Uitspraak
Parketnummer: 13/143372-23 (voorheen: 13/751686-19)
Datum uitspraak: 7 juni 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 1 augustus 2019 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 juni 2019 door het Amtsgericht Heilbronn, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenneming.
De rechtbank heeft op 21 maart 2023 een tussenuitspraak gewezen waarbij het onderzoek is heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de in de tussenuitspraak genoemde nadere informatie door de verdediging te doen overleggen.
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 20 juli 2023, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in zaak C-261/22 en om tegelijkertijd in een dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit te treden.
De rechtbank heeft bij e-mail van 1 september 2023 partijen laten weten welke vraag zij voornemens is te gaan stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van voornoemde dialoog. De raadsvrouw heeft per e-mail van 4 september 2023 haar reactie hierop gegeven. De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, heeft zijn standpunt op 14 september 2023 per e-mail aan de rechtbank doen toekomen. De raadsvrouw heeft op 3 oktober 2023 per e-mail gereageerd op het standpunt van de officier van justitie. Beide partijen hebben tevens toestemming gegeven het onderzoek te sluiten zonder nadere zitting.
De rechtbank heeft, met toestemming van partijen, het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.
De rechtbank heeft op 10 november 2023 een tussenuitspraak gewezen, waarbij onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de uitvaardigende justitiële autoriteit – in het kader van een rechterlijke dialoog over minder ingrijpende alternatieven voor overlevering, gelet op het belang van de minderjarige dochter van de opgeëiste persoon – in de gelegenheid stellen, zo nodig na overleg met de ter zake bevoegde Duitse autoriteiten, zich uit te laten over een eventuele overdracht van de aan het EAB ten grondslag liggende strafvervolging aan Nederland.
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 21 maart 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, omdat zij meer tijd nodig had voor beraad over het vervolg van deze zaak.
De rechtbank heeft bij e-mail van 17 april 2024 aan partijen laten weten dat zij voornemens is om zich te laten voorlichten door twee onafhankelijke deskundigen (op het gebied van neurologie en psychologie) over de zorg die de dochter van de opgeëiste persoon nodig heeft en zijn rol daarin, tegen de achtergrond van het overleveringsverzoek. De rechtbank heeft bij deze e-mail conceptvragen bijgevoegd waar partijen zich binnen 10 dagen over konden uitlaten. De officier van justitie heeft bij e-mails van 18 april 2024 en 22 april 2024 de rechtbank gevraagd naar de grondslag voor het benoemen van deskundigen in een overleveringszaak.
De raadsvrouw heeft per e-mail van 25 april 2024 haar visie op de conceptvragen gegeven. De raadsvrouw heeft aangegeven – kort samengevat – dat ze de conceptvragen van de rechtbank te breed geformuleerd vindt en een suggestie gedaan om de vragen meer in te kaderen.
De officier van justitie heeft bij e-mails van 18 en 22 april 2024 gevraagd naar de wettelijke grondslag voor een deskundigenonderzoek, waarbij hij zich niet heeft uitgelaten over de door de rechtbank toegestuurde conceptvragen.
De rechtbank heeft per e-mail van 23 mei 2024 partijen laten weten dat zij voornemens is een tussenuitspraak te wijzen op 31 mei 2024. Tevens heeft de rechtbank partijen toestemming gevraagd om zonder nadere zitting het onderzoek te sluiten om de tussenuitspraak te wijzen.
De officier van justitie heeft per e-mail van 30 mei 2024 laten weten hiervoor geen toestemming te geven.
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 7 juni 2024, in aanwezig van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Namens de opgeëiste persoon is verschenen mr. E.M.C. van Nielen, advocaat, die heeft verklaard dat zij daartoe uitdrukkelijk is gemachtigd en dat zij waarneemt voor mr. T.M. Korff, advocaat in Amsterdam.
2 Oordeel van de rechtbank
De officier van justitie heeft ter zitting verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad der Nederland. De rechtbank wijst dit verzoek af. De regeling over het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad is niet van toepassing op de overleveringsprocedure zoals geregeld in de Overleveringswet.
De officier van justitie heeft verder verzocht prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank acht zich echter op dit moment onvoldoende voorgelicht over de feiten om te kunnen beslissen op dit verzoek.
Daaruit volgt a fortiori dat zij zich evenmin voldoende voorgelicht acht om een beslissing te nemen op het overleveringsverzoek. De rechtbank acht het hiervoor noodzakelijk dat twee onafhankelijke medische deskundigen (op het gebied van neurologie en psychologie) de rechtbank voorlichten over de zorg die de dochter van de opgeëiste persoon nodig heeft en zijn rol daarin, tegen de achtergrond van het overleveringsverzoek.
De rechtbank heeft daartoe de bevoegdheid. Op grond van artikel 26, vijfde lid, OLW mag zij immers, wanneer zij dat met het oog op – onder meer – “de mogelijkheid van overlevering” noodzakelijk acht, de dagvaarding bevelen van getuigen of deskundigen. Hoewel artikel 30, eerste lid, OLW de bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering (Sv) over het benoemen van deskundigen (artikelen 51i-51 m Sv ) en over verwijzing naar de rechter-commissaris (artikel 347 Sv) niet van overeenkomstige toepassing verklaart, brengt een redelijke wetsuitleg mee dat, waar de rechtbank bevoegd is om deskundigen ter zitting te horen, zij ook bevoegd is om deskundigen te benoemen en de deskundigen schriftelijk verslag te laten uitbrengen ter voorbereiding op een (eventueel) horen ter zitting dan wel om daartoe de zaak naar de rechter-commissaris te verwijzen.
Deze deskundigen zullen op een nadere zitting worden gehoord. Ten behoeve daarvan acht de rechtbank het van belang dat de volgende vragen op voorhand door de deskundigen worden beantwoord zowel vanuit somatisch als psychologisch perspectief.
1. Kunt u toelichten welke zorg en aandacht de dochter nodig heeft?
2. Kunt u toelichten op welke wijze de vader voorziet in deze zorg en aandacht?
3. In hoeverre kan de dochter zonder de zorg en aandacht van de vader?
4. In het geval de dochter zonder de zorg en aandacht van de vader kan, kunt u aangeven voor welke duur?
5. Indien de zorg en aandacht van de vader voor dochter wegvalt, kan in de benodigde zorg en aandacht op een andere wijze worden voorzien? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag ingaan op de volgende deelvragen:
- In hoeverre kunnen professionele zorgverleners de benodigde zorg en aandacht overnemen?
- Hoe lang kan de dochter zonder de zorg en aandacht van de vader als in diens afwezigheid de zorg en aandacht wordt overgenomen door een of meerdere professionele zorgverleners?
- In hoeverre kan de benodigde zorg en aandacht door niet-professionele zorgverleners worden overgenomen?
- Hoe lang kan de dochter zonder de zorg en aandacht van de vader als in diens afwezigheid de zorg en aandacht wordt overgenomen door een of meer niet-professionele zorgverleners?
6. Kan de dochter op een voor haar (fysieke en psychische gezondheid) verantwoorde wijze heen en weer naar Duitsland reizen?
Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zo ja, onder welke voorwaarden? (Is dat bijv. alleen mogelijk als zij samen met de vader reist of kan dat ook onder begeleiding van al dan niet professionele begeleiding geschieden?)
Hoe intensief moet het contact met de vader zijn in het geval de vader enige tijd in Duitsland verblijft en de dochter in Nederland blijft?
7. Is het verblijf van dochter in Duitsland medisch verantwoord? Zo ja, onder welke omstandigheden?
a. Aan welke vereisten moet de medische zorg in Duitsland dan voldoen?
b. Hoe intensief moet het contact met de vader zijn in het geval de dochter in Duitsland zou moeten verblijven? Zou het in dat geval noodzakelijk of wenselijk zijn om professionele zorg in te schakelen?
8. In hoeverre kunt u zich vinden in de opgestelde rapport van de deskundige msc. L.E. Duyverman (psycholoog)/ dr. A.J.A. de Louw (neuroloog)? (afhankelijk van welke deskundige de vragen worden gesteld)
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de deskundigen hun bevindingen in een schriftelijk verslag neerleggen. Op het moment dat het verslag beschikbaar is, zal dit met partijen worden gedeeld, waarna een zitting zal worden gepland om de benoemde deskundigen te bevragen.
De rechter-commissaris zal partijen op een later moment informeren over de personen van de te benoemen deskundigen.
3 Beslissing
HEROPENT en SCHORST het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd.
VERWIJST de zaak naar de rechter-commissaris om de deskundigen te benoemen en de deskundigen tijd te geven om voornoemde vragen in een schriftelijk verslag neer te leggen.
BEPAALT dat de zaak binnen vier maanden weer op zitting wordt aangebracht.
BEVEELT de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw. Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. B. van Galen en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. dr. V.H. Glerum, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet .
Zie artikel 22 OLW .
De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.