Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Koop garagebedrijf. Vordering restant koopsom. Tegenvordering onvoldoende onderbouwd.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht

Zaaknummer en rolnummer: 9293957 / CV EXPL 21 - 9046

Uitspraak: 25 maart 2022

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van:

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

gemachtigde [gemachtigde] ,

t e g e n

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie

procederende in persoon.

Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagde] .

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 16 juni 2021 met producties,

de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie en incidentele conclusie tot onbevoegdheid, met producties,

de rolmededeling van 9 september 2021,

de conclusie van antwoord in het incident, tevens vermeerdering van eis in conventie,

het tussenvonnis van 21 oktober 2021 in het bevoegdheidsincident,

de akte van antwoord op eiswijziging in conventie, tevens akte tot vermeerdering van eis in reconventie,

het tussenvonnis van 17 december 2021, waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen.

De door de griffier van de mondelinge behandeling gemaakte zittingsaantekeningen bevinden zich in het dossier.

Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1 Feiten en omstandigheden

1.1.

[eiser] dreef tot 1 november 2020 als eenmanszaak voor eigen rekening en risico een onderneming met de naam ‘ [naam eenmanszaak] ’ te [plaats] (verder: de onderneming).

1.2.

Op 30 oktober 2020 is tussen [eiser] en [gedaagde] een koopovereenkomst (verder: de koopovereenkomst) tot stand gekomen, waarmee [gedaagde] middels overdracht respectievelijk overname van geselecteerde activa en passiva de onderneming van [eiser] heeft gekocht.

1.3.

In de koopovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:

“Artikel 2

Partijen hebben overeenstemming bereikt over welke activa en passiva worden overgenomen in de waarde van de afzonderlijke onderdelen. Deze koop en verkoop geschikt voor de prijs van € 30.000 (zegge: dertigduizend euro). De betaling van het totale overnamesom zal in twee termijnen van elk € 15.000 (zegge: vijftienduizend euro) verschuldigd op respectievelijk 1 december 2020 en 1 januari 2021 plaatsvinden via een bankoverschrijving.

(…)

Bij niet voldoening van enige termijn overeenkomstig het hiervoor bepaalde, zal de koper een boete verbeuren van € 500,- voor elke ingegane week, dat hij langer dan een week na de bij de aan hem door de verkoper uit te brengen ingebrekestelling bepaalde dag nalatig blijft om zijn verplichtingen na te komen, tenzij de verkoper op grond van die niet-betaling gebruik maakt van het recht om de zaak overeenkomstig het in artikel 8 bepaalde terug te nemen.

(...)

Artikel 5

De levering van het gekochte door verkoper vindt plaats op 1 november 2020. Verkoper staat er voor dat in deze overeenkomst bedoelde zaken op de dag van eigendomsoverdracht aan koper in het pand te [plaats] aan de [adres] aanwezig zijn en voldoen aan de daarvoor gegeven omschrijving en dat ze naar behoren functioneren.

(…)

De verkoper levert de onderneming vrij van verplichtingen aan derden, waarmee speciaal wordt bedoeld (voormalig) personeel, fabrikanten of leveranciers van apparatuur, leveranties van artikelen bestemd voor verkoop, beslagleggers, alsmede vrij van verplichtingen uit advertentieovereenkomsten, onderhoudscontracten en/of huurovereenkomsten en/of lease-overeenkomsten.”

1.4.

[gedaagde] heeft een bedrag van € 9.000,00 van de koopsom onbetaald gelaten.

1.5.

Op 3 april 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] de volgende e-mail gestuurd:

“Middels dit schrijven treft u de factuur met betrekking tot de uitgevoerde werkzaamheden te weten dat u in de specificaties door, vanwege van onze overeenkomst komen deze kosten voor uw rekening. Ik verzoek u ten ook om deze factuur aan mij te voldoen en dit binnen 14 dagen na heden bij gebreken waarvan ik verdere rechtsmaatregelen zou nemen. Ook wil ik graag vragen dat alle sleutels van het bedrijfspand en het gezamenlijke terrein worden geleverd van adres: [adres] . Ik hoop dat het uiteraard niet zover komt en dat we dit geschil onderling kunnen beslechten, ik wijs u erop dat de extra kosten eventueel procedure volledig op u zullen worden verhaald.”

Als bijlage bij deze e-mail heeft [gedaagde] een factuur met het opschrift “betreft: bijgekomen kosten van de overname” meegezonden met in totaal 23 posten, voor een opgeteld totaalbedrag van € 8.204,43 inclusief btw.

1.6.

Nog diezelfde dag heeft [eiser] per e-mail een reactie aan [gedaagde] gestuurd:

“Het door u verzonden factuur accepteer ik niet. Ik zal verdere juridische stappen nemen. U hoort snel van mijn jurist. Ik stel u in gebreke voor het niet nakomen van het contract welke door ons is aangegaan. En zal voor iedere week dat u in gebreke bent gebleven, 500 euro in rekening brengen vanaf 1 januari 2021.Aangezien u in gebreke bent gebleven zal ik alle bedingen in werking laten stellen.”

2 Vordering en verweer in conventie en in reconventie

2.1.

[eiser] heeft zijn eis in conventie vermeerderd en op de zitting deels weer ingetrokken. Hij vordert nu nog – samengevat – dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld:

a. tot betaling van € 9.000,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021;

b. tot betaling van € 2.935,11 wegens voorgeschoten factuurbedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2021;

c. tot betaling van € 500 per week wegens contractueel verbeurde boete, vanaf 17 april 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2021;

d. tot betaling van € 895,86 aan buitengerechtelijke incassokosten;

e. de proceskosten.

[eiser] heeft ter zitting zijn vorderingen tot betaling van de onder a. tot en met d. bedoelde bedragen beperkt tot een totaalbedrag van € 25.000,00 en afstand gedaan van het meerdere.

2.2.

[gedaagde] voert verweer.

2.3.

[gedaagde] vordert in reconventie, samengevat en na intrekking ter zitting van zijn eerdere vermeerdering van eis in reconventie:

a. een verklaring voor recht dat [eiser] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst,

b. [eiser] te veroordelen tot terugbetaling van alle door [gedaagde] gemaakte kosten jegens de schuldeisers van [eiser] , vooralsnog begroot op het op de factuur van 3 april 2020 vermelde bedrag van € 8.204,43

c. alsmede [eiser] te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat,

d. veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

2.4.

[eiser] voert verweer.

2.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3 Beoordeling

De vorderingen in conventie

De onbetaalde koopsom (vordering a.)

3.1.

[gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij op zichzelf niet betwist dat hij van de overeengekomen koopsom van € 30.000,00 nog een bedrag van € 9.000,00 aan [eiser] dient te betalen. Dat betekent dat deze vordering toewijsbaar is.

De verbeurde boetes (vordering b.)

3.2.

[eiser] maakt daarnaast aanspraak op de boete van € 500,00 per week die partijen zijn overeengekomen in artikel 2 van de koopovereenkomst, aangezien [gedaagde] de koopsom niet uiterlijk op 1 januari 2021 volledig heeft betaald, en bovendien kleinere deelbetalingen had gedaan dan de overeengekomen betaling in twee termijnen.

3.3.

De kantonrechter overweegt als volgt. Volgens artikel 2 van de koopovereenkomst is [gedaagde] de overeengekomen boete pas verschuldigd, als [eiser] een ingebrekestelling heeft uitgebracht met daarin een datum waarop [gedaagde] betaald moet hebben, en [gedaagde] ook na die datum nalatig blijft. Ter zitting is namens [eiser] aangevoerd dat zijn e-mail van 3 april 2020 (zie 1.6) de bedoelde ingebrekestelling is. Deze e-mail kan echter niet worden aangemerkt als de door artikel 2 vereiste ingebrekestelling, alleen al omdat [eiser] daarin niet een uiterste datum aan [gedaagde] heeft gesteld waarop deze betaald moest hebben. Dat betekent dat de gevorderde boete zal worden afgewezen.

De voorgeschoten facturen (vordering c.)

3.4.

Het door [eiser] gevorderde bedrag van € 2.935,11 ziet, behalve een bedrag aan huurkosten waarvan [gedaagde] de verschuldigdheid niet betwist heeft, op bedragen die [eiser] ten behoeve van de onderneming heeft betaald ter zake van energielevering, automatiseringscontracten en afvalverwerking ná 1 november 2020. Deze posten vallen volgens [eiser] niet onder zijn verplichting - krachtens artikel 5 van de koopovereenkomst - om de onderneming te leveren vrij van verplichtingen aan derden. [eiser] stelt er daarom op grond van ongerechtvaardigde verrijking recht op te hebben dat [gedaagde] deze kosten aan hem vergoedt. [gedaagde] meent dat deze kosten wel onder bedoeld artikel 5 vallen, dat het daarom [eiser] ’s verantwoordelijkheid was om de desbetreffende overeenkomsten tijdig te beëindigen en dat deze kosten daarom voor eigen rekening van [eiser] moeten blijven.

3.5.

Ter zitting hebben beide partijen in verband met deze posten verklaard dat zij destijds – in het kader van de overdracht van de (activa en passiva van de) onderneming aan [gedaagde] – met elkaar hadden afgesproken dat [gedaagde] zou onderzoeken of hij de lopende contracten die op naam van [eiser] stonden ter zake van energieleveringen, automatisering en afvalverwerking wellicht wilde overnemen en voortzetten op eigen naam. In dat geval zou [eiser] helpen met het overzetten van die contacten op zijn naam. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij er echter voor gekozen heeft eigen (nieuwe) contracten te sluiten met andere, door hemzelf gekozen leveranciers.

3.6.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De koopovereenkomst tussen partijen werd gesloten op 30 oktober 2020, en al vrijwel meteen, op 1 november 2020, zou de onderneming overgaan naar [gedaagde] . In dat licht is de aanvullende afspraak die partijen destijds hebben gemaakt over de energielevering, automatisering en afvalverwerking alleszins begrijpelijk; [gedaagde] had enige tijd nodig om te onderzoeken of hij de desbetreffende contracten van [eiser] wilde overnemen of liever eigen contracten sloot. Dat [eiser] zijn contracten met deze leveranciers niet onmiddellijk na het sluiten van de koopovereenkomst heeft opgezegd, was dan ook bedoeld om de continuïteit van de bedrijfsvoering na 1 november 2020 zeker te stellen totdat [gedaagde] een keuze zou maken. Dat was geheel en al en uitsluitend in het belang van [gedaagde] .

3.7.

Bij die stand van zaken moet [gedaagde] aan [eiser] diens gemaakte kosten voor levering van energie , automatisering en afvalverwerking vergoeden gedurende de periode die nodig was om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen de lopende contracten over te nemen, indien gewenst. Die vergoedingsplicht ligt besloten in hun aanvullende afspraak. De kantonrechter is van oordeel dat een periode van twee maanden hiervoor voldoende moet zijn geweest. Indien [gedaagde] in die periode nog geen inspanning had ondernomen om de contracten die op [eiser] naam stonden over te nemen, moest [eiser] ervan uit gaan dat [gedaagde] daar ook geen behoefte aan had. Na 1 januari 2021 was het dus de eigen verantwoordelijkheid van [eiser] om zijn lopende contracten op te zeggen en kan van ongerechtvaardigde verrijking ook geen sprake meer zijn. De kosten van het pas na 1 januari 2021 opzeggen of nog laten doorlopen van zijn contracten komen daarom voor eigen risico van [eiser] en hij kan deze kosten niet verhalen op [gedaagde] .

3.8.

Dat betekent dat de door [eiser] gevorderde bedragen wegens huurkosten (ten bedrage van € 1.170,61), wegens levering van gas en elektriciteit in november en december 2020 (in totaal € 460,00) en wegens telefonie tot en met 16 december 2020 (€ 145,47 in totaal) zullen worden toegewezen. De overige gevorderde bedragen (software service overeenkomst voor 2021, afkopen langjarige afvalverwerkingsovereenkomst) zullen worden afgewezen.

De vorderingen in reconventie

De tegenvordering van € 8.240,43 (vordering b.)

3.9.

[gedaagde] heeft in reconventie een (tegen)vordering van € 8.204,43 tegen [eiser] ingesteld. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] deze vordering wil verrekenen met hetgeen [eiser] eventueel van hem te vorderen zal hebben uit hoofde van diens vorderingen in conventie.

3.10.

[gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn tegenvordering gesteld dat er enorm veel gebreken waren aan de inventaris en de machines en dat hij ter zake van de gekochte onderneming en ter voorkoming van beslagen, een bedrag van € 8.204,43 heeft moeten betalen aan schuldeisers van [eiser] . [eiser] heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 5 van de koopovereenkomst, waarin is bepaald dat [eiser] de onderneming moest leveren vrij van verplichtingen aan derden. De bedragen die [gedaagde] aldus ten onrechte heeft moeten betalen heeft hij gespecificeerd in de factuur van 3 april 2020 (zie 1.4) die hij op 3 april 2020 aan [eiser] heeft doen toekomen, aldus steeds [gedaagde] .

3.11.

