Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Civiel recht – team kanton
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 11144587 \ EA VERZ 24-502.tb
Beschikking van 20 november 2024
in de zaak van
UNIVERSITEIT LEIDEN,
gevestigd te Leiden,
verzoekster, hierna te noemen: de Universiteit,
gemachtigden: mr. H.P. van Baalen en mr. J.R. Vos,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [plaats] ,
verweerster, hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. P.A. Charbon.
De zaak
In deze zaak gaat het om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen de Universiteit en [verweerster] moet worden ontbonden, allereerst op grond van verwijtbaar handelen (e-grond), op grond van een verstoorde arbeidsrelatie (g-grond) of wegens andere redenen die zodanig zijn dat van de Universiteit in redelijkheid niet te vergen is de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (h-grond), dan wel een combinatie van deze redenen (i-grond). De kantonrechter is van oordeel dat het ongepaste en ongewenste gedrag van [verweerster] , zoals dat uit het rapport van de Onderzoekscommissie van de Universiteit (verder de Onderzoekscommissie) naar voren komt, voldoende aannemelijk is geworden. Het is ook onaanvaardbaar. [verweerster] heeft echter uitdrukkelijk betwist dat zij zich aan dit gedrag schuldig heeft gemaakt en heeft gesteld dat zij dit met 59 verklaringen kan bewijzen. [verweerster] zal – middels het indienen van een akte met deze verklaringen – worden toegelaten tot bewijs.
Na de bewijslevering zijdens [verweerster] komt de kantonrechter toe aan een afweging of de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden. Daarbij weegt mee dat ook de Universiteit een verwijt kan worden gemaakt, omtrent het niet monitoren van gedrag van (universitair hoofd-)docenten en hoogleraren, die buiten het gezichtsveld van de Universiteit veldwerk laten verrichten door kwetsbare jonge studenten en promovendi. De Universiteit heeft het mogelijk gemaakt dat een kleine faculteit door één of twee hoogleraren of docenten, die onderling een relatie hadden, op geheel eigen wijze werd bestuurd. Er werd geen enkele controle uitgeoefend op gedrag dat ook in een verder gelegen verleden al niet getolereerd werd. Er had veel eerder ingegrepen moeten worden, zowel in het belang van de studenten en promovendi c.q. wetenschappelijk medewerkers, als [verweerster] zelf, die daarentegen steeds bevestigd kreeg dat ze voor de Universiteit buitengewoon belangrijk was.
Voor die afweging wordt de Universiteit voorts verzocht – ook middels het indienen van een akte – een overzicht te verstrekken voor wat een einde van de arbeidsovereenkomst kort voor de pensionering van [verweerster] financieel voor haar en voor de Universiteit betekent, zowel qua inkomen/pensioen als qua transitievergoeding of overige vergoedingen.
De zaak zal derhalve voor wederzijdse aktes gedurende vier weken worden aangehouden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van 27 mei 2024, gericht aan de Rechtbank Den Haag
- de verwijzingsbeslissing van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden
- het verweerschrift van 2 oktober 2024, met tegenverzoeken en met producties.
Beide partijen hebben voorafgaand aan de zitting aanvullende stukken ingediend.
Het verzoek is mondeling behandeld op 10 oktober 2024. Namens de Universiteit zijn verschenen [naam 1] (verder [naam 1] ) en [naam 2] (verder [naam 2] ), bijgestaan door de gemachtigden. [verweerster] is verschenen bij haar gemachtigde. Haar echtgenoot [naam 3] (verder [naam 3] ) was als belangstellende aanwezig. Partijen hebben ter zitting hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, toegelicht. De kantonrechter heeft de zaak uitgebreid met partijen besproken.
Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.
2 De feiten
2.1.
[verweerster] , geboren [geboortedatum] 1959, is sinds 1987 of 1988 in dienst bij de Universiteit. [verweerster] is werkzaam binnen de onderzoeksgroep Caribische Archeologie van de Faculteit der Archeologie (verder de Faculteit) en is sinds 2007 hoogleraar in de Caribische Archeologie. Haar huidige salaris bedraagt € 12.118,00 bruto per maand exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
2.2.
Binnen de Universiteit bestaat een Klachtencommissie Ongewenst Gedrag. Daarnaast bestaat binnen de Universiteit en het Leids Universitair Medisch Centrum (verder LUMC) een Commissie Wetenschappelijke Integriteit. Beide commissies hebben klachtenregelingen en gedragscodes.
2.3.
Sinds 1 september 2008 is binnen de Universiteit de Gedragscode Omgangsvormen Docenten en Studenten van toepassing. Hierin is onder meer het volgende bepaald:
“Docenten en studenten onthouden zich van iedere vorm van ongewenst gedrag, in het bijzonder van (seksuele) intimidatie, agressie, geweld en discriminatie. Op deze laatste vormen van ongewenst gedrag is de Klachtenregeling en de bijbehorende Gedragscode van toepassing.
Docenten zijn zich bewust van hun voorbeeldfunctie en dragen de in de gedragscode vastgelegde normen in woord en daad uit.
Docenten nemen de nodige afstand in acht in hun betrekkingen met individuele studenten en houden deze betrekkingen zakelijk. Zij maken geen misbruik van de (vertrouwens)relatie die tussen docenten en studenten bestaat. Docenten zijn zich in hun omgang met studenten bewust van de afhankelijkheid en de machtsongelijkheid binnen de onderlinge verhoudingen.”
2.4.
De Universiteit wordt als geheel bestuurd door het College van Bestuur (verder het College). De voorzitter van het College is [naam 1] .
2.5.
De Faculteit is relatief klein en heeft tien hoogleraren. [naam 3] , de partner van [verweerster] , was ook decennialang verbonden aan de Faculteit in dezelfde onderzoeksgroep. [naam 3] was laatstelijk universitair hoofddocent. Hij is inmiddels met pensioen.
2.6.
Van 2013 tot 2018 is [verweerster] decaan geweest van de Faculteit. Sinds 2018 is [naam 2] de decaan.
2.7.
[verweerster] verrichtte vanaf de jaren ‘80 archeologisch onderzoek in het Caribisch gebied. Het onderzoek bestond onder meer uit veldwerk in de Caraïben. Veldwerk is het proces waarbij op locatie (bij/middels opgravingen) onderzoek wordt gedaan. Tot 2019 behoorde het doen van veldwerk met een groep van studenten, promovendi en collega’s tot de werkzaamheden van [verweerster] . [naam 3] was bij dit veldwerk veelvuldig aanwezig.
2.8.
Tijdens veldwerk op St. Lucia in 2009 hebben [verweerster] en [naam 3] tanden van een schedel geëxtraheerd met een Leatherman multitool. Zij hadden daarvoor op dat moment geen vergunning.
2.9.
Bij brief van 18 januari 2015 heeft het Ministry of Tourism and Civil Aviation van Grenada, onder meer, het volgende aan [verweerster] meegedeeld:
“(…) Your team without an official permit from Government for exploration of the site, have been digging in an area of La Potrie.
Since upon arrival in Grenada, you made no attempts to liaise with the Ministry, we requested to meet with you on Monday, January 11, 2016, to discuss the concerns of the Ministry.
Despite that meeting and the concerns expressed, there continues to be release and interaction with the media in Grenada, suggestion collaboration with the Ministry in releasing information. (…)”
2.10.
Sinds 2019 is [verweerster] voor 70% gedetacheerd bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (verder KITLV), een instituut van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (verder KNAW). Voor de overige 30% geeft [verweerster] college en begeleidt zij (bachelor, master en PhD) studenten.
2.11.Eind 2022 zijn bij [naam 2] drie meldingen gedaan van ongewenst gedrag, inbreuken op de wetenschappelijke integriteit, fraude en strafbare feiten door [verweerster] en [naam 3] . De melders waren een medewerker, een gastmedewerker en een hoogleraar. In januari 2023 heeft [naam 2] nog drie vergelijkbare (anonieme) meldingen ontvangen. Twee melders hebben toen verklaard te spreken namens een groep van zeker tien personen, die anoniem wensten te blijven.
2.12.
Vervolgens heeft [naam 2] samen met de directeur bedrijfsvoering van de Faculteit, een senior beleidsmedewerker Human Resources en een externe deskundige, vertrouwelijke gesprekken gevoerd met de melders. Dit is door Universiteit de oriëntatiefase genoemd. [verweerster] is daarover niet geïnformeerd.
2.13.
De externe deskundige heeft van de gesprekken een op 4 mei 2023 gedateerd verslag gemaakt. Zij constateerde: “(…) Alle gesprekken betreffen concrete voorbeelden van het stelselmatig inzetten van uitermate ongepaste omgangsvormen (bedreiging, vernedering en intimidatie) en ongewenste omgangsvormen (gedrag dat niet passend is bij een gewone collegiale of leidinggevende-medewerker relatie) zoals agressief taalgebruik, pesten, inbreuk maken op de eigen autonomie, in extreme mate in verwarring brengen (gaslighting), met name gericht op verschillende realiteitsbelevingen.
De stelselmatigheid betreft de afgelopen drie decennia tot op de dag van vandaag (…)”
2.14.
Tijdens de oriëntatiefase bleken twaalf van de melders bereid uit de anonimiteit te treden. Deze melders hebben tussen 1 en 20 september 2023 onder eigen naam een schriftelijke verklaring afgelegd. De verklaringen zijn door de Universiteit in de procedure gebracht.
2.15.Bij brief van 26 september 2023 heeft het College [verweerster] uitgenodigd voor een gesprek. Daarbij is haar vooraf meegedeeld dat het College meerdere meldingen over [verweerster] had ontvangen die zien op ongewenst gedrag, schending van de wetenschappelijke integriteit, fraude en mogelijk op strafbare feiten en dat [verweerster] zich kon laten vergezellen door een persoon die haar bijstand kon verlenen.
2.16.
Op 28 september 2023 heeft het gesprek plaatsgevonden. Aanwezig waren [naam 2] , [naam 4] (teamleider Arbeidsvoorwaarden & Arbeidsrelaties), [verweerster] en haar toenmalige advocaat. Tijdens dit gesprek is onder meer aan [verweerster] meegedeeld dat 12 meldingen waren ontvangen en is de inhoud en strekking van de meldingen met [verweerster] besproken. Ook is [verweerster] meegedeeld dat het College is geadviseerd onderzoek te doen naar de meldingen en dat één speciaal ingestelde, onafhankelijke onderzoekscommissie de meldingen zou onderzoeken, nu de gedragingen onder het aandachtsgebied van de beide bestaande commissies vielen. [verweerster] werd gedurende het onderzoek op non-actief gesteld en haar werd voor die periode de toegang tot de gebouwen en terreinen van de Universiteit ontzegd. Extern zou verklaard worden dat dit was vanwege persoonlijke omstandigheden. [verweerster] kreeg van de Universiteit een budget voor juridische bijstand.
2.17.
Diezelfde dag heeft het College de Onderzoekscommissie van drie personen ingesteld. De voorzitter werd de voorzitter van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit en het LUMC en voormalig voorzitter van de Klachtencommissie Ongewenst Gedrag. Als leden werden de voorzitter van de Klachtencommissie Ongewenst Gedrag en een lid van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit en het LUMC aangesteld.
2.18.
Bij brief van 28 september 2023 heeft het College de Onderzoekscommissie de volgende opdracht verstrekt:
“(…) Het College verstrekt, op basis van de twaalf ontvangen verklaringen, aan u als Onderzoekscommissie de opdracht om onderzoek te verrichten naar vermeend ongewenst gedrag jegens (voormalige) medewerkers en studenten van de Faculteit der Archeologie, vermeende inbreuk op de wetenschappelijke integriteit en vermeende fraude door mw. prof. dr. [verweerster] en na afronding van dit onderzoek daarover Advies uit te brengen aan het College. In het geval dat gedurende de periode van het onderzoek nog andere meldingen zouden binnenkomen, dan staat het ter beoordeling van de Onderzoekscommissie of ook die meldingen in het uit te voeren onderzoek kunnen worden betrokken.
Het College van Bestuur verstrekt tevens aan de Onderzoekscommissie de opdracht om het College van Bestuur te informeren omtrent informatie met betrekking tot mogelijk door mr. prof. dr. [verweerster] gepleegde strafbare feiten, waarvan de Onderzoekscommissie gedurende haar onderzoek kennis krijgt.
(…) De aan de Onderzoekscommissie verstrekte opdracht strekt zich tevens uit tot de beschuldigingen aan het adres van dr. [naam 3] , die in de periode waarop de beschuldigingen betrekking hebben ook als werknemer aan de Faculteit der Archeologie verbonden was. (…)”
2.19.
De Onderzoekscommissie heeft de 12 schriftelijke verklaringen van de melders van het College ontvangen. Op 10 oktober 2023 heeft [naam 2] de verklaringen van de 12 melders met [verweerster] gedeeld. De verklaringen van zes nieuwe melders en addenda op eerdere verklaringen zijn op 3 en 7 november 2023 met [verweerster] en de Onderzoekscommissie gedeeld.
2.20.
Op 17 oktober 2023 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarin de Onderzoeks-commissie aan de advocaten van een aantal van de melders en de toenmalige advocaat van [verweerster] (en [naam 3] ) heeft uiteengezet op welke wijze zij het onderzoek zou inrichten.
2.21.
Op 7 november 2023 heeft de Onderzoekscommissie aan de advocaten van de melders, [verweerster] en [naam 3] een lijst met de uitgangspunten voor de werkwijze van het onderzoek gestuurd. Onderdeel daarvan was dat het advies in geanonimiseerde vorm openbaar zou worden gemaakt.
2.22.
De Onderzoekscommissie heeft vanaf 13 november 2023 gesprekken gevoerd met 37 informanten, waaronder de 19 melders, met [verweerster] en [naam 3] , twee personen die door [verweerster] en [naam 3] zijn benaderd, elf andere vakgenoten en drie (voormalig) bestuurders op afdelings-, facultair en universitair niveau, waaronder [naam 2] . [verweerster] is tijdens het onderzoek twee keer gehoord, op 18 december 2023 en op 11 maart 2024.
2.23.
Op 21 december 2023 heeft een gesprek plaats gevonden tussen de Universiteit en [verweerster] en [naam 3] (met hun advocaat). Bij dat gesprek is ook de handelwijze van de decaan van de Faculteit c.q. de Universiteit in de oriëntatiefase aan de orde gekomen.
2.24.Op 8 april 2024 heeft de Onderzoekscommissie haar advies (verder het Advies) afgerond en op 15 april is het Advies met het College gedeeld. De Onderzoekscommissie is tot onder meer de volgende bevindingen (par 5.5) gekomen:
“Ongewenst gedrag
De commissie acht het aannemelijk dat Persoon A [ktr: [verweerster] ] en Persoon B [ktr: [naam 3] ] langdurig ongewenst en veelal grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond en daarmee anderen hebben belemmerd en beschadigd.
Schending van de wetenschappelijke integriteit
De commissie acht het aannemelijk dat Persoon A en Persoon B met hun gedrag bij de extractie van menselijke resten en in hun omgang met de toegang tot data de wetenschappelijke integriteit hebben geschonden.
- Meer in het bijzonder betreft dit de normen voor goede onderzoekspraktijken 13, 17 en 57 (extractie van menselijke resten) en 13, 25 en 40 (omgang met toegang tot data) zoals die geformuleerd zijn in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (zie literatuurlijst).
De commissie acht het daarnaast aannemelijk dat Persoon A en Persoon B de grenzen van het toelaatbare hebben opgezocht en mogelijk overschreden waar het gaat om de eis van co-auteurschap, het aandringen op verwijzingen naar de eigen publicaties en (in het geval van Persoon A) het hergebruik van eigen werk.
- Meer in het bijzonder betreft dit de normen voor goede onderzoekspraktijken 29, 30, 31 en 40 (auteurschap), 48 (aandringen op verwijzingen naar eigen publicaties, zij het ook in de context van begeleiding en niet die van peer review) en 41 (hergebruik van eigen werk) zoals die geformuleerd zijn in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit.
De gedragingen in kwestie dateren weliswaar grotendeels van vóór de publicatie van de gedragscode (2018) maar zijn ook in strijd met het bepaalde in de voorgangers van dit document sinds de late jaren 1990, zo niet naar de letter – met name de gedetailleerde uitwerking van de normen – dan toch naar de geest (zie Schuyt 2019: 41-48; zie Literatuurlijst).
Fraude
De commissie heeft geen aanwijzingen dat Persoon A of Persoon B zich schuldig zou hebben gemaakt aan fraude.
Strafbare feiten
De extractie van menselijke resten [--------] in 2009, op gewelddadige wijze en zonder vergunning, zou kunnen gelden als een strafbaar feit. Om hierover uitsluitsel te krijgen zou vervolgonderzoek nodig zijn.
- Met betrekking tot eventuele strafbare feiten heeft de commissie slechts de opdracht om het College van Bestuur te informeren, niet om te adviseren over beslissingen dienaangaande. In het licht van de documentatie die de commissie door de verschillende partijen ter beschikking is gesteld en de datum van de episode merkt de commissie desondanks op dat ze dergelijk vervolgonderzoek niet zinvol acht.
Gedragingen die wijzen op zwangerschapsdiscriminatie zouden kunnen gelden als een strafbaar feit. Om hierover uitsluitsel te krijgen zou vervolgonderzoek nodig zijn.
- Met bovengenoemd caveat merkt de commissie op, in het licht van de verklaringen die ze heeft kunnen inzetten bij haar oordeelsvorming en de datum van de gedragingen in kwestie (vroege jaren 2000, vroege en medio jaren 2010), dat ze dergelijk vervolgonderzoek niet zinvol acht.
Nota bene: De rol van de omgeving De Commissie herhaalt: het gaat hier niet alleen over het gedrag van twee wetenschappers, maar evenzeer over de rol van de omgeving. Zoals informanten in alle categorieën hebben aangegeven – niet alleen persoon A en persoon B, maar ook melders, andere vakgenoten en bestuurders – zou het onjuist zijn de blik uitsluitend te richten op Persoon A en Persoon B. Zij zijn verantwoordelijk voor hun gedrag, maar het gedrag is ook een product van hun omgeving. Dat geldt in de volle breedte van de casus, dus voor ongewenst gedrag maar ook voor de schending op oprekking van de wetenschappelijke integriteit. Ter illustratie (…)
Met de rol van de omgeving doelt de commissie specifiek op drie zaken die al meermalen aan de orde zijn geweest: de organisatiecultuur in de Faculteit der Archeologie, de dynamiek rond externe onderzoeksgelden en het systeem om bij te sturen op facultair en universitair niveau.(…)”
2.25.De Onderzoekscommissie heeft in het Advies de volgende aanbevelingen gedaan:
“1 Heling voor alle betrokkenen
De commissie beveelt aan dat het College inzet op heling voor alle betrokkenen in de Faculteit der Archeologie.
De misstanden zoals die lijken te hebben voorgedaan hebben diepe sporen nagelaten in de levens van de betrokkenen. Naar het oordeel van de commissie is daarom een vorm van nazorg noodzakelijk. (…)
Persoon A en persoon B horen bij die groep betrokkenen. Al is aannemelijk dat ze in meerdere opzichten grenzen hebben overschreden, hun doen en laten wordt mede verklaard door omgevingsfactoren en is onderdeel van een groter beeld. Daarin is ook plaats voor hun aanzienlijke verdiensten voor de wetenschap: niet om misstanden weg te poetsen maar wél bij de vraag naar nazorg. (…)
Het is niet aan de commissie om te adviseren over de oplegging of de invulling van eventuele sancties jegens Persoon A en Persoon B. Mocht het College overwegen sancties te treffen, dan geeft de commissie evenwel twee punten in overweging, in aanvulling op de bovenstaande alinea. Ten eerste ligt een aanzienlijk deel van de vermeende gebeurtenissen (ver) in het verleden en zou dit in een klachtprocedure gelden als verjaard. Ten tweede gaat het hier bovenal om heling in de Faculteit der Archeologie als gemeenschap , en het is de vraag of sancties daaraan bijdragen.
2 Een gezonde organisatiestructuurDe Commissie beveelt aan dat het College inzet op verbetering van de organisatiestructuur in de faculteit der Archeologie en dat proces van meet af aan vormgeeft in samenspraak met vertegenwoordigers van de andere faculteiten. (…)
3 Effectief systeem om bij te sturen
De commissie beveelt aan dat het College inzet op verbetering van het systeem om bij te sturen in de Faculteit der Archeologie en in de Universiteit als geheel . (…)”
2.26.
Op 16 april 2024 heeft het College het Advies aan [verweerster] en [naam 3] gezonden.
2.27.
Op 23 april 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] , [naam 2] , [verweerster] , [naam 3] en de (toenmalig) gemachtigden van partijen. Bij het gesprek heeft [verweerster] haar visie op het Advies gegeven.
2.28.
Bij brief van 25 april 2024 heeft het College aan [verweerster] onder meer meegedeeld dat zij een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal indienen. Daarbij is overwogen:
“(…) Bespreking verweer
U heeft aangegeven de aantijgingen van ongewenst gedrag te betreuren. Daarvoor excuseert u zich. Dat is niet uw bedoeling geweest. Uw goede naam en reputatie, nationaal en internationaal, komen ernstig in het gedrang. Wij constateren echter dat u tegelijkertijd ook benadrukt dat de meldingen valse beschuldigingen zijn en dat deze zijn gebaseerd op leugens, fantasie en onderlinge afstemming.
U ontkent met klem het gebruik van tang, hamer en schroevendraaier bij het extraheren van gebitsresten door dr. [naam 3] . Dit zou een Leatherman zijn geweest. U stelt het voorwerp waarmee is geëxtraheerd ter discussie, echter niet het daadwerkelijk extraheren en ontvreemden. Dit heeft u in het gesprek opnieuw erkend.
U geeft aan zich niet te herkennen in de meldingen. U stelt de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen, de inhoud daarvan – de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen – en de voorgenomen besluiten, ter discussie. Volgens u zijn het leugens en maakt het College van Bestuur een grote fout met de voorgenomen besluiten. U meent dat u zich niet goed heeft kunnen voorbereiden op de voorgenomen besluiten.
De voorgenomen besluiten zijn echter gebaseerd op het Advies van de Onderzoekscommissie. Dit Advies is u op 16 april 2024 toegezonden en is derhalve bekend bij u. Anders dan u tijdens het gesprek op 23 april 2024 heeft gesteld, heeft er volgens het College van Bestuur een deugdelijk en zorgvuldig onderzoek door de Onderzoekscommissie WIOG plaatsgevonden. U heeft tijdens dit onderzoek, naar de mening van het College van Bestuur, ruimschoots de gelegenheid gekregen om te reageren op meldingen en uw kant van het verhaal te vertellen. Tijdens de onderzoeksprocedure bent u van bijstand voorzien door mw. mr. M. de Bruijn van Van den Brekel Advocaten en eerder door mw. mr. K. de Lange van Wladimiroff Advocaten. Het College van Bestuur ziet dan ook geen aanleiding om het Advies van de Onderzoekscommissie WIOG af te doen als ondeugdelijk of onbetrouwbaar. Verder wenst u in te zetten op heling van u en dr. [naam 3] binnen de gemeenschap, zoals één van de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie luidt.
U heeft een 59-tal tegenverklaringen ingediend bij de Onderzoekscommissie. Twee daarvan heeft de Onderzoekscommissie gebruikt omdat alleen deze relevant waren voor het onderzoek, daarvan was er een van uw zoon.
Uit deze tegenverklaringen blijkt dat u de vertrouwelijkheid heeft geschonden die de Onderzoekscommissie van u heeft verlangd. U heeft de meldingen gedeeld met derden en in plaats van – zoals het verzoek van de Onderzoekscommissie was – andere betrokkenen contact op laten nemen met de Onderzoekscommissie of anderszins onder de aandacht van de Onderzoekscommissie te brengen. Deze schending van de vertrouwelijkheid neemt de Onderzoekscommissie en wij met haar hoog op. Deze manier van handelen bevestigt het beeld zoals dat door de melders is geschetst, het scheppen van onveiligheid en onvoldoende oog hebben voor andermans belang, maar alleen voor het eigen belang.
Daar komt bij dat de melders dit hebben aangeduid als datalek en de universiteit daarvoor aansprakelijk hebben gesteld. Wij hebben u gemeld dat wij hierover de Autoriteit Persoonsgegevens moeten informeren. Daarnaast hebben wij u de namen en contactgegevens gevraagd van degenen met wie u de meldingen heeft gedeeld. Zij zullen deze verklaringen moeten vernietigen en dat schriftelijk aan ons moeten bevestigen. U stelt dat het slechts drie personen zijn, zijnde de vertrouwenspersonen van u en dr. [naam 3] . Hierover zal apart met uw advocaat worden overlegd.
De aard van de gedragingen die u wordt verweten is zeer ernstig en het College van Bestuur neemt dit dan ook zeer hoog op. Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor het waarborgen van een veilige werk-/leeromgeving aan alle werknemers en studenten van de Universiteit Leiden. Het door u vertoonde verweten gedrag maakt hier een grove inbreuk op en is volstrekt onacceptabel. Door de wijze waarop u zich heeft gedragen, heeft u de plichten die u vanuit uw arbeidsovereenkomst zijn opgelegd langdurig en grovelijk veronachtzaamd. U heeft hiermee in strijd gehandeld met wat wij van u als goed werknemer mogen verwachten. Gezien de positie die u binnen onze organisatie inneemt, uw voorbeeldrol, had u niet alleen behoren te weten maar ook te begrijpen dat het door u vertoonde gedrag volstrekt onacceptabel is. Zelfs wanneer de omgeving uw gedrag (mede) mogelijk zou hebben gemaakt en gefaciliteerd.
Ook tijdens het onderzoek van de Onderzoekscommissie overschrijdt u, opnieuw, zoals hierboven aangegeven, grenzen door de verlangde geheimhouding niet in acht te nemen. U handelt hiermee, opnieuw, enkel en alleen in uw eigen belang. En bij het gesprek op 23 april 2024 zoekt u, opnieuw, de oorzaken buiten uzelf en toont u geen enkel zelfinzicht of zelfreflectie, maar bagatelliseert u uw aandeel in het geheel. Hieruit volgt niet alleen dat u zich niet bewust bent van of handelt naar de grenzen die u in acht dient te nemen, maar volgt eveneens een buitengewoon zorgwekkend patroon in uw houding en gedrag over de afgelopen jaren, dat zich tot op de dag van vandaag voortzet. De inhoud van het Advies werpt u verre van zich. Dit alles maakt dat het College van Bestuur inmiddels overtuigd is dat u niet in staat bent uw houding en gedrag te veranderen. Gelet hierop meent het College van Bestuur heling voor alle betrokkenen binnen de Faculteit der Archeologie niet mogelijk is met u beiden.(…)”
2.29.
Bij e-mail van 3 mei 2024 heeft [naam 2] in een e-mail aan de PhD studenten die door [verweerster] werden begeleid onder meer meegedeeld dat de Universiteit had besloten om afscheid te nemen van [verweerster] .
2.30.
Op 13 mei 2024 heeft de Universiteit het Advies op verzoek van de Onderzoeks-commissie geanonimiseerd gepubliceerd op de website van de Universiteit.
2.31.
Op 23 mei 2024 heeft het KITLV de overeenkomst met de Universiteit in het kader van de detachering met [verweerster] opgezegd.
2.32.
[verweerster] heeft het Advies laten toetsen door twee leden van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit van Maastricht. Deze twee leden hebben op 7 augustus 2024 een contra-expertise met betrekking tot wetenschappelijke integriteit opgesteld. Zij waren van mening dat het aan hen beschikbaar gestelde materiaal geen aanleiding geeft om te spreken van schending van wetenschappelijke integriteit, zelfs niet van bedenkelijk gedrag en hoogstens van een enkele lichte tekortkoming.
2.33.
[verweerster] heeft het werk niet hervat. Zij heeft zich op 6 augustus 2024 ziekgemeld en is tot heden onafgebroken volledig arbeidsongeschikt.
3 Het verzoek
3.1.
De Universiteit verzoekt – samengevat - de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden, met veroordeling van [verweerster] in de kosten van het geding. Omdat volgens de Universiteit sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] , stelt de Universiteit dat bij het bepalen van de ontbindingsdatum geen rekening hoeft te worden gehouden met de opzegtermijn van [verweerster] en de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn kan worden ontbonden. Ook verzoekt de Universiteit te bepalen dat aan [verweerster] geen transitievergoeding toekomt.
3.2.
Aan haar verzoek legt de Universiteit ten grondslag dat sprake is van een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 jo lid 1 BW . Volgens de Universiteit is primair sprake van verwijtbaar handelen. De Universiteit voert ter onderbouwing van haar verzoek aan dat [verweerster] zich schuldig heeft gemaakt aan langdurig en ernstig ongewenst en grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast is volgens de Universiteit aannemelijk dat [verweerster] zich schuldig heeft gemaakt aan schending van de wetenschappelijke integriteit. Subsidiair stelt de Universiteit dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie en meer subsidiair van andere redenen die zodanig zijn dat van de Universiteit in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te laten voortduren. Meest subsidiair wordt aan het ontbindingsverzoek een combinatie van gronden ten grondslag gelegd.
3.3.
Toen [verweerster] werd geconfronteerd met het Advies, ontbrak bij [verweerster] iedere vorm van zelfreflectie. Hoewel de Onderzoekscommissie heling voor alle betrokkenen heeft geadviseerd, is dat door de opstelling van [verweerster] – die voor de vorm excuus heeft aangeboden, maar tegelijkertijd alles blijft ontkennen en de vertrouwelijkheid van de Onderzoekscommissie heeft geschonden – niet mogelijk. [verweerster] blijft de melders zwart maken en wegzetten als jaloerse leugenaars; zij blijft onwaarheden verkondigen. Deze ontkenning en handelwijze staan aan een heling waar [verweerster] deel van uit maakt, in de weg.
3.4.
Herplaatsing is gelet op alles wat zich heeft voorgedaan, geen reële mogelijkheid. Ook niet bij het KITLV, dat overigens geen onderdeel is van de Universiteit, maar van de KNAW. Ontbinding is de enige optie.
3.5.
De verdere stellingen van de Universiteit komen bij de beoordeling nader aan de orde.
4 Het verweer en het tegenverzoek
4.1.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen.
4.2.
[verweerster] verzoekt harerzijds bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de Universiteit te veroordelen om binnen zeven dagen na dagtekening van deze beschikking:
onvoorwaardelijk
a. een rectificatie op de website van de Universiteit te plaatsen, onder verbeurte van een dwangsom,
b. [verweerster] zonder enige beperkingen volledige toegang te verlenen tot de openbare gebouwen en terreinen van de Universiteit, onder verbeurte van een dwangsom,
c. [verweerster] toestemming te geven tot publicatie van twee boeken, onder verbeurte van een dwangsom,
d. [verweerster] deelgenoot te laten maken van het ten behoeve van de Faculteit ingezette cultuurveranderingsproces en het door de Onderzoekscommissie geadviseerde helings-proces, onder verbeurte van een dwangsom,
e. het Vertrouwelijk Advies van de website van de Universiteit te verwijderen en permanent verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom,
f. de door [verweerster] gemaakte kosten juridische bijstand van € 93.816,00 te vergoeden, zijnde de gemaakte kosten tot en met augustus 2024, te vermeerderen met de kosten die na augustus 2024 tot en met de dag van de mondelinge behandeling nog zijn gemaakt, te vermeerderen met de wettelijke rente,
voorwaardelijk (voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden)
g. de Universiteit te veroordelen tot betaling aan [verweerster] van de wettelijke transitievergoeding berekend op € 170.000,00 bruto, althans bij ontbinding op grond van artikel 7:669 lid 3 sub i BW berekend op € 255.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente,
h. de Universiteit te veroordelen tot betaling aan [verweerster] van een billijke vergoeding van € 850.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente,
zowel onvoorwaardelijk als voorwaardelijk i. de Universiteit te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.3.
[verweerster] voert aan – samengevat – dat de ontbindingsgronden zijn gebaseerd op een onzorgvuldig tot stand gekomen en uitermate wankel Advies en heftige beschuldigingen die voor waar zijn aangenomen, terwijl ze dat veelal niet zijn of totaal uit de context zijn gehaald. [verweerster] stelt 59 verklaringen in bezit te hebben, die dit bewijzen en biedt getuigenbewijs aan.
4.4.
De verdere stellingen van [verweerster] komen bij de beoordeling nader aan de orde.
5 5. De beoordeling
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Dat is het verzoek wat aan de kantonrechter ter beoordeling is voorgelegd.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met een opzegverbod. De ziekmelding van [verweerster] dateert daarbij ook van na de indiening van het verzoekschrift.
5.3.Uit artikel 7:671b lid 1 jo 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub c tot en met i BW en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
5.4.De Universiteit voert (in de kern) aan dat [verweerster] zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag, bestaande uit onder meer intimidatie, pesten, machtsmisbruik en manipulatie, en schending van de wetenschappelijke integriteit. De Universiteit heeft het gestelde onderbouwd met de door haar overgelegde verklaringen van de melders en het op 8 april 2024 uitgebrachte Advies van de Onderzoeks-commissie. [verweerster] heeft (in de kern) aangevoerd dat de wijze waarop de Onderzoekscommissie het onderzoek heeft verricht niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat zij zich niet heeft schuldig gemaakt aan het gestelde gedrag. De kantonrechter overweegt als volgt.
Een onderzoek
5.5.Vooropgesteld wordt dat wil sprake zijn van een bruikbaar onderzoeksresultaat de onderzoekscommissie onpartijdig en onafhankelijk dient te zijn. Dat er geen enkele (arbeidsrechtelijke) band met de werkgever bestaat, is niet vereist. Integendeel, een intern onderzoek kan juist de voorkeur verdienen boven het inschakelen van een extern bureau, bijvoorbeeld in verband met het voorkomen van ongewenste publiciteit. Daarnaast dient een onderzoek plaats te vinden met inachtneming van de benodigde zorgvuldigheid, ten aanzien van de melders én de beklaagde. Voorts dient een Advies gebaseerd te zijn op duidelijke en verifieerbare feiten en omstandigheden. In dat kader is van belang dat de onderzoeker zich bewust is van de reikwijdte van de opdracht en zijn bevoegdheden binnen die grenzen. Daarnaast dient de onderzoeker zorg te dragen voor een evenwichtige presentatie van de bevindingen en rekening te houden met de mogelijke impact op de personen die direct bij het onderzoek betrokken zijn. Verder geldt dat sprake moet zijn van een transparante verantwoording voor de werkwijze en bevindingen en dat het beginsel van hoor- en wederhoor wordt gewaarborgd.
De Onderzoekscommissie
5.6.[verweerster] heeft betoogd dat de Onderzoekscommissie niet onafhankelijk is, nu de commissieleden verbonden zijn aan de Universiteit. De kantonrechter volgt deze redenering niet. De Universiteit heeft toegelicht dat zij bewust heeft gekozen voor een intern onderzoek. Binnen de Universiteit bestaan twee verschillende onderzoekscommissies, de commissie ongewenst gedrag en de commissie wetenschappelijke integriteit, waarvan de voorzitters en leden onafhankelijk van de Universiteit opereren. Dat er rond deze twee commissies of de leden problemen met betrekking tot de onafhankelijkheid of onpartijdigheid zijn, is niet gebleken.
5.7.De Universiteit heeft in deze zaak een ad hoc onderzoekscommissie ingesteld omdat de meldingen zien op zowel grensoverschrijdend gedrag als schending van de wetenschap-pelijke integriteit, en dus vallen binnen het aandachtsgebied van beide commissies. De Onderzoekscommissie is ingesteld als een tijdelijke commissie van deskundigen met een specifieke opdracht tot het doen van een bepaald onderzoek. Twee leden van de Onderzoekscommissie zijn de voorzitters van de commissie ongewenst gedrag en de commissie wetenschappelijke integriteit, terwijl het derde lid deel uitmaakt van de commissie wetenschappelijke integriteit. Gelet op deze samenstelling kan er van worden uitgegaan dat de drie leden deskundig zijn op het onderzoeksgebied. De Universiteit heeft ook onderbouwd dat de leden van de Onderzoekscommissie voldoende onpartijdig zijn. Zij zijn thans niet werkzaam of werkzaam geweest binnen de Faculteit en hebben geen band met de Faculteit. Verder heeft de Universiteit toegelicht dat het College de Onderzoekscommissie kaders heeft gegeven waarbinnen het onderzoek moest worden uitgevoerd (zie 2.18.), maar de werkwijze van het onderzoek is door de Onderzoekscommissie zelfstandig bepaald. Niet gebleken is dat de Onderzoekscommissie geen ruime beoordelingsvrijheid toekwam bij het uitvoeren van het onderzoek of haar bevindingen.
Transparante verantwoording voor de werkwijze
5.8.De Onderzoekscommissie was vrij in het bepalen van haar eigen werkwijze. Zij heeft bij aanvang van haar werkzaamheden in oktober 2023 een informatiebijeenkomst georganiseerd waarbij alle betrokkenen (waaronder de melders, [verweerster] , [naam 3] en de gemachtigden) waren uitgenodigd. Deze bijeenkomst diende ertoe om vooraf helderheid te verschaffen over de wijze waarop de Onderzoekscommissie te werk zou gaan bij het vergaren en gebruiken van informatie, welke spelregels golden voor haarzelf en de betrokkenen bij het onderzoek en de rapportage, en hoe zij daarbij in praktische zin invulling zou geven aan de rechten en belangen van alle betrokkenen. Vervolgens heeft de Onderzoekscommissie een lijst met uitgangspunten opgesteld en deze gedeeld met de betrokkenen. De Universiteit heeft onweersproken gesteld dat deze lijst is opgesteld op basis van hetgeen was besproken tijdens de informatiebijeenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de Onderzoekscommissie hiermee op transparante wijze verantwoording voor haar werkwijze afgelegd.
Hoor- en wederhoor
5.9.[verweerster] is tijdens het onderzoek twee keer gehoord. Geruime tijd voor het eerste gesprek met [verweerster] in december 2023 heeft zij de verklaringen van de melders ontvangen. Tegen het einde van het onderzoek heeft de Onderzoekscommissie [verweerster] nogmaals gehoord. In dit gesprek heeft de Onderzoekscommissie cruciale passages uit de aanvullende stukken die zij zou meewegen in haar oordeelsvorming ter inzage aan [verweerster] gegeven. Hiermee moet het [verweerster] in grote lijnen duidelijk zijn geweest op welke onderdelen zij haar reactie kon geven. De reactie van [verweerster] is door de Onderzoekscommissie meegewogen in het kader van haar Advies. Daarmee is aan het principe van hoor en wederhoor voldoende voldaan. Het was derhalve niet meer nodig [verweerster] het (volledige) Advies in concept voor te leggen.
Bevindingen van de Onderzoekscommissie
5.10.
De Onderzoekscommissie heeft na een uitgebreid onderzoek, op zorgvuldige wijze haar bevindingen weergegeven. Daar waar de Onderzoekscommissie geen feiten en omstandigheden vond die het gedrag, waarvan [verweerster] werd beschuldigd, onderbouwden, heeft zij dat kenbaar gemaakt. Dat de bevindingen door [verweerster] worden tegengesproken is iets anders.
Conclusie t.a.v. de Onderzoekscommissie en het Advies
5.11.
Hoewel deze procedure niet gaat over de wijze waarop het Advies tot stand is gekomen, maar om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen de Universiteit en [verweerster] moet worden ontbonden, heeft de kantonrechter geen reden om het Advies buiten beschouwing te laten of het verzoek van de Universiteit op grond van gebreken in het onderzoek af te wijzen. Ook het interne onderzoek in de oriëntatiefase kan niet tot dat oordeel leiden. Dat de Universiteit tot een onderzoek in de oriëntatiefase heeft besloten is begrijpelijk.
Grensoverschrijdend gedrag van [verweerster]
5.12.Aan het ontbindingsverzoek heeft de Universiteit gedrag van [verweerster] ten grondslag gelegd. Daaromtrent wordt overwogen als volgt. Het gedrag, zoals dat in de verklaringen van de melders wordt geschetst, is ongewenst en ongepast. De verklaringen van de melders schetsen een beeld van pesten, intimideren, vernederen, machtsvertoon, ongelijke behandeling en manipulatie. Gedrag dat van niemand wordt geaccepteerd, zeker niet van iemand in een positie als docent en hoogleraar, die de verantwoordelijkheid draagt voor kwetsbare en afhankelijke jongeren, die aan het begin van hun werkzame leven staan. Dat geldt voor zowel het gedrag tijdens het veldwerk, als de manier waarop binnen de Faculteit door [verweerster] met medewerkers werd omgegaan. Het is gedrag waar – ook in het verleden – geen vergoelijking of goedkeuring voor mogelijk is.
5.13.[verweerster] heeft verweer gevoerd tegen wijze waarop de Onderzoekscommissie haar onderzoek heeft uitgevoerd. Dat verweer heeft de kantonrechter reeds gepasseerd. Het gaat immers niet om het onderzoek zelf, maar om het ongewenste en ongepaste gedrag van [verweerster] , dat de Universiteit aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd en door de Onderzoekscommissie feitelijk is onderzocht. Dat gedrag is volgens het Advies voldoende aannemelijk geworden en die conclusie neemt de kantonrechter over. Daartoe wordt overwogen als volgt.
5.14.De verklaringen zijn afgelegd door een grote groep personen uit verschillende generaties. Bovendien zijn de verklaringen gedetailleerd en veelomvattend. De omstandigheid dat veel incidenten dateren van langere tijd geleden en pas naar aanleiding van de meldingen in 2022 bij de Universiteit bekend zijn geworden, maakt de verklaringen op zichzelf niet minder geloofwaardig. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag zich niet altijd direct en soms pas op een (veel) later moment uitspreken. In deze situatie speelt daarbij een belangrijke rol dat [verweerster] een vooraanstaand en invloedrijk wetenschapper is binnen de Caribische archeologie en het academisch werkveld klein is. Gelet op het grote aantal verklaringen van mensen uit verschillende posities en verschillende generaties, de verschillende incidenten die zijn beschreven en de consistentie van de verklaringen, worden de verklaringen geloofwaardig geacht. De Onderzoekscommissie is tot dit oordeel gekomen en de kantonrechter is dezelfde mening toegedaan; het gedrag is derhalve met de afgelegde verklaringen, gevolgd door het onderzoek van de Onderzoekscommissie, vooralsnog voldoende aannemelijk geworden.
Tegenbewijs 5.15. [verweerster] heeft aangevoerd dat wat er over haar gemeld is, niet waar, uit de context en/of onvoldoende onderzocht is. Nu het gaat om zeer ernstige beschuldigingen en [verweerster] tegenbewijs heeft aangeboden, zal zij daartoe worden toegelaten. [verweerster] heeft allereerst gewezen op de eerder bedoelde 59 verklaringen, die echter niet in de procedure zijn gebracht. [verweerster] zal alsnog de verklaringen in deze procedure mogen brengen.Daarnaast heeft [verweerster] heeft een groot aantal getuigen genoemd, die de stellingen van de Universiteit zouden kunnen ondergraven. De getuigen die betrekking hebben op de totstandkoming van het Advies of de samenstelling van de Onderzoekscommissie, zijn in deze procedure niet (meer) relevant, nu daarover reeds is geoordeeld. Omtrent de te horen andere getuigen heeft [verweerster] een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor gedaan. Het komt de kantonrechter doelmatig voor dat de resultaten van die procedure in deze procedure worden gebracht.
Wetenschappelijke integriteit
5.16.
De Universiteit heeft naast het ongewenst gedrag betoogd dat [verweerster] zich schuldig heeft gemaakt aan schending van de wetenschappelijke integriteit. [verweerster] heeft zich hiertegen verweerd en verwezen naar de door haar overgelegde contra-expertise waarin, op basis van de informatie die de betrokken wetenschappers van [verweerster] hebben ontvangen, is geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te spreken van schending van de wetenschappelijke integriteit.
5.17.Los van de bevindingen van de Onderzoekscommissie op dit vlak staat vast dat [verweerster] in 2015 een brief van het ministerie van Grenada heeft ontvangen waaruit blijkt dat zij is aangesproken op het werken zonder vergunning. Het zonder de daarvoor vereiste vergunning extraheren van tanden met een Leatherman (multitool) in 2009 heeft zij ook niet ontkend. De Universiteit heeft voldoende aangetoond dat dit in strijd is met de wetenschappelijke normen in de archeologie. Deze feiten staan derhalve vast en zullen worden meegewogen in de afweging van het door de Universiteit ingediende ontbindingsverzoek, net als de eindconclusie van de opstellers van de contra-expertise.
Rol van de Universiteit
5.18.Naar het oordeel van de kantonrechter kan ook de Universiteit een verwijt worden gemaakt, ten aanzien van het niet monitoren van gedrag van (universitair hoofd-)docenten en hoogleraren, die buiten het gezichtsveld van de Universiteit veldwerk laten verrichten door kwetsbare jonge studenten en promovendi. De Universiteit heeft het mogelijk gemaakt dat een kleine faculteit door één of twee hoogleraren of docenten, die onderling een relatie hebben, op geheel eigen wijze wordt bestuurd. Er werd geen enkele controle uitgeoefend op gedrag dat ook in een verder gelegen verleden al niet getolereerd werd. Was dat wel gebeurd dan had veel eerder ingegrepen kunnen worden, zowel in het belang van de studenten en promovendi c.q. wetenschappelijk medewerkers, als [verweerster] zelf, die echter steeds bevestigd kreeg dat ze goed presteerde en voor de Universiteit buitengewoon belangrijk was. Bij de verdere beoordeling zal dit worden meegewogen.
Nadere informatie van de Universiteit
5.19.
In haar verzoekschrift vraagt de Universiteit om ontbinding van de arbeidsover-eenkomst met een medewerker met een zeer lang dienstverband, die niet eerder op haar gedrag is aangesproken en die vlak voor haar pensioen zit. Dat vereist een zorgvuldige afweging. Om die afweging te kunnen maken wenst de kantonrechter meer inzicht te krijgen in de financiële gevolgen van een einde van de arbeidsovereenkomst, voor [verweerster] en voor de Universiteit. De Universiteit wordt in de gelegenheid gesteld de daartoe benodigde stukken bij akte in het geding te brengen, waaronder een berekening van het bedrag dat [verweerster] aan pensioenopbouw mist bij voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals ook besproken op de mondelinge behandeling. Op proceseconomische gronden dienen beide aktes gelijktijdig te worden genomen.
6 BESLISSING
De kantonrechter:
6.1.
stelt [verweerster] in de gelegenheid bij akte het door haar gestelde tegenbewijs te leveren (zoals is overwogen in r.o. 5.15) en bepaalt dat dit bewijs uiterlijk 20 december 2024 moet zijn ontvangen door de kantonrechter, met gelijktijdige verstrekking aan de Universiteit;
6.2.
stelt de Universiteit in de gelegenheid om de stukken in het geding te brengen (zoals is overwogen in r.o. 5.19) en bepaalt dat deze stukken eveneens uiterlijk 20 december 2024 moeten zijn ontvangen door de kantonrechter, met gelijktijdige verstrekking aan [verweerster] ;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.
51447.245