieuw vervolgd zonder dat er nieuwe bezwaren waren die getoetst zijn in een GVO. De enkele nieuwe verklaring van J.M. [slachtoffer1], inhoudende dat zij in haar eerdere verklaring in 1994 gelogen zou hebben, levert onvoldoende nieuwe bezwaren op om de zaak te heropenen.

2b.2 Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zij ontvankelijk is in haar vervolging. Immers, het Gerechtshof te Arnhem heeft op 15 oktober 2008 ingestemd met verlening van een nieuwe termijn om een kennisgeving verdere vervolging te doen uitgaan. Daarmee staat vast dat is voldaan aan de vereisten van artikel 255 eerste, tweede en derde lid Sv, zodat het verweer van de raadsman moet worden verworpen.

2b.3 Beoordeling en conclusie

Het verweer van de raadsman slaagt. De militaire kamer zal de officier van justitie niet- ontvankelijk verklaren in de vervolging. De militaire kamer overweegt daartoe het navolgende.

Op 13 september 1994 heeft het openbaar ministerie een kennisgeving niet verdere vervolging aan verdachte doen toekomen. Op grond van artikel 255 lid 1 Sv kan verdachte van wege die feiten eerst opnieuw in rechte worden betrokken wanneer sprake is van nieuwe bezwaren. Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden als nieuwe bezwaren slechts aangemerkt verklaringen van getuige of verdachte en stukken, bescheiden en processen-verbaal, welke later bekend zijn geworden of niet zijn onderzocht. Het derde lid van artikel 255 Sv bepaalt dat ter zake van die nieuwe bezwaren een GVO ingesteld dient te worden. Een dergelijk GVO heeft als functie dat getoetst wordt of van nieuwe bezwaren gesproken kan worden, welke een hernieuwde vervolging rechtvaardigen.

In de onderhavige zaak is op 12 december 2006 weliswaar een GVO geopend , maar dit geschiedde blijkens de vordering tot gerechtelijk vooronderzoek ter fine van:

• stuiting van de verjaringstermijnen betreffende strafbare feiten welke gepleegd zouden zijn jegens J.M. [slachtoffer1] (de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten);

• het horen van getuigen inzake voornoemde feiten;

• het horen van nog nader te bepalen getuigen (cursivering militaire kamer) inzake de nu onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten.

De militaire kamer komt op grond hiervan tot de conclusie dat het GVO niet is geopend teneinde eventuele nieuwe bezwaren te toetsen in het kader van artikel 255 Sv , maar dat dit GVO enkel gebaseerd is op artikel 181 Sv . Niet alleen wordt in de vordering het toetsen van bezwaren niet als doel genoemd en wordt ook artikel 255 Sv niet als betrokken bepaling genoemd (en 181 Sv wel), uit de zinsnede “nog nader te bepalen getuigen” blijkt voorts dat er bij de vordering tot gerechtelijk vooronderzoek door de officier van justitie geen specifieke verklaringen of stukken werden aangewezen die door haar werden aangemerkt als in het GVO te toetsen nieuwe bezwaren.

Ook overigens heeft de militaire kamer uit de aan het GVO ten grondslag liggende stukken geen aanknopingspunten kunnen vinden dat het GVO (mede) in het licht van 255 Sv was geopend. Bij de vordering tot gerechtelijk vooronderzoek is een proces-verbaal ‘relaas van onderzoek’ van 11 december 2006 gevoegd waarop de vordering is gebaseerd. In dat stuk wordt weliswaar genoemd dat J.M. [slachtoffer1] heeft verklaard dat zij destijds een valse verklaring heeft afgelegd, maar er blijkt niet uit dat dit als een nieuw bezwaar wordt gezien in de zaak [slachtoffer2]. Het wordt immers enkel vermeld binnen het kader van de zaak [slachtoffer1]. Ten aanzien van de zaak [slachtoffer2] wordt in dit proces-verbaal, onder het kopje “Zaak [slachtoffer2]”, enkel een omschrijving gegeven van de aangifte van [slachtoffer2] en van de ontkenning van verdachte en wordt melding gedaan dat de zaak is geseponeerd. Dat de verklaring van [slachtoffer1] in die zaak als nieuw bezwaar wordt opgemerkt of dat er overigens nieuwe bezwaren bestaan die reden kunnen zijn om de zaak te heropenen en die in een GVO moeten worden onderzocht wordt daarin niet vermeld.

Gelet op het voorgaande en indachtig de jurisprudentie betreffende artikel 255 leden 1, 2 en 3 Sv, is de militaire kamer van oordeel dat de heropening van de vervolging van verdachte ter zake feit 3 en 4 van deze dagvaarding is geschied zonder het aanwijzen en in een GVO toetsen van nieuwe bezwaren en daarmee te lichtvaardig en ten onrechte.

Hetgeen het Gerechtshof te Arnhem heeft geoordeeld in haar beschikking van 15 oktober 2008 ziet niet op de nieuwe vervolging van verdachte, maar op het, na het sluiten van het voornoemde GVO, stellen van een nieuwe termijn voor kennisgeving verdere vervolging ex artikel 255 lid 4 Sv. Het oordeel van het Gerechtshof doet in het onderhavige verweer van de raadsman daarom niet ter zake.

Gezien het voorgaande is de militaire kamer van oordeel dat de officier van justitie ten aanzien van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten niet-ontvankelijk is in haar recht tot strafvervolging.

2c Klacht

Aangeefster [slachtoffer1] verklaart in haar aangifte van 14 november 2006 dat zij graag aangifte wil doen en dat zij wil dat verdachte straf krijgt voor hetgeen hij haar heeft aangedaan. Nu daarmee vast staat dat aangeefster vervolging van verdachte wenst verbindt de militaire kamer er geen gevolgen aan dat ten aanzien van de feiten 1 en 2 een klacht ontbreekt.

3. De beslissing inzake het bewijs

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.1 Ten aanzien van feit 1en 2

Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.

Aangeefster [slachtoffer1] volgde vanaf haar 14e jaar karateles bij verdachte . Deze karatelessen volgde zij in de sportscholen Crabbehof en Sterrenburg te Dordrecht . Tijdens de periode dat aangeefster les had van verdachte, is tussen hen een vriendschappelijke band ontstaan , waarbij aangeefster tevens verliefde gevoelens voor verdachte had . Verdachte en aangeefster maakten met enige regelmaat buiten de karatelessen om uitstapjes, onder meer naar het strand en naar sauna’s in Papendrecht en Schiedam . Aangeefster is ook in de woning van verdachte in Zwijndrecht geweest .

3.1.1 Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 op grond van de aangifte van [slachtoffer1] in combinatie met de verklaringen van de getuigen [getuige1], [slachtoffer2], [getuige2] en [getuige3], [getuige4] en [getuige5] wettig en overtuigend bewezen.

3.1.2 Standpunt van de verdediging

De raadsman stelt zich op het standpunt dat voor de feiten 1 en 2 geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. De bewijsmiddelen zijn alle terug te voeren op dezelfde bron, aangeefster zelf. Het is de vraag of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is, nu zij pas na lange tijd en een periode die vele persoonlijke problemen kende aangifte heeft gedaan, die mogelijk is ingegeven door de aangifte van D. [medeslachtoffer]. Bovendien bevatten de verklaringen van aangeefster aantoonbare onjuistheden, waaronder haar verklaring betreffende het bezoek aan de Sligro en het door verdachte lastig vallen van vrouwelijke karateleerlingen in de douches van de sportschool. Een door [slachtoffer1] aan verdachte geschreven brief in 1994, waarin ze schrijft over het fantaseren over (seks met) verdachte, toont voorts aan dat tot die tijd geen sprake kan zijn geweest van enig seksueel contact en dat - voor zover dat al had plaatsgevonden- zij dit niet als onprettig zou hebben ervaren aangezien zij blijkens deze brief verliefd was op verdachte. De verklaringen van de getuigen zeggen voorts niets meer dan dat verdachte amicaal met aangeefster omging, hetgeen niets wil zeggen over het vermeend seksueel misbruik. Verdachte zelf heeft ter zitting verklaard weliswaar tweemaal seksueel contact met aangeefster te hebben gehad, maar beide keren is dit gebeurd nadat aangeefster 18 jaar was geworden.

3.1.3 Beoordeling en conclusie ten aanzien van feit 1 en 2

[slachtoffer1] heeft, onder verwijzing naar haar op 20 mei 2006 tegenover de politie afgelegde verklaring, op 14 november 2006 aangifte gedaan van het door verdachte gepleegde seksueel misbruik, dat vanaf haar 15e jaar heeft plaatsgehad in de sportscholen Crabbehof en Sterreburg in Dordrecht, de sauna’s in Papendrecht en Sliedrecht, in de woning van verdachte in Zwijndrecht, in de auto van verdachte en voorts eenmalig in het Mastbos bij Breda . Zij heeft met verdachte gedurende vier jaar lang ongeveer 50 maal seks gehad , onder meer bestaande uit pijpen en het hebben van gemeenschap . In de sportscholen te Dordrecht heeft verdachte rond de karatelessen de billen en de borsten van aangeefster betast .

De verklaring van aangeefster van 20 mei 2006, waarop de uiteindelijke aangifte is gebaseerd, is in de kern uiterst gedetailleerd en consistent. Op 5 april 2007 is zij nogmaals gehoord in deze zaken en zij blijft dan volledig bij de eerder afgelegde verklaring .

De militaire kamer stelt verder vast dat aangeefster, toen zij een jaar een relatie had met [naam] (rond 1996), zij hem van het misbruik heeft verteld, in grote lijnen gelijkluidend aan de door haar bij de politie afgelegde verklaring . Hetzelfde heeft aangeefster gedaan tegenover haar zuster [getuige5] en haar moeder [getuige4] Het heeft daarna nog enige jaren geduurd voordat aangeefster daadwerkelijk aangifte heeft gedaan . Op grond hiervan heeft de militaire kamer geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaring van aangeefster.

Voorts ondersteunen de verklaringen van getuigen [slachtoffer2] [slachtoffer2] en [getuige2] de (door verdachte ontkende) verklaring van aangeefster dat zij in de sportschool in een afgezonderde ruimte is geweest met verdachte . Dat verdachte verder seksueel overschrijdend gedrag heeft getoond naar aangeefster, wordt bevestigd door [getuige3] en [getuige2] die hebben waargenomen dat aangeefster op de handen van verdachte zakte tijdens het opdrukken en dat verdachte toen zei “wat een stel lekkere pannenkoekjes voel ik daar” . Ook [getuige6] heeft gezien dat verdachte bij - onder meer- aangeefster in de billen kneep en haar op schoot trok . De militaire kamer overweegt voorts dat nu het betasten van de billen en de borsten in de (karate-)sportschool door verdachte gedaan is rond de karatelessen die verdachte aan aangeefster gaf, dit handelen is gedaan in zijn hoedanigheid van karateleraar, in welke hoedanigheid aangeefster aan de opleiding van verdachte was toevertrouwd.

Voornoemde verklaringen, in onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen in het dossier leiden tot het oordeel dat de militaire kamer de feiten 1 en 2 primair wettig en overtuigend bewezen acht.

De enkele omstandigheid dat uit de boekhouding van verdachte volgt dat hij in de desbetreffende periode zijn inkopen voor de sportschool bij een leverancier voor karatebenodigdheden deed, brengt niet mee dat de verklaring van aangeefster, die verklaard heeft dat de eerste seksuele handelingen hebben plaatsgevonden na een gezamenlijk bezoek aan een andere groothandel, de Sligro, onbetrouwbaar zijn. Ook de aangevoerde omstandigheid dat aangeefster verdachte op 20 juni 1994 schrijft dat ze over hem fantaseert, betekent niet dat aangeefsters verklaring dat ze al in 1991 en 1992 gemeenschap met verdachte heeft gehad niet juist is. Aangeefster verklaart immers zelf ook gevoelens voor verdachte te hebben gehad. Hetgeen door de raadsman overigens is aangevoerd kan evenmin tot een ander oordeel leiden.

De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

1.

hij op tijdstippen in de periode van 14 december 1991

tot en met 13 december 1992 te Dordrecht en/of Papendrecht en/of Schiedam

en/of Zwijndrecht en/of (elders) in Nederland,telkens buiten echt

ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf

jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, welke handelingen

(mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten:

zijn penis in haar mond en vagina brengen en houden en bewegen;

2.

hij op tijdstippen in de periode van 14 december 1991

tot en met 13 december 1994 te Dordrecht ontucht heeft gepleegd met de

aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [slachtoffer1], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht hierin dat hij als karateleraar van die

[slachtoffer1]:

- haar billen en/of borsten heeft betast.

Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Ten aanzien van feit 1:

‘met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd’

Ten aanzien van feit 2:

‘ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd’

4b. De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

5. De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.

6. De motivering van de sanctie(s)

Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:

- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;

- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 30 december 2008.

6.1 Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, voor de feiten 1 tot en met 4, geconcludeerd tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers en hun omgeving. Tevens is zij van oordeel dat er sprake is van ernstige feiten, want verdachte heeft de lichamelijke integriteit en het vertrouwen van de slachtoffers ernstig geschonden. Hij heeft misbruik gemaakt van zijn positie als karateleraar, maar ook als die van militair van de Koninklijke Marechaussee.

In het voordeel van verdachte heeft de officier van justitie meegewogen dat het onderzoek erg lang heeft geduurd en dat door het openbaar ministerie fouten zijn gemaakt die het tijdsverloop van het proces hebben vertraagd. Tevens houdt zij rekening met het blanco strafblad van verdachte.

6.2 Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft primair tot niet-ontvankelijkheid en vrijspraak geconcludeerd. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat er bij een strafoplegging rekening moet worden gehouden met het lange tijdsverloop van het onderzoek. Dientengevolge heeft verdachte onder zware psychische druk en in onzekerheid betreffende de beschuldigingen moeten leven. Dat is nadrukkelijk aan het openbaar ministerie te wijten geweest. Een werkstraf zou derhalve, mocht het tot een veroordeling komen, een passende straf zijn.

6.3 Beoordeling en conclusie

Verdachte heeft bij aangeefster gedurende een periode van ongeveer 3 jaar seksuele handelingen verricht. Dit heeft hij gedaan terwijl hij karateleraar was van aangeefster en zij derhalve aan zijn opleiding was toevertrouwd. Daar komt bij dat verdachte een vertrouwensband met aangeefster had, dat zij hem als een vaderfiguur beschouwde en zelfs affectieve gevoelens voor hem koesterde. Verdachte heeft door het plegen van de onderhavige feiten ernstig misbruik gemaakt van deze bijzondere vertrouwenspositie en van het overwicht dat hij op haar had gezien zijn positie als haar karateleraar en het zeer grote leeftijdsverschil (van 25 jaar). Bij het nog minderjarige slachtoffer heeft verdachte vergaande seksuele handelingen verricht, bestaande uit het zich meermalen laten pijpen en het hebben van geslachtsgemeenschap. Dat aangeefster in die periode, zoals bij verdachte bekend was, verliefde gevoelens voor verdachte had, onderstreept te meer dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van een meisje dat zich in de puberteit bevond. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik, zeker in een kwetsbare periode waarin men zijn seksualiteit gaat verkennen, grote psychische schade met zich brengt waar het slachtoffer nog jaren last van heeft. Hiervan heeft verdachte, slechts rekening houdend met zijn eigen gerief, geen rekenschap gegeven. Ook tijdens het onderzoek heeft verdachte de verantwoordelijkheid voor zijn handelen niet willen aanvaarden. Gelet hierop is in beginsel een gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats.

Echter, de militaire kamer houdt in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat de procedure onnodig lang heeft geduurd en dat daarin door het openbaar ministerie diverse fouten zijn gemaakt. Dit dient in de strafmaat tot uitdrukking te worden gebracht. Ook het feit dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest, valt in het voordeel van verdachte uit.

6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.

De benadeelde partij J.M. [slachtoffer1] vordert een bedrag van € 5.500,00. (feiten 1 en 2)

De benadeelde partij D.M. [slachtoffer2] vordert een bedrag van € 5.500,00. (feiten 3 en 4)

De door hen gemachtigde raadsvrouw, mr. D. Koeslan-van Walsum, heeft ter zitting aangevoerd dat de Wet ter versterking van het slachtoffer in het strafproces niet van toepassing kan zijn, nu deze eerst in werking is getreden nadat de schadebrengende feiten zijn gepleegd. Zij verzoekt om alleen de schadevergoedingsmaatregel tot het gevorderde bedrag op te leggen. Mocht dat evenwel niet mogelijk zijn vraagt zij een niet-ontvankelijkheidsverklaring zodat benadeelde zich tot de burgerlijke rechter kan wenden.

Beoordeling en conclusie

Zowel de officier van justitie als de raadsman van verdachte hebben tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen geconcludeerd.

Ten aanzien van J.M. [slachtoffer1]

Nu de Wet ter versterking van het slachtoffer in het strafproces nog niet in werking was getreden ten tijde van de tenlastegelegde feiten, en de raadsvrouw heeft gevorderd het genoemde bedrag als schadevergoedingsmaatregel op te leggen, is de militaire kamer van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. De militaire kamer ziet voorts geen mogelijkheden binnen het kader van het strafproces aan de benadeelde partij een andersoortige vergoeding van de geleden schade toe te kennen en verwijst de benadeelde partij hiervoor naar de burgerlijke rechter.

Ten aanzien van D.M. [slachtoffer2]

Nu de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar strafvervolging ten aanzien van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten en verdachte derhalve ten aanzien van die feiten geen straf of maatregel zal worden opgelegd, komt de militaire kamer aan de beoordeling van de civiele vordering niet toe en zal de benadeelde partij reeds hierom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

6b. Ten aanzien van het beslag

De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde bepleit dat de goederen die in beslag zijn genomen bij de doorzoeking aan de [adres] onrechtmatig zijn verkregen, nu er geen schriftelijke bevestiging van de mondelinge machtiging tot doorzoeking in het dossier aanwezig is.

De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de militaire kamer.

De militaire kamer verwerpt het verweer van de raadsman, nu het dossier een schriftelijke verklaring bevat van mr. W.A. Holland, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het Arrondissement Arnhem, waarin deze verklaart dat hij op 25 mei 2007 mondeling toestemming heeft gegeven tot de doorzoeking in de woning voornoemd. Daarmee is er naar het oordeel van de militaire kamer sprake geweest van een rechtmatige doorzoeking. De inbeslagname van de verschillende goederen is derhalve rechtmatig geweest.

Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven foto’s waarop [medeslachtoffer] is afgebeeld, gelast zij, nu [medeslachtoffer] daarop deels ontkleed is en zij, volgens haar eigen verklaringen, op het moment van maken van de foto’s 15 of 16 jaar en dus mogelijk jonger dan16 jaar was, de onttrekking aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemene belang. De overige inbeslaggenomen en nog niet teruggeven voorwerpen dienen te worden geretourneerd aan de rechthebbende.

7. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14 a, 14b, 14c, 27, 36d, 57, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

8. De beslissing

De militaire kamer, rechtdoende:

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar strafvervolging van verdachte ter zake het onder 3 en 4 tenlastegelegde.

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot

Een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 4 (vier) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.

Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer ¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.

Ten aanzien van het beslag

Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwer¬pen, te weten:

• 3 inbeslaggenomen foto’s waarop [medeslachtoffer] staat afgebeeld.

Beveelt de teruggave van de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de rechthebbende.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij D.M. [slachtoffer2], domicilie kiezende te Rotterdam. (Ten aanzien van feit 1)

Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij J.M. [slachtoffer1], domicilie kiezende te Rotterdam. (Ten aanzien van feit 2)

Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.

Aldus gewezen door:

mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. M.M.L.A.T. Doll, kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar (militair lid), in tegenwoordigheid van S.P. Visser (griffier).

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 07 december 2009.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature