U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Pools EAB ter tenuitvoerlegging vonnis - ontbreken van dubbele strafbaarheid voor niet betalen kinderalimentie - afzien van weigeringsgrond wegens ontbreken dubbele strafbaarheid - artikel 12 OLW - overlevering toegestaan

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/264284-22

RK nummer: 22/4511

Datum uitspraak: 3 januari 2023

UITSPRAAK

op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).

Dit EAB is uitgevaardigd op 12 augustus 2022 door the Regional Court in Bielsko-Biala (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon]

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984

wonende op het adres [adres], [plaats]

hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1 Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van de volgende vonnissen:

Verzamelvonnis

- een cumulative judgment of the Regional Court in Bielsko-Biala dated 7¹ʰ June 2021, file reference number III K 30/21.

Onderliggende vonnissen

a. a) the sentence of the Regional Court in Bielsko-Biala dated 21 December 2009, file

reference number III K 81/07;

b) the sentence of the District Court in Bielsko-Biala dated 5ᵗʰ August 2010, file reference

number III K 239/10;

c) the sentence of the Regional Court in Bielsko-Biala dated 24ᵗʰ September 2012, file reference

number III K 59/12;

d) the sentence of the District Couurt in Bielsko-Biala dated 27ᵗʰ November 2012, file reference

number III K 904/09;

e) the sentence of the Regional Court in Bielsko-Biala dated 8ᵗʰ October 2014, file reference

number III K 830/14;

f) the sentence of the Regional Court in Bielsko-Biala dated 10ᵗʰ October 2019, file reference

number III K 23/18.

In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissingen in de zaken III K 59/12, III K 904/09 en III K 830/14 heeft geleid.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 10 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog 3 jaren en 1 maand en 3 dagen.

De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis III K 30/21.

Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4 Artikel 12 OLW

Standpunt raadsman

De raadsman heeft ten aanzien van het verzamelvonnis III K 30/21 aangevoerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is aangezien de opge ëiste persoon geen instructie heeft gegeven aan zijn advocaat voor het instellen van hoger beroep, de advocaat buiten zijn weten om hoger beroep heeft ingesteld en de procedure in hoger beroep buiten zijn weten om heeft plaatsgevonden.

Standpunt officier van justitie

Voor wat betreft het verzamelvonnis III K 30/21 is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing omdat hij in persoon is gedagvaard en in het hoger beroep een gekozen advocaat had.

Voor wat betreft de vonnissen III K 239/10, III K 23/18 en III K 30/21 is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW wel van toepassing maar kan de rechtbank afzien van de bevoegdheid tot toepassing ervan omdat hij telkens is opgeroepen op een door hem opgegeven adres en de adresinstructie had ontvangen. Hij was op de hoogte van de procedures.

Oordeel van de rechtbank

Verzamel vonnis III K 30/21

In het EAB staat vermeld dat het verzamelvonnis is gewezen op verzoek van zijn advocaat. De opgeëiste persoon is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet is verschenen bij de behandeling van zijn zaak ondanks het feit dat hij deugdelijk is opgeroepen. In eerste aanleg is zijn advocaat verschenen die tevens hoger beroep heeft ingesteld en op de zitting in hoger beroep is verschenen. Bij vonnis van the Court of Appeals in Katowice van 24 januari 2022 is het vonnis in eerste aanleg bevestigd.

De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat bij vonnis in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de aard en de duur van de opgelegde straf. Gelet op de arresten Tupikas en Zdziaszek van het Hof van Justitie dient in dit geval alleen voor de procedure in hoger beroep te worden onderzocht of artikel 12 OLW van toepassing is.

Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 28 oktober 2022, met als bijlage een ingevuld d) formulier voor de procedure in hoger beroep, blijkt dat de opgeëiste persoon op 4 november 2021 in persoon is opgeroepen voor het proces in hoger beroep.

Verder is vermeld dat de opgeëiste persoon een advocaat heeft gemachtigd die hem daadwerkelijk ter zitting in hoger beroep heeft vertegenwoordigd.

De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de uitzonderingen van artikel

12 onder a en b OLW zich voordoen en dat derhalve de weigeringsgrond van artikel 12 OLW geen toepassing vindt. De rechtbank verwerpt het verweer.

Vonnis III K 81/07

Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens het proces in eerste aanleg gedetineerd zat en op de zitting van 16 april 2008 is verschenen. Op de daarop volgende zittingen is hij niet verschenen. Gedurende het gehele proces is de opgeëiste persoon door een public defender vertegenwoordigd. De advocaat van de opgeëiste persoon heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Uit de aanvullende informatie van 28 oktober 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens het appel uit detentie is vrijgelaten, dat hij toen een adres heeft opgegeven en op dat adres is opgeroepen voor de zitting in hoger beroep. Op 27 oktober 2010 heeft the Court of Appeals in Katowice vonnis gewezen.

De rechtbank gaat ervan uit dat bij vonnis in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en over de aard en de duur van de opgelegde straf. Gelet op de arresten Tupikas en Zdziaszek van het Hof van Justitie dient in dit geval alleen voor de procedure in hoger beroep te worden onderzocht of artikel 12 OLW van toepassing is.

De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces in hoger beroep dat tot de beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.

De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.

In de aanvullende informatie van 28 oktober 2022 hebben de Poolse autoriteiten aangegeven dat de opgeëiste persoon tijdens het hoger beroep uit detentie is gekomen en een adres heeft opgegeven waarop hij kon worden opgeroepen. Hij is op dat adres opgeroepen maar is niet verschenen bij het proces in hoger beroep. Voorts is vermeld dat de opgeëiste persoon tijdens het politieverhoor is geïnstrueerd dat hij verplicht is om conform artikel 139 van het Poolse Wetboek van Strafvordering een adreswijziging door te geven en is hij gewezen op de gevolgen als hij deze verplichting niet nakomt.

Uit deze informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep, zodat de overlevering in dit geval niet een schending van zijn verdedigingsrechten inhoudt; hij heeft kennelijk afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.

Vonnis III K 239/10

Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces in eerste aanleg dat tot de beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.

De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.

In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon tijdens het politieverhoor is geïnstrueerd dat hij verplicht is om conform artikel 139 van het Poolse Wetboek van Strafvordering een adreswijziging door te geven en is hij gewezen op de gevolgen als hij deze plicht niet nakomt. De oproeping voor de zitting is per post naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verzonden.

Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie.

Vonnis III K 23/18

In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon op 26 september 2019 is aangevoerd vanuit detentie en ter zitting is verschenen en dat hij is bijgestaan door een raadsman. Vervolgens staat vermeld dat at that trial judicial proceedings were concluded. De opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest bij de uitspraak.

De advocaat heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis en bij beslissing van the Court in Appeals in Katowice van 3 december 2020 (kenmerk II AKa 9/20) is het vonnis in eerste aanleg bevestigd.

Bij de Nederlandse officier van justitie heeft de opgeëiste persoon verklaard dat het klopt dat hij een advocaat had in deze zaak en dat hij zeker in hoger beroep is gegaan. Ook verklaart de opgeëiste persoon dat hij met zijn advocaat heeft afgesproken dat hij hem ter zitting in hoger beroep zou vertegenwoordigen. Hij weet niet meer of hij in hoger beroep ter zitting aanwezig is geweest.

Het vonnis in hoger beroep is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en

met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.

De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang. De opgeëiste persoon was op de hoogte dat er een strafproces tegen hem liep, hij is immers verhoord op 26 september 2019 op de zitting in eerste aanleg aanwezig geweest en hij heeft via zijn advocaat hoger beroep ingesteld en heeft die advocaat gevraagd hem ter zitting te vertegenwoordigen. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van de opgeëiste persoon om alert te blijven en te informeren over de verdere verloop van de strafprocedure tegen hem, al dan niet bij zijn raadsman. Van een schending van verdedigingsrechten is in dit geval geen sprake.

De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW .

4 Strafbaarheid

4.1

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten, met uitzondering van de feiten van het wapenbezit en het feit van het niet betalen van kinderalimentatie , waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 5, 20 en 23, te weten:

- 1. Deelneming aan een criminele organisatie

- 5. Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen

- 20. Oplichting

- 23. Vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing

van betaalmiddelen.

Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

4.2

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Voor wat betreft de feiten van het wapenbezit (feit 5 van vonnis III K 23/18) en het feit van het niet betalen van kinderalimentatie (vonnis III K 239/10) vallen deze naar het oordeel van de rechtbank niet onder de door de Poolse autoriteiten aangeduide lijstfeiten

Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de conform het kaderbesluit uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2 °, OLW zijn neergelegd.

De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan met betrekking tot het feit van het wapenbezit.

Dit feit levert naar Nederlands recht op:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, WWM en het feit begaan met betrekking tot

een vuurwapen van categorie III.

Het feit van het niet betalen van kinderalimentatie

Standpunt van de raadsman

De overlevering voor het vonnis met kenmerk III K 239/10 dient te worden geweigerd.

Het feit waarvoor de opgeëiste persoon in dit vonnis is veroordeeld betreft het niet betalen van kinderalimentatie en is niet strafbaar in Nederland. De raadsman verzoekt de behandeling van de zaak aan te houden om aan de Poolse autoriteiten voor te leggen of zij het EAB onder deze omstandigheden wensen te handhaven.

Standpunt van de officier van justitie

Het niet betalen van alimentatie is weliswaar niet strafbaar naar Nederlands recht, maar van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW dient te worden afgezien nu er geen aanknopingspunten zijn met de Nederlandse rechtsorde en het in het belang is van de opgeëiste persoon dat dit feit niet zijn hele leven boven zijn hoofd blijft hangen.

Oordeel van de rechtbank

Het feit zoals omschreven in het EAB als het niet betalen van kinderalimentatie, is naar Nederlands recht niet strafbaar. De rechtbank kan aan de hand van het EAB immers niet vaststellen dat de opgeëiste persoon tijdens het begaan van dit feit (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het in een hulpeloze toestand brengen of laten van zijn kind.

De rechtbank ziet echter aanleiding om van de weigering af te zien, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft. Het feit is begaan door een onderdaan van Polen tegen een andere onderdaan van Polen. Daar komt bij dat de overlevering voor de overige feiten al toelaatbaar wordt geacht. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden.

5 Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW , er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6 Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

7 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Regional Court in Bielsko-Biala (Polen) voor de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.

Aldus gedaan door

mr. P. van Kesteren, voorzitter,

mrs. J.A.A.G. de Vries en J. van Zijl, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,

en uitgesproken ter openbare zitting van 3 januari 2023.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).

HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (Zdziaszek).

Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 8 oktober 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7548.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature