U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Een 20-jarige man is veroordeeld tot 1 maand voorwaardelijke jeugddetentie, 100 uur werkstraf en 20 uur leerstraf omdat hij op 17 september 2021 tijdens een ruzie stekende bewegingen met een mes heeft gemaakt en met een samoeraizwaard heeft gezwaaid, waarbij het been van het slachtoffer is geraakt.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.268524.21

[verdachte]

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13/268524-21

Datum uitspraak: 17 maart 2022

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te Amsterdam op [geboortedag] 2002,

wonende op het adres [adres], [woonplaats].

1 Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 maart 2022.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Aynan naar voren hebben gebracht.

Daarnaast heeft de rechtbank R. van Zanten, reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Inforsa, gehoord.

2 Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en geldt al hier ingevoegd.

De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte:

Feit 1

primair: op 17 september 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven;

subsidiair: op 17 september 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;

Feit 2

op 17 september 2021 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling;

Feit 3

op 17 september 2021 te Amsterdam een Samurai zwaard voorhanden heeft gehad.

3 Waardering van het bewijs

3.1

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde.

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging doodslag omdat hiervoor te weinig concrete informatie over de toedracht beschikbaar is. Wel kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling zoals subsidiair ten laste is gelegd.

3.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van het slachtoffer.

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken omdat hij geen bewuste schuld had op verboden wapenbezit.

3.3

Het oordeel van de rechtbank

Bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde

De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.

Op basis van het dossier en wat op de zitting is besproken ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat verdachte doelbewust heeft geprobeerd om aangever van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van ‘vol’ opzet is dus in elk geval geen sprake.

Vervolgens is aan de orde of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarvan is sprake als verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen om het leven zou komen of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Onder aanmerkelijke kans wordt verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid op een bepaald gevolg. Of er sprake is van een aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg is afhankelijk van de omstandigheden van geval, waarbij betekenis toekomst aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.

De rechtbank stelt vast dat verdachte met zowel een mes als een samoerai zwaard, met veel intensiteit, meerdere keren een zwaaiende en stekende beweging in de richting van het lichaam van aangever heeft gemaakt, terwijl verdachte op korte afstand van aangever stond. Uit de camerabeelden, weergegeven in het opgemaakte proces-verbaal bevindingen, blijkt dat NN1 (de rechtbank begrijpt: verdachte) met vermoedelijk een steekvoorwerp en een samoerai zwaard van nabije afstand meerdere ongecontroleerde zwaai- en steekbewegingen richting het lichaam van NN3 (de rechtbank begrijpt: aangever) heeft gemaakt. Dit handelen van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zeer gericht geweest op – en geschikt tot – het toebrengen van dodelijk letsel bij aangever.

Dit handelen had namelijk eenvoudigweg ertoe kunnen lijden dat aangever door het mes of zwaard was geraakt en fataal letsel zou hebben opgelopen. De kans op overlijden is bij het zwaaien en maken van stekende bewegingen met een mes en zwaard in de richting van een lichaam, naar de ervaring leert, aanmerkelijk. Uit de gedragingen van verdachte blijkt dat hij deze aanmerkelijke kans op zijn minst genomen willens en wetens heeft aanvaard. Aldus is sprake van opzet, tenminste in voorwaardelijke zin, op het van het leven beroven van aangever. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zin schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit tezamen met een ander heeft begaan zodat verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde

De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde

De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte tijdens zijn verhoor en op zitting bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.

Verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij bij het Piet Mondriaanplein was, een zwaard van een ander heeft gekregen en hij hiermee zwaaiende en stekende bewegingen heeft gemaakt. Daarmee heeft verdachte op een voor het publiek toegankelijke plaats een wapen bij zich gehad en was er sprake van het dragen van een wapen als bedoeld in artikel 27 van de Wet wapens en munitie .

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

1.

op 17 september 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,

- = met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en

- = met een zwaard op voornoemde [slachtoffer] af is gerend en vervolgens zwaaiende en hakkende bewegingen heeft gemaakt met een zwaard in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en

- met een zwaard tegen het linker bovenbeen heeft geslagen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

op 17 september 2021 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes en met dat mes stekende bewegingen gemaakt in de het lichaam, van voornoemde [slachtoffer];

3.

op 17 september 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie IV, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (Samurai/Japans) zwaard, heeft gedragen;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5 Strafbaarheid van de feiten

5.1.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de aanval is begonnen voordat het incident op de beelden plaatsvindt. Daarvoor is namelijk al sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waar verdachte zich tegen heeft geweerd. Indien de rechtbank dit niet aannemelijk acht, stelt de raadsman zich op het standpunt dat op de camerabeelden te zien is dat pas nadat aangever verdachte een harde duw geeft, verdachte zich afweert. Ook is te zien dat verdachte eerder het zwaard krijgt aangeboden maar dat niet aanneemt. Pas nadat verdachte een harde stoot bij zijn oog/slaap krijgt, heeft hij het zwaard in zijn handen. Er was aldus sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding toen verdachte door de twee broers met een vlindermes werd bedreigd/aangevallen en met een boksbeugel hard is geslagen tegen zijn oog/slaap. Tegen deze aanval was zelfverdediging noodzakelijk en geboden.

5.2.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft in haar requisitoir aangevoerd dat zij de verklaring van verdachte ter terechtzitting ongeloofwaardig acht. Ter terechtzitting heeft verdachte op bepaalde punten – die niet op de camerabeelden zijn te zien – anders verklaard dan tijdens zijn verhoor bij de politie. De verklaring komt daardoor ingevuld en niet authentiek over. Op de camerabeelden is een vechtpartij zichtbaar waarbij verdachte de agressor is en de camerabeelden passen bij de verklaring van aangever. Weliswaar wordt verdachte door aangever uitgedaagd en heeft aangever ook een mes, maar aangever heeft geen stekende/zwaaiende bewegingen met het mes gemaakt en hij heeft het mes vervolgens weggestopt. Er was dan ook geen sprake van een noodweersituatie.

5.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank verwerpt het noodweerverweer, zoals aangevoerd door de raadsman. Met betrekking tot het standpunt van de raadsman dat de aanval op een eerder moment dan waarneembaar is op de beelden heeft plaatsgevonden, stelt de rechtbank vast dat dit geen steun vindt in het dossier. De rechtbank stelt op basis van de beschrijving van de camerabeelden vast dat de aanranding – de duw van aangever tegen het hoofd van verdachte – direct daarna stopt. Het is verdachte die vervolgens zelf opnieuw de confrontatie opzoekt door – terwijl een omstander hem probeert tegen te houden – weer in de richting van aangever te lopen en met het mes zwaaiende en stekende bewegingen te maken. Naar het oordeel van de rechtbank was er op dat moment geen sprake meer van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Het verweer wordt verworpen.

Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.

6 Strafbaarheid van verdachte

De raadsman van verdachte heeft bepleit dat indien de rechtbank van oordeel is dat niet is voldaan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste bij noodweer, verdachte een beroep toekomt op noodweerexces.

Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.

Er is derhalve geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7 Motivering van de straffen

7.1

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht zal worden toegepast en dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 100 uren en uit een leerstraf van 20 uren.

Tevens heeft de officier van justitie gevorderd om daarnaast een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen met een proeftijd van twee jaar aan verdachte op te leggen.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft – voor het geval de rechtbank verdachte niet zal vrijspreken of zal ontslaan van alle rechtsvervolging – verzocht om in lijn met het reclasseringsadvies, het jeugdstrafrecht toe te passen en een leerstraf en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie, zonder bijzondere voorwaarden, aan verdachte op te leggen.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

Ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag, bedreiging en het voorhanden hebben van een samoerai zwaard. Hij heeft meerdere malen met een mes en eenzwaard zwaaiende en stekende bewegingen gemaakt en met het zwaard tegen het been van aangever geslagen. Het is een gelukkig toeval dat het slachtoffer geen fataal letsel heeft opgelopen. Voor het slachtoffer moet dit een angstige en schokkende gebeurtenis zijn geweest. Dergelijke misdrijven veroorzaken bovendien gevoelens van onveiligheid in de samenleving, temeer indien zij zoals hier het geval is, op de openbare weg worden gepleegd.

Persoon van de verdachte

Uit het strafblad van verdachte van 31 januari 2022 blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.

De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 18 februari 2022, opgemaakt door S.I. Niehe. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen. Betrokkene is thuiswonend, er is sprake van een minderjarige medeverdachte en er zijn omstandigheden omtrent het ten laste gelegde die kinderlijk overkomen. Daarbij komt dat betrokkene volgens Reclassering Inforsa een interventie nodig heeft die alleen beschikbaar is binnen het jeugdstrafrecht, te weten een leerstraf bij de Raad van de Kinderbescherming. Sinds oktober 2021 staat betrokkene onder schorsingstoezicht van Reclassering Inforsa. Betrokkene is in staat gebleken zich aan afspraken te houden waardoor er geen aanleiding wordt gezien om een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden op te leggen. Bij veroordeling wordt geadviseerd om een leerstraf in de vorm van een sociale vaardigheidstraining Tools4U aan betrokkene op te leggen. Naast een leerstraf wordt een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf ter overweging meegegeven aangezien hier vermoedelijk een groot afschrikkingseffect vanuit zal gaan.

Toepassing van het jeugdstrafrecht

Krachtens artikel 77c Sr , kan de rechtbank ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.

De rechtbank stelt vast dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij 19 jaar oud was.

Gelet op het rapport van GGZ Reclassering Inforsa, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank vindt hiervoor met name van belang dat verdachte nog thuiswonend is, bepaalde omstandigheden in het ten laste gelegde kinderlijk overkomen en hij nog niet crimineel verhard is.

Eendaadse samenloop

De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.

Op te leggen straf

Alles overziend en rekening houdend met de LOVS-uitgangspunten acht de rechtbank – conform de eis van de officier van justitie – een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 100 uren en uit een leerstraf van 20 uren, en geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 30 dagen passend en geboden met een proeftijd van twee jaar. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten moet van de werkstraf worden afgetrokken.

8 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 45, 47, 55, 57, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 27 en 54 van de Wet wapens en munitie .

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9 Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Eendaadse samenloop van het onder 1 en 2 ten laste gelegde

poging doodslag;

en

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde

handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie .

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren en uit een leerstraf Tools4u voor de duur van 20 (twintig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van twee uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.

Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 1 (een) maand.

Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Dit vonnis is gewezen door

mr. E.M. Devis, voorzitter,

mrs. J. Knol en L. Medema-Baroud, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 maart 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature