Uitspraak
Parketnummer: 13/201497-24 (EAB I)
Datum uitspraak: 18 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 1 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 november 2023 door de Centrale Onderzoeksrechtbank Nr. 5 in Madrid (Spanje), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland uit anderen hoofde gedetineerd in de [verblijfplaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 september 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding bevolen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Tunesische nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt als aanhoudingsbevel een Beschikking van 11 november 2023. De aanvullende informatie van 24 juli 2024 vermeldt het volgende:
The national arrest warrant was issued on 11.11.2023 by the investigating judge. Uit het EAB is af te leiden dat deze rechter bij de Centrale Onderzoeksrechtbank Nr. 5 in Madrid (Spanje) werkzaam is.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Spaans recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in het EAB.
4 Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als vallend onder de zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder:
- terrorisme;
- moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat het lijstfeit lichtvaardig is aangekruist nu uit de feitsomschrijving van het EAB geen verdenking van terrorisme blijkt. Op grond hiervan dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag voor te leggen waarom het lijstfeit “terrorisme” is aangekruist.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of het strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder het hiervoor genoemde lijstfeit valt. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende
justitiële autoriteit is gebonden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van bovengenoemde gebondenheid af te wijken reeds omdat in het EAB staat vermeld – kort samengevat – dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht op 9 november 2023 te Madrid (Spanje) een man in het gezicht te hebben geschoten. In de aanvullende informatie van 24 juli 2024 is gespecificeerd dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van een poging tot terroristische moord. Op basis van wat de raadsman aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken. Er is immers geen sprake van een evidente tegenstrijdigheid tussen het in het EAB omschreven feitencomplex en het aangekruiste lijstfeit. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.
5 Detentieomstandigheden
Standpunt raadsman
Het lijstfeit terrorisme is aangekruist en dat kan gevolgen hebben voor de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd in Spanje. Het is de vraag of Spanje kan voldoen aan de minimumnormen. De behandeling van de zaak dient te worden aangehouden om hierover nadere informatie op te vragen.
Standpunt officier van justitie
Er is geen algemeen gevaar van schending van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) door de rechtbank aangenomen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd maakt dit niet anders. De officier van justitie ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.
Oordeel van de rechtbank
Door de rechtbank is geen algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Spaanse detentie-instellingen aangenomen.
Om te kunnen vaststellen, of sprake is van een dergelijk gevaar, dient de rechtbank zich te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.
De rechtbank beschikt niet over concrete aanwijzingen voor een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in gevangenissen in Spanje - niet van gedetineerden in het algemeen noch van gedetineerden die als terrorist worden aangemerkt - om een algemeen gevaar van schending van artikel 4 Handvest vast te kunnen stellen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd over mogelijk zwaardere detentie-omstandigheden omdat de opgeëiste persoon als terrorist wordt aangemerkt is op geen enkele wijze onderbouwd en maakt het voorgaande niet anders.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden voor het opvragen van nadere informatie aan de Spaanse autoriteiten.
6 Samenloop met drie Franse EAB’s
Naast dit EAB zijn ten aanzien van de opgeëiste persoon nog drie EABs uitgevaardigd die thans ter beoordeling door de rechtbank voorliggen. Het betreffen EAB’s uit Frankrijk, te weten: EAB II (parketnummer 13/202919-24); EAB III (parketnummer: 13/214496-24) en EAB IV (parketnummer: 13/214559-24). EAB II betreft een verzoek tot overlevering ter vervolging voor strafbare feiten. EAB III betreft de executie van een vrijheidsstraf. EAB IV betreft eveneens de executie van een vrijheidsstraf, waarbij echter is aangetekend dat verzet mogelijk is.
Standpunt van de raadsman
EAB II is door Frankrijk eerder uitgevaardigd dan het Spaanse vervolgings-EAB en de pleegdatum van het feit van het Franse vervolgings-EAB II is eerder dan de pleegdatum in het Spaanse EAB. Frankrijk kan dus eerder procedureel aan de slag. Bovendien heeft Frankrijk de meeste EAB’s en is in EAB II sprake van het meest ernstige delict, namelijk die van een voltooid levensdelict. Gelet op het voorgaande meent de verdediging dat de rechtbank alleen in redelijkheid kan komen tot het geven van prioriteit aan overlevering aan Franrijk in plaats van aan Spanje.
