Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Schade door overkreditering en niet waarschuwen voor restschuld door bank, eigen schuld van de klant, verdeling van de schade.

Uitspraak



RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht

Zaaknummer: C/13/701863 / HA ZA 21-456

Vonnis van 11 januari 2023

in de zaak van

de coöperatie

COÖPERATIE RABOBANK U.A.,

te Amsterdam,

eisende partij in conventie,

verwerende partij in reconventie,

hierna te noemen: Rabobank,

advocaat: mr. S. Kuipers te Leeuwarden,

tegen

[gedaagde] ,

te [woonplaats] ,

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

advocaat: mr. F.E. Boonstra te 's-Gravenhage.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 31 augustus 2022 (hierna het tussenvonnis), - de akte na tussenvonnis d.d. 31 augustus 2022 van [gedaagde] met een productie,

- de antwoordakte van Rabobank met twee producties.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.

In het tussenvonnis is geoordeeld dat Rabobank haar zorgplicht tegenover [gedaagde] heeft geschonden. Rabobank heeft haar immers een krediet verstrekt zonder te waarschuwen voor het reële risico dat een restschuld zou ontstaan met een omvang die [gedaagde] niet binnen een redelijke termijn zou kunnen aflossen. Ook is sprake geweest van overkreditering. Rabobank is aansprakelijk voor de daaruit voor [gedaagde] voortvloeiende schade voor zover deze aan Rabobank kan worden toegerekend.

Voor de begroting van deze schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de financiële situatie waarin [gedaagde] zich bevindt en die waarin zij zich zou hebben bevonden als de fouten van Rabobank (de overkreditering en het niet waarschuwen voor het risico van een restschuld) achterwege waren gebleven. Daarbij geldt dat deze schadebegroting niet kan worden gebaseerd op gegevens waarover zekerheid bestaat zodat de rechtbank zal moeten uitgaan van wat het meest aannemelijk is.

2.2.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over:

1. voor welk bedrag sprake is geweest van overkreditering, dus welk krediet onder de in het tussenvonnis genoemde omstandigheden wel aan [gedaagde] had mogen worden verstrekt en dat ook door haar zou zijn afgesloten,

2. de schade die het gevolg is van de overkreditering en het niet waarschuwen voor de restschuld, en die aan Rabobank kan worden toegerekend en

3. of sprake is geweest van eigen schuld van [gedaagde] .

Welk krediet wel?

2.3.

Over de vraag welk krediet onder de in het tussenvonnis genoemde omstandigheden wel aan [gedaagde] had mogen worden verstrekt hebben partijen zich in hun aktes niet uitgelaten. [gedaagde] heeft echter gesteld dat zij geen hypothecair krediet zou hebben afgesloten als Rabobank haar voor het risico van een restschuld had gewaarschuwd. Ook heeft zij gesteld dat zij de woning niet zou hebben gekocht en het krediet niet zou hebben afgesloten als zij niet het hele bedrag van € 190.000 had kunnen lenen. Het voornaamste argument van [gedaagde] in dat verband is dat zij geen eigen middelen had, waardoor de woning voor haar onbetaalbaar was indien een lager krediet zou zijn verstrekt. Volgens haar betreft de overkreditering dus het gehele bedrag van de lening.

Rabobank heeft dit laatste betwist en gesteld dat aannemelijk is dat [gedaagde] ten tijde van de kredietverstrekking wel eigen middelen had, zij woonde toen immers met haar vroegere partner in een koopwoning met waarschijnlijk een overwaarde en [gedaagde] had jaren als zelfstandige gewerkt zodat het logisch is dat zij reserves had om financiële tegenvallers op te vangen. De stelling van [gedaagde] dat zij geen krediet had afgesloten als zij was gewaarschuwd voor een restschuld heeft Rabobank niet gemotiveerd betwist.

2.4.

De rechtbank is van oordeel dat het betoog van [gedaagde] dat zij geen eigen middelen had en een lager krediet dus niet zou hebben aanvaard, in het licht van de stukken in het dossier het meest aannemelijk is. In geen van de stukken is sprake van eigen middelen, daaruit volgt veeleer dat [gedaagde] schulden had ten tijde van de kredietverstrekking. Zo vermeldt de offerte voor het hypothecair krediet, die Rabobank als productie 1 bij de dagvaarding in het geding heeft gebracht, als voorbehoud voor het verstrekken van het krediet dat [gedaagde] de aflossingsbewijzen overlegt van doorlopende kredieten met kredietlimieten van respectievelijk € 8.500,00 en € 1.000,00. Niet is duidelijk hoe dit zich verhoudt met de stelling van Rabobank dat [gedaagde] eigen middelen had.

Dat [gedaagde] met haar voormalige partner een woning met overwaarde had, zoals volgens Rabobank aannemelijk is, kan niet worden afgeleid uit het hypotheekoverzicht van Obvion dat [gedaagde] bij haar laatste akte heeft overgelegd. Dit strookt ook niet met de inhoud van de financieringsaanvraag, daarin is vermeld dat er geen opbrengst is van een “huidige woning”. Verder heeft Rabobank niet duidelijk gemaakt waarom [gedaagde] een eventuele overwaarde van een eerdere woning niet zou hebben gebruikt voor de gedeeltelijke financiering van haar nieuwe woning.

Wat partijen verder hebben aangevoerd ter ondersteuning van hun standpunten op dit punt, dat [gedaagde] als freelancer reserves moet hebben gehad en over het feit dat [gedaagde] blij verrast was toen bleek dat zij het krediet zou kunnen krijgen, maakt het voorgaande niet anders. Verder is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] , als zij het krediet van € 190.000 niet zou hebben gekregen een goedkopere woning zou hebben gekocht, waartoe zij dan een lager krediet zou hebben aanvaard, en dat ook deze woning (met een exorbitante restschuld) gedwongen zou zijn verkocht.

De rechtbank zal er daarom als voldoende aannemelijk van uit gaan dat [gedaagde] geen krediet zou hebben afgesloten als de verweten gedragingen (de overkreditering en het niet waarschuwen voor het risico van een extreem hoge restschuld) achterwege waren gebleven.

De toerekenbare schade

2.5.

In de eerder door [gedaagde] ingenomen stellingen ligt besloten dat haar schade bestaat uit de openstaande restschuld vermeerderd met rente die Rabobank in deze procedure in conventie vordert. In haar akte na tussenvonnis van 31 augustus 2022 stelt [gedaagde] dat haar schade verder bestaat uit de door haar gedane aflossingen op de restschuld van € 11.750, de door haar betaalde rente gedurende de looptijd van het krediet en de premie voor de verzekering (samen € 83.938,71) verminderd met de woonlasten die zij zou hebben gehad als zij in de voormalige gezamenlijke woning was blijven wonen, welk laatste bedrag zij begroot op € 50.348,94. In totaal bedraagt haar schade daarom € 33.589,77. Haar hypotheekrentevoordeel moet worden weggestreept tegen de belasting die zij zal moeten betalen over een toe te wijzen bedrag, aldus steeds [gedaagde] .

Rabobank betwist dit. Volgens haar is het aannemelijker dat [gedaagde] haar voormalige partner had uitgekocht en de hypothecaire financiering had overgenomen waardoor haar woonlasten veel hoger waren uitgekomen. Of [gedaagde] had een woning gehuurd, in welk geval de woonlasten tussen de € 800 en € 900, of hoger hadden gelegen. De door [gedaagde] aan Rabobank betaalde hypotheeklasten kunnen dus niet als schade worden aangemerkt.

Door het voordeel van de hypotheekrenteaftrek, die niet kan worden weggestreept tegen de belasting die [gedaagde] zou moeten betalen over een bedrag dat in deze procedure aan haar zou worden toegewezen, waren de hypotheeklasten van [gedaagde] in totaal € 32.795 lager. Nu het fiscale voordeel groter is dan wat [gedaagde] heeft afbetaald op de restschuld, is er in feite geen schade. Verder heeft [gedaagde] door het aanvaarden van het krediet van € 190.000 een boete uitgespaard die zij anders verschuldigd zou zijn geweest omdat zij de termijn voor het inroepen van een financieringsvoorbehoud ongebruikt zou hebben laten verlopen. Ook dat bedrag moet van de gestelde schade worden afgetrokken, aldus steeds Rabobank.

2.6.

Overwogen wordt als volgt. Een restschuld kan doorgaans niet worden aangemerkt als schade die het directe gevolg is van overkreditering. Dat geldt in beginsel ook hier. De restschuld is immers ontstaan doordat [gedaagde] haar verplichtingen uit de kredietovereenkomst niet nakwam wat, zoals zij stelt, het gevolg was van het wegvallen van inkomen uit haar vaste baan, althans van te weinig inkomsten nadien. In deze zaak behelst de fout van Rabobank echter, naast de overkreditering, ook het niet waarschuwen voor de restschuld terwijl dit volgens de indertijd geldende normen wel had gemoeten. Het krediet was immers beduidend hoger dan de executiewaarde van de woning, te weten 121,8% (€ 190.000 tegenover € 153.000). In het tussenvonnis is overwogen dat de verplichting van Rabobank om [gedaagde] te waarschuwen voor een restschuld te meer gold nu er voor haar inkomen bepaalde onzekerheden golden die het risico dat zij niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen vergrootten. Hierdoor werd het risico reëel dat een restschuld zou ontstaan. De hoge “loan to value”-ratio zou er dan toe leiden dat die restschuld zo groot zou zijn, dat [gedaagde] die niet binnen een redelijke termijn zou kunnen aflossen. Bij dit alles komt dat [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat zij het krediet niet was aangegaan als Rabobank haar voor (het aanzienlijke risico van) de restschuld zou hebben gewaarschuwd. Dit alles maakt dat de restschuld kan worden aangemerkt als schade die het gevolg is van een fout van Rabobank en daarmee in zodanig verband staat dat zij haar als een gevolg van deze fout kan worden toegerekend.

2.7.

Rabobank heeft in haar antwoordakte gesteld dat zij wel heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht en daartoe als productie 17 een informatieblad hypotheekproducten in het geding gebracht dat volgens haar aan [gedaagde] is verstrekt. Daarin staat, voor zover hier van belang:

“Hypotheek met Levensverzekering

(…)

Risico’s

Op het moment dat de fiscale hypotheekrente -aftrek vervalt, zullen de maandlasten fors stijgen. Mogelijk is uw inkomen en/of vermogen op dat moment onvoldoende om deze lasten te kunnen betalen.

Het niet nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de geldlening kan leiden tot verkoop van de woning en/of uitwinning van eventuele andere zekerheden. Bij verkoop van de woning kan na aflossing van de leningen een restantschuld blijven bestaan. (…)”

De rechtbank overweegt dat hier weliswaar gewaarschuwd wordt voor het risico van een restschuld, maar dat dit niet in verband wordt gebracht met de hoge “loan to value”-ratio van het krediet van [gedaagde] , terwijl dat het risico is waarvoor had moeten worden gewaarschuwd en dat zich heeft verwezenlijkt. In deze procedure is ook niet aan de orde dat [gedaagde] haar verplichtingen uit de kredietovereenkomst niet meer kon nakomen doordat haar lasten stegen vanwege het wegvallen van de hypotheekrenteaftrek. Het informatieblad hypotheekproducten kan Rabobank dan ook niet helpen.

2.8.

Rabobank heeft er nog op gewezen dat in de kredietofferte die zij als productie 1 bij de dagvaarding in het geding heeft gebracht is vermeld: “Door uw adviseur bent u geïnformeerd over de financiering en de gevolgen hiervan. Als u deze offerte nader wenst te bespreken kunt u contact opnemen met uw adviseur”. Op grond daarvan mocht Rabobank ervan uitgaan gaan dat [gedaagde] onder meer is gewaarschuwd voor het risico van een eventuele restschuld, aldus Rabobank in haar antwoordakte. Daarmee gaat Rabobank er echter aan voorbij dat de zorgplicht volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie het Amstelstaete-arrest van 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2298) steeds op een bank rust, ook als de klant is bijgestaan door een adviseur.

2.9.

[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat de door haar betaalde aan het krediet verbonden netto maandlasten na aftrek van de woonkosten die zij anders zou hebben gehad, als schade moeten worden aangemerkt. Dit heeft Rabobank op zichzelf niet bestreden. Wel is er geschil over wat op de betaalde hypotheeklasten in mindering moet worden gebracht. De rechtbank stelt dat hierover thans geen zekerheid meer kan worden verkregen. Zo is niet met zekerheid vast te stellen hoeveel [gedaagde] anders aan woonlasten zou hebben betaald. Voor het vaststellen hoe hoog de hypotheekrenteaftrek van [gedaagde] precies is geweest ontbreken voorts de gegevens.

Hetgeen Rabobank heeft aangevoerd over de boete die [gedaagde] volgens haar zou hebben moeten betalen als Rabobank het krediet niet had verstrekt, is onvoldoende aangezien aannemelijk is dat het voor [gedaagde] vóór het verstrijken van het financieringsvoorbehoud duidelijk moet zijn geweest of het krediet verstrekt zou worden of niet, zodat zij het financieringsvoorbehoud tijdig had kunnen inroepen (indien de verkoper al niet bereid zou zijn geweest tot verlenging van de termijn). Deze boete kan daarom niet worden aangemerkt als een door het krediet uitgespaarde kostenpost.

Eigen schuld

2.10.

Tenslotte heeft Rabobank aangevoerd dat sprake is van eigen schuld van [gedaagde] in de zin van artikel 6:101 BW omdat zij de financiering is aangegaan terwijl zij zelf twijfels had of ze daarvoor wel in aanmerking kwam. Voor wat betreft een eventuele verdeling van de schade heeft Rabobank zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.

De rechtbank is met Rabobank van oordeel dat het, gegeven alle omstandigheden, voor [gedaagde] duidelijk moet zijn geweest dat zij bij het aangaan van het krediet risico liep, zodat het ontstaan van de schade deels te wijten is aan haar onvoorzichtigheid en zij tot op zekere hoogte heeft bijgedragen aan het ontstaan daarvan.

2.11.

In het licht van al het voorgaande (met name wat is overwogen in 2.6, 2.9 en 2.10) is de rechtbank van oordeel dat de volgende schadeverdeling billijk is: het deel van de restschuld en de daarmee samenhangende rentekosten die Rabobank in deze procedure in conventie vordert komen voor rekening van Rabobank. Alle overige schade door de fouten van Rabobank moet vanwege de eigen schuld van [gedaagde] voor haar rekening blijven. Een verwijzing naar de schadestaat procedure, zoals [gedaagde] heeft gevorderd, acht de rechtbank dan ook niet opportuun.

2.12.

Bij deze stand van zaken heeft [gedaagde] geen belang meer bij de in reconventie gevorderde verklaring voor recht. Zowel de vordering in conventie als die in reconventie zal worden afgewezen.

2.13.

Nu partijen over en weer in conventie en in reconventie in het (on)gelijk zijn gesteld en het geschil per saldo eindigt in een afdoening met gesloten beurzen, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat ieder de eigen kosten draagt.

3 De beslissing

De rechtbank

in conventie

3.1.

wijst het gevorderde af,

in reconventie

3.2.

wijst het gevorderde af,

in conventie en in reconventie

3.3.

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature