Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 11008248 CV EXPL 24-3082
vonnis van: 12 november 2024
fno.: 609
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[eiser]
wonende te [plaats] .
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. W. Albers
t e g e n
de stichting Woningstichting Rochdale
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: Rochdale
gemachtigde: mr. N. Vos
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:
- de dagvaarding van 9 februari 2024;- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties;- het instructievonnis van 9 april 2024;- de dagbepaling van de mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2024. [eiser] heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn broer [naam 1] , bijgestaan door mrs. W. Albers en M.J.K. Rosman. Voor Rochdale is verschenen [naam 2] , senior verhuurconsulente, bijgestaan door de gemachtigde. [eiser] heeft bij brieven van 5 juni 2024 producties
1. tot en met 18 en productie 19 ingediend.
De gemachtigde van [eiser] heeft op 16 oktober 2024 om 18:30 uur aan een medewerker van de rechtbank bericht dat [eiser] om medische redenen in Turkije verblijft en of het mogelijk dat hij door middel van een video-verbinding bij de mondelinge behandeling aanwezig kan zijn. Op 17 oktober 2024 is voorafgaand aan de mondelinge behandeling medegedeeld dat dit op zo’n korte termijn niet mogelijk is.
Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.Rochdale heeft aan [naam 3] , moeder van [eiser] (hierna: de of zijn moeder), verhuurd de woning gelegen aan het adres [adres] (hierna: de woning) tegen een huurprijs van laatstelijk € 582,30 per maand.
1.2.[eiser] , geboren op [geboortedatum] , staat sinds 10 mei 2021 ingeschreven op het adres van de woning. Daarvoor heeft hij afwisselend op het adres van de woning maar ook op andere adressen in [plaats] ingeschreven gestaan.
1.3.De moeder is op 11 augustus 2023 te Soke, Turkije, overleden.
1.4.[eiser] is van 6 april 2023 tot en met 1 september 2023 in Turkije geweest.
Vorderingen
In conventie
2. [eiser] vordert dat bij vonnis zal worden bepaald dat hij huurder van de woning zal zijn en veroordeling van Rochdale in de proceskosten, vermeerderd met rente. Ook vordert [eiser] (gedeeltelijke) vernietiging van de vaststellingsovereenkomst.
3. [eiser] heeft, kort gezegd, zijn vordering gegrond op artikel 7:268 lid 2 BW en aangevoerd dat hij sinds geruime tijd in de woning woont en dat sprake is geweest van een duurzame gezamenlijke huishouding met zijn moeder.
4. Rochdale voert gemotiveerd verweer, dat strekt tot afwijzing van de vordering.
In reconventie
5. Rochdale vordert [eiser] te veroordelen om de woning binnen 5 dagen na betekening van het vonnis met de daarin vanwege hem aanwezige goederen en personen te verlaten, met afgifte van de sleutels aan Rochdale en al hetgeen tot de woning behoort ter vrije en algehele beschikking van Rochdale te stellen.
6. Rochdale stelt hiertoe, kort gezegd, dat [eiser] zonder recht of titel in de woning verblijft.
7. [eiser] voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering.
Beoordeling
In conventie
8. Ingevolge artikel 7:268 lid 2 BW zet de persoon die geen medehuurder is, maar wel zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad, de huur voort gedurende zes maanden na het overlijden van de huurder. Hij zet de huur ook nadien voort, indien de rechter dit bepaalt op een daartoe strekkende, binnen zes maanden na het overlijden van de huurder ingestelde, vordering, en sowieso zolang op die vordering niet onherroepelijk is beslist. De vordering van [eiser] om de huur te mogen voortzetten is op dit artikel gegron d.
2. De vordering, zo volgt uit lid 3 van artikel 7:268 BW , moet door de rechter worden afgewezen indien [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de vereisten van 7:268 lid 2 voldoet, te weten
dat hij zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft en dat hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding met de overleden huurder heeft gevoerd;
dat hij uit financieel oogpunt voldoende waarborg biedt voor nakoming van de huur;
dat hij beschikt over een (relevante) huisvestingsvergunning.
3. Tussen partijen is met name in geschil of [eiser] ten tijde van het overlijden van zijn moeder zijn hoofdverblijf in de woning had en of hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder voerde. Het is aan [eiser] te onderbouwen dat hij in de jaren voor het overlijden van de moeder in de woning zijn hoofdverblijf had en dat hij duurzaam een gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder voerde.
4. Of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij speelt een rol in welke mate [eiser] en zijn moeder de jaren voor haar overlijden gezamenlijk hebben voorzien in de kosten van de huishouding en het levensonderhoud, maar ook of zij gezamenlijk leefden door bijvoorbeeld gezamenlijk te eten, het huishouden te doen en gezamenlijk invulling aan vrije tijd en vakanties te geven.
5. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het samenwonen van een kind met een ouder, nadat het kind eerder is ‘uitgevlogen’, zoals in de situatie van [eiser] , worden aangemerkt als duurzaam. Dienaangaande heeft [eiser] gesteld dat hij 25 jaar, althans 10 tot 15 jaar, met soms tussenpozen, met zijn moeder in de woning heeft gewoond. Uit het GBA-overzicht wordt opgemaakt dat [eiser] afwisselend op het adres van de woning en op andere adressen ingeschreven heeft gestaan. [eiser] heeft geen toelichting op zijn woonverleden gegeven.
Hoofdverblijf
6. Rochdale heeft ter zitting gesteld dat de moeder in haar geboorteplaats te Turkije is overleden en dat zij bij gebrek aan wetenschap betwist dat de moeder haar hoofdverblijf in de door haar van Rochdale gehuurde woning had. Overwogen wordt dat nu er geen andere feiten en/of omstandigheden zijn gesteld die erop zouden kunnen duiden dat de moeder niet haar hoofdverblijf in het gehuurde zou hebben gehad, dit verweer van Rochdale niet slaagt.
7. Met betrekking tot de vraag of [eiser] zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad, wordt overwogen dat [eiser] sinds 10 mei 2021 op het gehuurde staat ingeschreven. Deze inschrijving is een aanwijzing dat [eiser] sedert deze datum op het adres van de woning woont. Niet in geschil is dat [eiser] van 6 april 2023 tot en met 1 september 2023 - een periode van vijf maanden - in Turkije heeft verbleven. Zo’n lang verblijf in het buitenland kan een aanwijzing zijn dat [eiser] niet (langer) zijn hoofdverblijf in de woning heeft (gehad), maar is op zichzelf bezien onvoldoende om die conclusie te dragen. Daarvoor is meer nodig, en daarvan is niet gebleken. Het verweer van Rochdale dat [eiser] niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft (gehad) slaagt daarom niet.
Duurzame gemeenschappelijke huishouding
8. [eiser] stelt dat hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder heeft gevoerd, dat zij huisgenoten waren en dat hij tevens de mantelzorger van zijn moeder was. Met betrekking tot verleende mantelzorg heeft [eiser] gesteld dat zijn moeder een open hart operatie heeft ondergaan en dat zij erg hulpbehoevend was. Verder heeft [eiser] gesteld dat hij zich niet los heeft kunnen maken van zijn moeder en dat zijn moeder hem structuur en stabiliteit gaf.
9. In een door [eiser] overgelegd stuk, met als kop ‘Kamer huur’, staat dat de moeder, als verhuurder, en [eiser] , als huurder, op 1 maart 2019 met elkaar zijn overeengekomen dat [eiser] € 300,00 per maand zal betalen voor inwoning (huur, gas en elektra en water). Anders dan [eiser] kennelijk meent duidt deze verklaring niet op het voeren van een gemeenschappelijke huishouding maar op de huur van een kamer door [eiser] . Maar zelfs als deze verklaring zou moeten worden beschouwd als een afspraak over de bijdrage van [eiser] in de gemeenschappelijke huishouding, is niet gebleken dat [eiser] maandelijks deze betaling aan zijn moeder heeft gedaan. Ook heeft [eiser] geen bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij maandelijks € 300,00 contant opnam, laat staan dat hiermee dan nog niet zou zijn aangetoond dat hij dit bedrag daadwerkelijk aan zijn moeder zou hebben gegeven. Ook anderszins is niet gebleken van betalingen ten behoeve van een gemeenschappelijke huishouding. Hierover zijn ter zitting voorts geen zodanig specifieke feiten en/of omstandigheden gesteld, dat daaruit het gezamenlijk dragen van de kosten van de huishouding zou kunnen worden afgeleid. Geconcludeerd wordt dat niet is komen vast te staan dat [eiser] een bijdrage leverde aan de kosten van de huishouding.
10. De verklaringen van omwonenden komen er in de kern op neer dat [eiser] geruime tijd met zijn moeder in de woning heeft gewoond, dat hij een vriendelijke en behulpzame man is en ook een prettige buurgenoot. Hetzelfde geldt voor de uitgebreide verklaring van de heer [naam 4] van het Buurtteam B, waarbij hij tevens heeft gewezen op de psychische toestand en kwetsbaarheid van [eiser] . Deze verklaringen zijn echter in het kader van de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzame gemeenschappelijke huishouding minder relevant. Voorts zijn de verklaringen in dermate algemene bewoordingen gesteld dat op basis hiervan niet kan worden geconcludeerd dat van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen [eiser] en zijn moeder sprake is geweest.
11. Voorts wordt met Rochdale geoordeeld dat niet alleen de registratie bij Woningnet, maar zeker het hoge aantal van 51 reacties op advertenties van aangeboden woningen, aanwijzingen zijn dat [eiser] met het oog op de toekomst niet de intentie had om duurzaam met zijn moeder een gemeenschappelijke huishouding te voeren. Verder wordt uit overgelegde GBA overzicht opgemaakt dat [eiser] afwisselend op het adres van de woning en op andere adressen ingeschreven heeft gestaan. Zonder toelichting, die ontbreekt, duidt dit overzicht er niet op dat [eiser] de intentie heeft had met zijn moeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding te voeren.
12. Gelet op het voorgaande is niet vast komen te staan dat [eiser] en zijn moeder voorafgaand aan het overlijden van zijn moeder duurzaam een gemeenschappelijke huishouding met elkaar hebben gevoerd. Nu [eiser] ter onderbouwing van die duurzame gemeenschappelijke huishouding te weinig heeft gesteld, bestaat er geen aanleiding voor bewijslevering.
Huisvestingsvergunning
13. Ter zitting is nog aan de orde geweest of aan [eiser] voor de woning een huisvestingsvergunning zou worden verleend. Gelet op omstandigheid dat het hier gaat om een vier-kamerwoning van ongeveer 75 m2 gaat, waarin volgens Rochdale een gezin met minimaal drie minderjarige kinderen wordt gehuisvest, en [eiser] een alleenstaande man is, is niet aannemelijk geworden dat aan [eiser] een huisvestigingsvergunning voor de woning zal worden verleend.
Conclusie
14. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eiser] om te bepalen dat hij de (opvolgend) huurder van de woning zal zijn, wordt afgewezen omdat niet (voldoende) is gebleken dat hij in de jaren voor het overlijden van zijn moeder samen met haar een duurzaam gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd.
15. [eiser] heeft ook (gedeeltelijke) vernietiging van de vaststellingsovereenkomst gevorderd. Niet gebleken is dat partijen een vaststellingsovereenkomst met elkaar hebben gesloten. Deze vordering wordt afgewezen.
16. Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van Rochdale.
In reconventie
17. Nu de vordering van [eiser] wordt afgewezen, verblijft [eiser] zonder recht of titel in de woning. De vordering van Rochdale tot ontruiming van de woning zal worden toegewezen. Er bestaat aanleiding een ontruimingstermijn te hanteren van één maand na betekening van het vonnis.
18. Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van Rochdale. Gelet echter op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, bestaat aanleiding de proceskosten te matigen tot nihil.
19. Rochdale heeft verzocht om de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Nu [eiser] de vordering als bedoeld in het tweede lid van genoemd wetsartikel tijdig heeft ingesteld en ten tijde van het vonnis nog niet onherroepelijk op de vordering is beslist, zal de beslissing tot ontruiming van het gehuurde niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van Rochdale tot op heden begroot op € 408,00 aan salaris van de gemachtigde en € 68,00 aan nakosten, beide bedragen, voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
veroordeelt [eiser] om de woning aan adres [adres] uiterlijk één maand na betekening van het vonnis te ontruimen en ter beschikking van Rochdale te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten gevallen aan de zijde van Rochdale, en gematigd tot nihil;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.