Standpunt van officier van justitie
Zowel Frankrijk als Spanje hebben EAB’s uitgevaardigd ter vervolging van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft de Franse nationaliteit en daarom dient het Spaanse EAB voorrang te krijgen. Hij kan dan eerst in Spanje vervolgd worden. De opgeëiste persoon kan vanwege zijn Franse nationaliteit, als hij in Spanje eventueel is veroordeeld, na zijn overlevering door Spanje aan Frankrijk zijn Spaanse straf in Frankrijk uitzitten. Bovendien: als de opgeëiste persoon eerst naar Frankrijk wordt overgeleverd, moet de opgeëiste persoon eerst twee forse gevangenisstraffen uitzitten van de twee executie-EAB’s en daarna moet hij nog worden vervolgd voor een levensdelict. Dan gaat het wel heel lang duren voordat de opgeëiste persoon aan Spanje kan worden overgeleverd. Dit schaadt het onderzoeksbelang van de Spaanse autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak een kaderbesluitconforme uitleg gegeven aan artikel 28, vierde lid, OLW , die inhoudt dat zij, in geval van samenloop van EAB’s uit verschillende lidstaten, op grond van een eigen afweging zal komen tot een oordeel over de vraag aan welk van de EAB’s voorrang dient te worden verleend. Artikel 26, derde lid, OLW geeft een aantal omstandigheden aan die bij de totstandkoming van het oordeel een rol kunnen spelen.
In de regel is voorrang van een vervolgings-EAB boven een executie-EAB wenselijk. Ook in het onderhavige geval acht de rechtbank het doel van de overlevering doorslaggevend bij het beoordelen van de vraag aan welke lidstaat de opgeëiste persoon met voorrang overgeleverd dient te worden. De ernst van de feiten is in de verschillende EAB’s enigszins vergelijkbaar, nu steeds het lijstfeit moord en doodslag; zware mishandeling is aangekruist. Ook zijn alle EAB’s van recente datum (2023 en 2024).
De rechtbank zal niet uitgaan van het door de officier van justitie gegeven argument dat de opgeëiste persoon eveneens de Franse nationaliteit zou hebben, aangezien alleen het Franse vervolging-EAB melding maakt van een Franse nationaliteit, hetgeen nergens wordt bevestigd en ook uit de verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting van de rechtbank blijkt dat hij uitsluitend de Tunesische nationaliteit heeft.
Het Spaanse vervolgings-EAB betreft een poging tot moord te Madrid die op 9 november 2023 zou zijn gepleegd. Het Franse vervolgings-EAB II betreft de verdenking van het medeplegen van een voltooide moord te Neuville-Sur-Oise op 10 augustus 2022, dus 15 maanden eerder. Ook in EAB IV (waarin een verzetgarantie is gegeven en aldus eveneens sprake van een vervolging kan zijn) is sprake van feiten uit augustus 2022. Dit alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat voorrang moet worden verleend aan het onderhavige EAB en overlevering aan Spanje als eerste moet plaatsvinden nu in dit geval het onderzoeksbelang in Spanje het grootst is. Er is in het Spaanse EAB namelijk sprake van een (nog levend) slachtoffer en het feit is van de meest recente datum. Na een eventuele veroordeling kan de opgeëiste persoon (verder) overgeleverd worden naar Frankrijk, om aldaar vervolgd te worden en zijn nog te executeren straf(fen) uit te zitten.
Op grond van voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voorrang dient te worden gegeven aan het onderhavige EAB boven EAB II, EAB III en EAB IV.
7 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW . Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
8 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5 en 7 OLW.
9 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Centrale Onderzoeksrechtbank Nr. 5 in Madrid (Spanje) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEPAALT dat VOORRANG dient te worden gegeven aan het onderhavige EAB boven:
EAB II (parketnummer 13/202919-24); EAB III (parketnummer: 13.214496-24) en EAB IV (parketnummer: 13.214559-24), die zijn uitgevaardigd door Frankrijk en op grond waarvan de overlevering door de rechtbank eveneens is toegestaan op 18 september 2024.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet .
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW .
Zie onderdeel e) van het EAB.
Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C‑404/15 en C‑659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, rechtsoverweging 89.
Rechtbank Amsterdam 21 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5314.