De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] schadevergoeding vordert omdat het gekochte volgens hem niet voldoet aan de overeenkomst. De kantonrechter overweegt in dat verband als volgt. De factuur van 3 april 2020 ten bedrage van € 8.204,43 die [gedaagde] aan [eiser] heeft doen toekomen en waarvan [eiser] onmiddellijk heeft laten weten deze niet te accepteren (zie 1.6), is een verzamelstaat van diverse en (zeer) uiteenlopende kostenposten. Uit deze factuur is echter in het geheel niet op te maken wie de desbetreffende schuldeisers van deze kostenposten zijn. Evenmin blijkt uit die factuur of de opgevoerde kosten ontstaan zijn, dan wel door [eiser] aangegaan zijn, vóór [gedaagde] de onderneming op 1 november 2020 heeft overgenomen en zelf is gaan exploiteren. [gedaagde] heeft weliswaar daarnaast nog enige andere facturen in het geding heeft gebracht maar deze zijn voor de kantonrechter niet te herleiden tot de verzamelfactuur van 3 april 2020, en bovendien hebben de meeste betrekking op de periode na 1 november 2020. Voorts is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] naar aanleiding van enige kostenpost die hij in de factuur van 3 april 2020 heeft opgenomen, ooit [eiser] in gebreke heeft gesteld vanwege het niet nakomen van artikel 5 van de koopovereenkomst.

3.12.

Dat [eiser] tekortgeschoten is in de nakoming van artikel 5 van de koopovereenkomst en [gedaagde] om die reden recht heeft op de door hem gevorderde schadevergoeding van € 8.204,43 is dan ook niet gebleken. De vordering onder b. zal daarom worden afgewezen.

3.13.

Dat de vordering onder b. zal worden afgewezen betekent ook dat [gedaagde] geen tegenvordering op [eiser] heeft die hij kan verrekenen met de vorderingen die [eiser] op hem heeft.

Verklaring voor recht, schadevergoeding op te maken bij staat (vorderingen a. en c.)

3.14.

Uit het voorgaande volgt dat het verwijt van [gedaagde] dat [eiser] de onderneming niet heeft geleverd vrij van verplichtingen jegens derden, ongegrond is (zie 3.13). Dat betekent dat de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht dat [eiser] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst (vordering a.), zal worden afgewezen. Ook [gedaagde] ’s vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat (vordering c.) moet daarom worden afgewezen.

In conventie en in reconventie voorts

3.15.

Uit het voorgaande volgt dat [eiser] ’s vordering in conventie tot betaling van het restant van de koopsom, zijnde € 9.000,00 zal worden toegewezen, en zijn vordering tot betaling van de door hem voorgeschoten facturen zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.776,08. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de door [eiser] gevorderde wettelijke rente over deze beide bedragen, zodat die eveneens zal worden toegewezen.

3.16.

De kantonrechter zal de door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten op basis van het toegewezen bedrag toewijzen tot een bedrag van € 882,76, overeenkomstig de wettelijke staffel van het Besluit buitengerechtelijke incassokosten.

3.17.

Aangezien [eiser] zowel in conventie als in reconventie grotendeels in het gelijk is gesteld en [gedaagde] in het ongelijk, zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] in zowel conventie als in reconventie. De kantonrechter begroot deze kosten in conventie als volgt:

griffierecht € 240,00explootkosten € 108,22 (incl. btw)salaris gemachtigde € 746,00 (2 punten à € 373,00)

totaal €1.094,22 inclusief eventueel verschuldigde btw.

in reconventie Omdat [eiser] geen afzonderlijke conclusie van antwoord in reconventie heeft ingediend en voor zijn antwoord in het incident al een kostenvergoeding heeft ontvangen, kent de kantonrechter alleen een proceskostenveroordeling toe voor de mondelinge behandeling. Vanwege de samenhang tussen de conventie en reconventie past de kantonrechter bovendien een correctiefactor van 0,5 toe. De kantonrechter begroot de kosten in reconventie op € 186,50 aan salaris gemachtigde (1 punt à € 373,00 x 0,5).

3.18.

[gedaagde] zal tevens worden veroordeeld in de nakosten, op de wijze als hieronder is vermeld.

BESLISSING

in conventie en in reconventie

De kantonrechter:

in conventie

I. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 9.000,00 in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag van volledige betaling,

II. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.776,08 in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling,

III. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 882,76 aan buitengerechtelijke incassokosten,

IV. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.094,22 aan proceskosten,

V. wijst af het meer of anders gevorderde,

in reconventie

VI. wijst de vorderingen af,

VII. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 186,50 aan proceskosten,

in conventie en in reconventie

VIII. veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de zijde van [eiser] ontstane nakosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,

IX. verklaart dit vonnis in conventie en in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.

Aldus gewezen door mr. J.M. van den Berg, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2022 in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature