Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Executie-EAB uit Polen. Tussenuitspraak. Heropening in verband met een IND-bevraging en vragen over het resterende strafdeel.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/175106-22

RK nummer: 22/3583

Datum uitspraak: 27 december 2022

TUSSENUITSPRAAK

op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).

Dit EAB is uitgevaardigd op 13 december 2018 door de Regional Court in Szczecin (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon],

geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:

[adres],

hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1 Procesgang

Zitting 21 september 2022

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat in Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.

Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

Tussenuitspraak 5 oktober 2022

De rechtbank heeft het onderzoek bij tussenuitspraak van 5 oktober 2022 heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, om de opgeëiste persoon, in verband met zijn beroep op gelijkstelling, in de gelegenheid te stellen stukken met betrekking tot zijn inkomen en woonsituatie tussen 2017 en 2018 te overleggen.

Zitting 13 december 2022

De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 13 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank op basis van artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een verzamelvonnis van de Szczecin-Centrum District Court in Szczecin van 13 juni 2018 (IV K 103/18). Aan dit verzamelvonnis liggen vier onderliggende vonnissen ten grondslag met referentienummers VII K 152/07, II K 317/07, III K 527/12 en IV K 220/13.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf

voor de duur van vijf jaren en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het

grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vijf

jaren, twee maanden en acht dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij

het hiervoor genoemde verzamelvonnis.

Bij uitspraak van 19 november 2019 is de overlevering al toegestaan voor het verzamelvonnis en de drie onderliggende vonnissen met referentienummers VII K 152/07, II K 317/07 en III K 527/12. In diezelfde uitspraak is de overlevering voor het onderliggende vonnis met referentienummer IV K 220/13 geweigerd op grond van de destijds geldende dwingende weigeringsgrond van artikel 12 OLW .

Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4 Tussenuitspraak 5 oktober 2022

In de tussenuitspraak van 5 oktober 2022 is al geoordeeld over de ontvankelijkheid van de officier van justitie, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW en de strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd. De rechtbank heeft – kort gezegd – in de overwegingen 4, 5 en 6 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering, artikel 12 OLW inmiddels niet meer aan overlevering in de weg staat en de feiten voldoen aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. De overwegingen worden hier als herhaald en ingelast beschouwd.

5 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd wanneer deze is verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.

Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:

1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;

2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.

De overwegingen van de rechtbank in de tussenuitspraak van 5 oktober 2022 over de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW worden hier als herhaald en ingelast beschouwd. Kort gezegd houden die overwegingen in dat voldoende is gebleken dat de opgeëiste persoon sinds 20 september 2018 staat ingeschreven op zijn huidige Nederlandse adres en dat hij daarnaast over de jaren 2018 tot en met september 2022 meer dan 50% van de bijstandsnorm heeft verdiend. Verder is gebleken dat de opgeëiste persoon van 19 juni 2017 tot 7 september 2017 in detentie heeft gezeten. Het onderzoek is vervolgens heropend om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen nadere gegevens over zijn inkomsten over 2017 en zijn verblijfplaats over 2017 tot aan 29 september 2018 aan te leveren.

Op de zitting van 13 december 2022 heeft de opgeëiste persoon een detentie-overzicht overgelegd, waaruit blijkt dat hij (ook) in de periode van 8 september 2017 tot en met 2 augustus 2018 in een detentie-instelling in [plaats] heeft verbleven. Om diezelfde reden kan hij over die periode geen nadere gegevens met betrekking tot inschrijving(en) op een Nederlands adres overleggen. Verder heeft hij vanwege die detentie geen

inkomen gegenereerd in gedurende die detentieperiode.

Ter zitting heeft de officier van justitie aangegeven dat de opgeëiste persoon van 19 juni 2017 tot en met 3 oktober 2017 in voorarrest heeft gezeten in verband met een openstaande Nederlandse strafzaak. Daarna heeft hij van 4 oktober 2017 tot en met 2 augustus 2018 in overleveringsdetentie verbleven. De rechtbank overweegt dat overleveringsdetentie de opbouw van een rechtmatig verblijf in Nederland niet (zonder meer) doorbreekt. De rechtbank is gelet daarop dan ook van oordeel dat het de opgeëiste persoon niet kan worden tegengeworpen dat hij over de periode van 4 oktober 2017 tot en met 2 augustus 2018 gedurende zijn overleveringsdetentie geen inkomsten heeft genoten.

Nu uit de overige door de opgeëiste persoon overgelegde stukken blijkt dat hij in ieder geval vanaf 4 oktober 2017 in Nederland verbleef en hij na afloop van zijn overleveringsdetentie, per begin augustus 2018, blijkens de tussenuitspraak meer dan 50% van de bijstandsnorm heeft verdiend, is naar het oordeel van de rechtbank aan de eerste voorwaarde voldaan en heeft de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland aangetoond.

Omdat aan de eerste voorwaarde is voldaan, zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen om de officier van justitie in gelegenheid te stellen een bevraging bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) uit te voeren, over de verwachting omtrent het al dan niet verliezen van het rechtmatige verblijf van de opgeëiste persoon op basis van de eerder genoemde veroordeling.

6 Vragen over resterende strafdeel

Zonder vooruit te lopen op het advies van de IND en de vraag of voldaan kan worden aan de tweede voornoemde voorwaarde om voor een gelijkstelling in aanmerking te komen, stelt de rechtbank vast niet te kunnen beoordelen welk gedeelte van de onder 3 genoemde vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd in verband met vonnis IV K 220/13. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat. Bij gebrek aan informatie over de duur van de in Nederland ten uitvoer te leggen vrijheidsstraf acht de rechtbank zich niet voldoende voorgelicht om een beslissing over de eventuele toepassing van artikel 6a OLW te nemen.

Ook om die reden schorst de rechtbank het onderzoek voor onbepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:

- Wat is de duur van de vrijheidsstraf van het verzamelvonnis, dat uitsluitend ziet op de feiten waarop het vonnis IV K 220/13 betrekking heeft?

Alhoewel de beslistermijn is verstreken en niet meer kan worden verlengd, zodat het onderzoek in beginsel niet meer kan worden geschorst voor het stellen van vragen, ziet de rechtbank in dit bijzondere geval aanleiding voor een uitzondering om uitvoeringsproblemen bij de voorgenomen tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te voorkomen.

7 Beslissing

- HEROPENT en SCHORST het onderzoek voor onbepaalde tijd:

- in afwachting van een advies van de IND over de vraag of ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest, met inachtneming van het oordeel van de rechtbank dat de opgeëiste persoon vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft;

- en om de officier van justitie nadere vragen te laten stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de duur van het resterende strafdeel dat verband houdt met vonnis IV K 220/13;

- BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;

- BEVEELT de oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.

Aldus gedaan door

mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,

mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,

en uitgesproken ter openbare zitting van 27 december 2022.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Deze uitspraak heeft parketnummer 13/751304-19, en is niet gepubliceerd.

Zie rechtbank Amsterdam 5 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6293.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature