Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3483
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. L. Veenman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Guminska).
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder die aanvraag herbeoordeeld en wederom afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiseres heeft de Eritrese nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1990. Zij is op 5 oktober 2014 in Soedan getrouwd met haar eveneens Eritrese (ex-)man. In 2017 is zij met hem vanuit Soedan naar Nederland gekomen en zijn zij gaan wonen in de woning van de man in [woonplaats] . Nadat eiseres drie dagen in Nederland was, kwam haar man erachter dat zij zwanger was van een ander. Hij heeft daarop direct de relatie verbroken en haar afgezet bij een opvangcentrum dichtbij [woonplaats] . Doordat zij nog getrouwd was, heeft zij een verblijfsdocument ontvangen op 26 december 2016. Op 3 mei 2017 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen de man en eiseres uitgesproken. Sinds juni 2017 woont eiseres in de crisesopvang. Op [geboortedag] 2017 is haar zoon geboren.
Regelgeving
2. De relevante bepalingen uit de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de Hvv) en de relevante gedeelten van Beleidsregel 5 - Urgenties (hierna: de Beleidsregel) zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanvraag
3. Omdat eiseres en haar zoon geregeld van opvang naar opvang verhuizen en de opvangcentra niet geschikt zijn voor jonge kinderen, heeft eiseres op 23 september 2019 een aanvraag om een urgentieverklaring gedaan.
Besluitvorming door verweerder
4. Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit I afgewezen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat haar voltallige huishouden niet langer dan twee jaar ingeschreven staat in [woonplaats] . Dit is een weigeringsgrond uit artikel 2.6.5, eerste lid, onder i, van de Hvv.
5. Tijdens de bezwaarprocedure is verweerder teruggekomen van dit standpunt omdat – ook al verbleef verzoekster in de crisesopvang in [plaats] – zij steeds werd opgevangen door of namens de gemeente [plaats] en daar ingeschreven stond. Verweerder heeft daarom een nieuw besluit op de aanvraag genomen.
6. Met het primaire besluit II is de aanvraag om een urgentieverklaring wederom afgewezen, omdat de zoon van eiseres niet de vereiste leeftijd van vier jaar heeft en niet in [plaats] naar school gaat. Daarnaast stelt verweerder dat er geen sprake is van dreigende dakloosheid, omdat zij (permanent) in de crisesopvang zitten en voor inwonende gezinnen geldt dat die niet op straat gezet worden.
7.
7.1.Met het bestreden besluit heeft verweerder wederom gevonden dat eiseres geen urgentieverklaring krijgt. Hieraan is nu ten grondslag gelegd dat eiseres een huisvestingsprobleem heeft door haar eigen verwijtbare doen of nalaten. Dit is een algemene weigeringsgrond neergelegd in artikel 2.6.5, eerste lid, onder e, van de Hvv. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres verwijtbaar heeft gehandeld door naar Nederland te komen, terwijl zij zwanger was van een ander dan haar echtgenoot en zonder te zorgen voor adequate woonruimte voor haar en haar ongeboren kind.
7.2.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit ten overvloede op het standpunt dat eiseres niet behoort tot een urgentiecategorie. Zij heeft nooit over een zelfstandige woning op eigen naam beschikt, waardoor de voorwaarden bij regel 10, lid a, onder II, en regel 12 van de Beleidsregel niet van toepassing zijn. Zij kan daardoor geen beroep doen op artikel 2.6.8, eerste lid, onder b, van de Hvv. Verder is haar zoon nog geen vier jaar oud en niet schoolgaand, waardoor niet voldaan wordt aan de voorwaarden van paragraaf 10, lid a, onder III, en 12a van de Beleidsregel.
7.3.
Verweerder merkt verder ten overvloede op niet te kunnen vaststellen of zij schulden heeft en of die geregeld zijn, omdat eiseres geen afschrift van het BKR heeft overgelegd. Het hebben van schulden waar geen betalingsregeling voor is getroffen, is een weigeringsgrond, zodat de aanvraag wordt afgewezen. Dit staat in artikel 2.6.5, eerste lid, onder h, van de Hvv.
7.4.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit over de hardheidsclausule op het standpunt dat de situatie van eiseres niet dusdanig bijzonder is dat sprake is van een schrijnende situatie.
Standpunt van eiseres
8. Eiseres voert aan dat niet gesteld kan worden dat zij verwijtbaar heeft gehandeld. Allereerst vindt zij dat verweerder zich niet zou moeten mengen in haar privéleven. Daarnaast kon zij niet voorzien dat zij dakloos zou worden dan wel dat haar expartner een echtscheiding zou aanvragen. Zij is naar Nederland gekomen in het kader van gezinshereniging om zich bij hem te voegen. De algemene weigeringsgrond van artikel 2.6.5, eerste lid, onder e, van de Hvv kan haar daarom niet tegengeworpen worden.
9. Eiseres voert verder aan dat zij wel valt onder een urgentiecategorie, namelijk vanwege sociale redenen. Er sprake is van dakloosheid, dan wel dreigende dakloosheid met de zorg voor een minderjarig kind, neergelegd in paragraaf 10, lid a, onder II van de Beleidsregels. De crisisopvang waarin zij verblijft, is van tijdelijke aard. Zij is afgewezen voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). In de noodopvang kan zij steeds maar drie maanden blijven en wordt steeds gekeken of het verblijf kan worden voortgezet. Verblijf in de noodopvang is niet geschikt voor de lange termijn. Verder volgt eiseres niet verweerders standpunt dat paragraaf 10, onder II, van de Beleidsregels slechts van toepassing is op gezinnen die voor aanvang van het huisvestingsprobleem over een zelfstandige woning met een eigen huurovereenkomst beschikten. Dit is niet onderbouwd en volgt ook niet uit de aanvullende voorwaarden in de Hvv of nadere regels.
10. Tot slot vindt eiseres dat verweerder toepassing moet geven aan de hardheidsclausule. Zij is afgewezen voor maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang en doet er alles aan om haar woonprobleem op te lossen. Zij reageert op woningen in heel Nederland. Een urgentieverklaring bij woningtoewijzing stelt haar in staat om een einde te maken aan de voortdurende, schrijnende situatie en om vanuit een stabiele woonomgeving het leven weer op de rails te krijgen.
Standpunt verweerder ter zitting
11. Ter zitting heeft verweerder de motivering in het bestreden besluit dat eiseres een huisvestingsprobleem heeft door haar eigen verwijtbare doen of nalaten (artikel 2.6.5, eerste lid, onder e, van de Hvv) ingetrokken. In plaats daarvan heeft verweerder eiseres tegengeworpen dat er geen sprake is van (dreigende) dakloosheid, omdat zij in de crisisopvang verblijft en gezinnen met jonge kinderen niet op straat worden gezet. Dit is vastgelegd in artikel 2.6.8, eerste lid, onder b, van de Hvv in combinatie met regel 10, lid a, onder II, van de Beleidsregel.
Oordeel van de rechtbank
Gebrek bestreden besluit
12. De rechtbank stelt allereerst vast dat de dragende motivering van het bestreden besluit ter zitting is ingetrokken en vervangen door een andere motivering. Dit betekent dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank zal hieronder beoordelen of de aanvraag terecht is afgewezen en wat de gevolgen van het motiveringsgebrek zijn.
Dreigende dakloosheid
13. Een urgentieverklaring kan op grond van artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hvv worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager op grond van sociale redenen dringend woonruimte nodig heeft en niet behoort tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorieën. Ter invulling van de bevoegdheid om urgentieverklaringen te verlenen heeft verweerder de Beleidsregel urgenties opgesteld. Het beleid in de gemeente Amsterdam voor het toekennen van voorrang op andere woningzoekenden is zeer strikt en is gericht op gezinnen met kinderen die door overmacht dakloos zijn of dreigen te worden en op personen met ernstige medische problemen, gerelateerd aan de woonsituatie. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen, is het restrictieve beleid dat verweerder voert, niet onredelijk.
14. De rechtbank oordeelt dat verweerder de urgentieverklaring mocht weigeren, omdat eiseres met haar verblijf in de noodopvang niet dakloos is en niet dakloos dreigt te worden. Van belang daarbij is dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat het ook beleid is dat – hoewel om de zoveel tijd wordt beoordeeld of mensen nog recht hebben op verblijf in de crisisopvang – gezinnen met minderjarige kinderen niet op straat zullen worden gezet. Hoewel de noodopvang tijdelijk van aard is, betekent dit in het geval van eiseres niet dat zij en haar zoon dakloos dreigen te worden. Artikel 2.6.8 van de Hvv vindt daarom geen toepassing.
Motiveringsgebrek
15. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht het motiveringsgebrek passeren.
Hardheidsclausule
16. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de hardheidsclausule niet hoefde toe te passen. De situatie van eiseres is niet zodanig schrijnend of uitzonderlijk dat deze het verlenen van een urgentieverklaring zou rechtvaardigen. Evenmin is gebleken van omstandigheden die dusdanig bijzonder zijn dat zij maken dat onverkorte toepassing van de beleidsregel in dit geval tot een situatie zou leiden die onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Overeenkomstig het door verweerder toegepaste beleid, dat gezien de schaarste aan sociale huurwoningen in Amsterdam niet onredelijk is, komt eiseres niet in aanmerking voor een urgentieverklaring.
Conclusie
17. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijk de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring heeft kunnen afwijzen. Het beroep is daarom ongegrond.
18. Omdat de rechtbank een motiveringsgebrek heeft geconstateerd, is er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
19. Tot slot moet verweerder ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2021.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op:
BIJLAGE
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
[…]
3. Burgemeester en wethouders weigeren vervolgens het aangevraagde indien de aanvrager niet valt onder één van de in artikel 2.6.6 tot en met 2.6.8 opgenomen urgentiecategorieën.
[…]
Artikel 2.6.8 Overige regionale urgentiecategorieën
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
[…]
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;
[…]
Artikel 2.6.11 Hardheidsclausule
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
Beleidsregel 5 - urgenties
10. Urgentiecategorie medische of sociale redenen (artikel 2.6.8 lid 1b Hvv)
De aanvraag van urgentieverklaring op basis van dit artikel wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden.
a. Daarnaast kan de urgentie alleen worden verkregen als de aanvrager met één of meer van de volgende problemen wordt geconfronteerd:
I. Ernstige medische problemen
II. Dakloosheid of dreigende dakloosheid met zorg voor minderjarige kinderen
III. Inwonend met schoolgaande kinderen
[…]
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:84 en van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:570.