Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Veroordeling tot een geheel voorwaardelijke geldboete van negentigduizend euro voor oplichting waarbij door circa 140 investeerders - ten behoeve van daghandel in cryptocurrency - ruim 5,6 miljoen inleggeld is afgegeven en witwassen. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de verhaalsmogelijkheden van de slachtoffers.

De benadeelde partijen worden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien veroordeelde inmiddels failliet is en de rechtbank het systeem van de Faillissementswet niet zal doorkruisen.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/845127-18 (Promis)

Datum uitspraak: 15 november 2021

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] ,

vertegenwoordigd door:

[medeverdachte 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is (op tegenspraak) gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2021.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Staden ten Brink en van wat de vertegenwoordiger van verdachte naar voren heeft gebracht.

2 Tenlastelegging

De rechtspersoon [verdachte] (hierna: [verdachte]) wordt beschuldigd van oplichting, verduistering en witwassen. [verdachte] zou deze feiten samen met andere hebben gepleegd.

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3 Waardering van het bewijs

3.1.

Inleiding

Door de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) zijn signalen ontvangen over verdachte transacties betreffende [medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam bedrijf 1] . Naar aanleiding van deze meldingen is het onderzoek Melkweg gestart. De bestuurder en enig aandeelhouder van deze bedrijven is verdachte, [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]). Bij dit onderzoek is geconstateerd dat via de website [website] ( [verdachte] ) de mogelijkheid wordt geboden tot het investeren in het day-traden in cryptocurrency (hierna ook: crypto). In totaal blijken ongeveer 140 mensen in [verdachte] en/of [naam bedrijf 1] te hebben geïnvesteerd, zowel via de inleg van gelden als via de directe inleg van cryptocurrency, voor een totale waarde van € 6.068.307,-. Een selectie van investeerders is vervolgens gehoord. Door de gehoorde investeerders is daarbij steeds soortgelijk verklaard. Velen zijn ingestapt vanwege de dagelijkse rendementen die zijn beloofd en de hoogte daarvan. Ook hebben zij gezien dat bij andere investeerders daadwerkelijk rendement is uitgekeerd. Bovendien zouden de investeerders weinig risico lopen gelet op een stoploss van 3% en een verzekering van de inleg tot een maximumbedrag van € 225.000,-. Na gesprekken met [medeverdachte 1] en andere investeerders, leek [verdachte] een betrouwbaar bedrijf met expertise, aldus de getuigen. Uit onderzoek van de FIOD is echter gebleken dat van de circa zes miljoen euro die is geïnvesteerd, minder dan zevenhonderdduizend euro aan cryptocurrency is aangekocht. Van de overige gelden op de bankrekeningen van [verdachte] is € 648.710,- overgemaakt naar privérekeningen van [medeverdachte 1] . Daarnaast is € 314.365,- aangewend voor de aanschaf van luxe goederen, de huur van een appartement in Amsterdam, hotelverblijven in binnen- en buitenland en privévliegtuigen naar Ibiza, Nice en Monaco. Verder is een bedrag van € 220.751,- overgemaakt aan derden, niet zijnde investeerders, en is € 100.000,- overgemaakt aan [medeverdachte 2] , een ander bedrijf van [medeverdachte 1] . Ook bleken de uitkeringen van rendement en terugbetalingen van het ingelegde geld aan inleggers te worden voldaan met de inleggelden van andere investeerders.

3.2.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich - overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir - op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vereenzelvigd met de natuurlijk persoon [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] is namelijk de enig bestuurder van [verdachte] en hij heeft als enige het beleid bepaald. Ook kan het handelen van [medeverdachte 1] volgens de criteria in vaste rechtspraak aan [verdachte] als rechtspersoon worden toegerekend.

Gelet hierop kan allereerst bewezen worden verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting in de periode van 8 februari 2018 tot en met 26 juli 2018 (feit 1, eerste cumulatief/alternatief). De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de bevindingen van de FIOD, de verklaringen van getuigen en de verklaring van [medeverdachte 1] , waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] de in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen heeft ingezet. De officier van justitie vindt oplichting bewijsbaar vanaf 8 februari 2018 omdat [verdachte] op die datum is opgericht. In de periode voorafgaand aan de oplichting (van 1 januari 2018 tot 8 februari 2018) kan op grond van dezelfde bevindingen en verklaringen medeplegen van verduistering worden bewezen (feit 1, primair, tweede cumulatief/alternatief). Verder is door [medeverdachte 1] gedurende een lange periode geld dat is ingelegd bij [verdachte] gebruikt voor privé-uitgaven van [medeverdachte 1] , overgemaakt naar de privérekening van [medeverdachte 1] en overgeboekt naar andere (rechts)personen [verdachte] heeft zich daarom ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen (feit 2).

3.3.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting (onder feit 1, eerste cumulatief/alternatief) en aan eenvoudig witwassen (feit 2). De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.

3.3.1.

Het oordeel over de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van oplichting is vereist dat verdachte bij een ander een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. Dit door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen. Verdachte moet hiervoor een of meer van de in artikel 326, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt. Anderen moeten daardoor zijn bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.

Voor beantwoording van de vraag of in dit geval de inleggers van [verdachte] door het aannemen van een valse hoedanigheid, door listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels, zijn bewogen tot afgifte van geldbedragen, zijn alle omstandigheden van het geval van belang.

In de tenlastelegging worden de wettelijke oplichtingsmiddelen in acht feitelijke gedragingen uitgewerkt die de rechtbank hierna zal bespreken. De rechtbank stelt daarbij de volgende feiten en omstandigheden vast en maakt vervolgens een vergelijking tussen hetgeen dat wat door de medeverdachte ( [medeverdachte 1] ) is voorgespiegeld en de werkelijke situatie.

- Het voorgewende

Ad 1. het zich voordoen als bonafide belegger

Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel (hierna KvK) is op 8 februari 2018 de besloten vennootschap [verdachte] (hierna [verdachte]) opgericht. Enig bestuurder van [verdachte] is medeverdachte, [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] is de enig aandeelhouder, omdat [medeverdachte 1] ook de enige bestuurder is van [naam stichting] , zijnde de enig aandeelhouder van [verdachte] . Het kantoor van [verdachte] is gevestigd op de [vestigingsadres] . Ook beschikt [verdachte] over een website. Op de website van [verdachte] valt te lezen dat Bitnextfast het eerste platform is waar kan worden geïnvesteerd in het day-traden van cryptocurrencies, waarbij [verdachte] zijn rendement behaalt door cryptocurrency aan te kopen en te verkopen op basis van day-trades. Op de website wordt verdere uitleg gegeven over [verdachte] en over de werkwijze van [verdachte] . Verder is er een ‘veel gestelde vragen’-pagina en kan contact met [verdachte] worden opgenomen. Ook kan een account worden aangemaakt, waar inleggers hun behaalde winsten in een persoonlijke wallet krijgen uitgekeerd. Hierna hebben zij de keuze om die winst direct te laten uitkeren of te herinvesteren. Als reden waarom men voor [verdachte] zou moeten kiezen is op de website opgenomen dat zij door hun jarenlange ervaring en expertise de markt kennen en weten wanneer zij moeten kopen en verkopen. [verdachte] 24/7 actief is op de cryptomarkt en door middel van hun vele investeerders een groot kapitaal heeft kunnen opbouwen, waardoor zij hogere winsten kunnen behalen.

Ook maakte [verdachte] reclame op Facebook, zo blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 1] over hoe hij met [verdachte] in contact is gekomen. [getuige 1] verklaarde daarnaast: “ [medeverdachte 1] heeft mij verteld dat er 24 uur per dag werd getrade door [verdachte] ” en “hij vertelde mij dat hij zo’n twee tot drie jaar ervaring had in het beleggen in cryptocurrencies en ook al drie jaar met zijn bedrijf [verdachte] bij het [vestigingsadres] ” en “ [medeverdachte 1] kwam betrouwbaar over”. Door getuige [getuige 2] is verklaard: “ [medeverdachte 1] vertelde mij dat er meerdere trades per dag werden gemaakt en dat er onder aan de streep altijd wel een positief rendement was” en “Ik ben ook bij [medeverdachte 1] op kantoor geweest. Dat gaf ook het nodige vertrouwen”. Ook getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij bij [medeverdachte 1] op het kantoor op de [vestigingsadres] is langs gegaan, hetgeen hem heeft getriggerd om verder te investeren bij [verdachte] .

Gelet op voornoemde stelt de rechtbank vast dat door [medeverdachte 1] het bedrijf [verdachte] is opgericht. [verdachte] hield kantoor aan de [vestigingsadres] , waar inleggers zijn ontvangen. Verder beschikte [verdachte] over een website, waarop over de werkwijze en jarenlange ervaring van [verdachte] valt te lezen. De rechtbank is daarom van oordeel dat [medeverdachte 1] middels zijn mededelingen, gedragingen en presentatie, zich met [verdachte] heeft voorgedaan als een betrouwbare beleggingsmaatschappij.

Ad 2. het voordoen alsof zij jarenlange ervaring hebben met handel in cryptovaluta

De rechtbank is verder van oordeel dat [medeverdachte 1] heeft doen voorkomen dat hij en [verdachte] jarenlange ervaring hebben met de handel in crypto. Zo valt op de website van [verdachte] te lezen: “Onze traders zijn professioneel en goed geschoold” en “Door onze jarenlange ervaring en expertise kennen wij de markt heel goed en weten we precies wanneer wij moeten kopen en verkopen”. Daarnaast is de jarenlange ervaring door [medeverdachte 1] uitgedragen in het contact dat hij had met de inleggers. Zo is niet alleen door getuige [getuige 1] verklaard dat [medeverdachte 1] hem heeft verteld twee tot drie jaar ervaring te hebben, ook voor getuige [getuige 4] is de jarenlange ervaring een reden geweest om te investeren. Zo heeft [getuige 4] verklaard: “Omdat ik er te weinig kennis van heb, heb ik het bij een bedrijf belegd wat de expertise in huis had. Die expertise stond op de site vermeld”.

Ad 3. het voordoen alsof de gehele inleg zou worden geïnvesteerd in handel in crypto;

Bij de investeerders van [verdachte] is op verschillende manieren de indruk gewekt dat de gehele inleg zou worden geïnvesteerd in crypto. Allereerst vermeldt de website van [verdachte] onder het kopje verdienmodel dat aan [verdachte] overgemaakte bedragen automatisch door [verdachte] worden omgezet in cryptocurrency. Ook worden op de website verschillende scenario’s geschetst, waarbij is opgenomen: “Uw deelname bedraagt € 5.000,- . Met uw inleg kopen wij bitcoin aan op een prijs van € 5.000,-”. Net als wat hierover op de website staat vermeld, is ook door [medeverdachte 1] steeds medegedeeld dat de gehele inleg zou worden geïnvesteerd. Zo is door getuige [getuige 1] verklaard: “ [medeverdachte 1] vertelde dat hij met de hele inleg zou gaan traden”. Dit wordt bevestigd door getuige Vegter: “ [medeverdachte 1] vertelde mij dat mijn volledige inleg geïnvesteerd werd in cryptocurrency”. Bovendien heeft ook verdachte op zitting erkend dat de afspraak was dat van de gehele inleg crypto zou worden aangeschaft.

Ad 4. het voordoen alsof met de handel in crypto (dagelijkse) winst werd gegenereerd;

Via verschillende communicatiekanalen is het beeld geschetst dat met de handel in crypto dagelijks winst werd gegenereerd. Zo springt allereerst op de beginpagina van de website van [verdachte] het dikgedrukte kopje ‘Elke trade rendement’ in het oog. In de tekst wordt toegelicht dat [verdachte] gemiddeld tien trades per dag maakt, waarvan elke avond de actuele winst zichtbaar is. Maar ook op de pagina ‘over ons’ valt te lezen dat [verdachte] dagelijks bezig is met het analyseren van cryptocurrencies om deelnemers het maximale rendement per dag te kunnen bieden. Onder het kopje ‘Eenvoudig je rendement berekenen’ wordt verder toegelicht dat [verdachte] rendement behaald door cryptocurrency aan te kopen en te verkopen op basis van day-trades. Daarnaast wordt op de ‘veel gestelde vragen’ pagina uitgelegd dat ook winst kan worden behaald indien de prijs daalt. Tot slot is een banner opgenomen ‘Meld je nu aan’, waarbij als derde stap is opgenomen: “ontvang dagelijks rendement”. Door [naam vriendin] , de vriendin van [medeverdachte 1] die voor [verdachte] de administratie verzorgde, is hierover verklaard dat zij dagelijks de door [medeverdachte 1] bepaalde dagwinsten op de site heeft verwerkt. Voor de inleggers is dan ook dagelijks rendement zichtbaar geweest. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat er ook dagelijks rendement werd uitgekeerd aan de inleggers op de dagen dat er verliezen waren geleden. Hij deed dit om de investeerders tevreden te houden. Eventuele twijfels die bij investeerders bestonden over deze immer positieve resultaten zijn door [medeverdachte 1] weggenomen. Zo is door getuige [getuige 2] verklaard dat hij hier wel eens naar heeft gevraagd en dat [medeverdachte 1] hem daarop heeft verteld dat er meerdere trades per dag werden gemaakt en dat er onder aan de streep altijd wel een positief rendement was. Getuige [getuige 5] heeft op zijn beurt verklaard ervan versteld te staan dat het kon dat hij elke dag winst maakte. [medeverdachte 1] heeft hem verteld dat hij met het ingelegde geld startte met traden voor die dag en dat hij aan het eind van de dag weer verkocht, waarbij het rendement werd verdeeld over de investeerders.

Door de tekst op de website van [verdachte] , de mededelingen van [medeverdachte 1] en daadwerkelijk dagelijks publiceren en uitkeren van rendement (ook op de dagen dat er verliezen waren geleden), is naar het oordeel van de rechtbank bij de inleggers de indruk gewekt dat dagelijks winst werd gegeneerd.

Ad 5. het voordoen alsof een rendement tussen de 0,5 en 1% per dag werd behaald en uitgekeerd;

Aan de inleggers is voorgehouden dat zij winsten tot wel 1% per dag konden behalen en konden laten uitkeren. In steeds terugkerende tekstvakken op de website valt te lezen “Laat elke 24 uur uw rendement keren. Verdien soms tot wel 1% per dag” en onder het dikgedrukte kopje “Tot 1% rendement per dag” is opgenomen: “Ons streven is 1% per dag rendement te behalen. Het gemiddelde hangt rond de 0,5%”. Ook is opgenomen dat aan het einde van de dag behaalde winsten direct worden uitgekeerd in de persoonlijke wallet, waarna er voor kan worden gekozen om de winst direct te laten uitkeren of te laten herinvesteren. Door getuige Vegter is bevestigd dat deze toezeggingen ook in persoon door [medeverdachte 1] zijn gedaan. Zo heeft Vegter verteld: “ [medeverdachte 1] vertelde dat er ongeveer 1% rendement behaald kan worden. En dat stond ook vermeld op de website”. Meerdere inleggers hebben verklaard te hebben geïnvesteerd door de rendementsverwachting en uitkeringen die daadwerkelijk zijn geschied. Over de hoogte van de uitgekeerde rendementen heeft getuige [getuige 4] verklaard: “vaak was het uitgekeerde rendement iedere dag ongeveer 0,4%-0,5% met soms uitschieters naar onder/boven. Dit klopte dus ongeveer met de 1% die op de website stond. De mensen die ik kende kregen echt daadwerkelijk geld uitgekeerd. Er was dus een groot vertrouwen”. En ook getuige [getuige 3] heeft verklaard: “het rendement zag je ‘s avonds op je account. Dit was vaak tussen de 0.5%-0,7%. Als ik besloot tot uitbetalen stond het de volgende dag op mijn rekening”.

Ad 6. het voordoen alsof er een laag risico was door een ‘stoploss’ van 3% en een verzekerd bedrag van € 225.000,-

Naast toezeggingen over verwacht rendement heeft [medeverdachte 1] op verschillende manieren doen voorkomen dat er een laag risico was bij het investeren in [verdachte] . Op de website van [verdachte] worden daartoe twee garanties gesteld, namelijk een stoploss van 3% en een verzekerd bedrag van € 225.000,-.

Zowel op de pagina ‘over ons’ als op de pagina met ‘veel gestelde vragen’ is opgenomen dat er een laag risico is voor de belegger, omdat [verdachte] een maximale stoploss van 3% per trade hanteert. Men kan dus nooit meer dan 3% van de inleg verliezen.

Verder staat op de pagina van veel gestelde vragen vermeld dat “tegoeden van [verdachte] , mits deze op het [naam platform] zijn gedeponeerd (wat zij overigens ALTIJD doen), zijn verzekerd tot 250.000 USD of een equivalent daarvan aan bitcoins”. Op de beginpagina wordt dezelfde garantie omschreven als: “Wij zijn actief op het platform [naam platform] . Zij verzekeren uw inleg tot een maximum bedrag van € 225.000,-”. Dat deze garanties ook aan de investeerders kenbaar zijn gemaakt blijkt uit verschillende getuigenverklaringen. Zo heeft getuige [getuige 3] verklaard: “ [medeverdachte 1] heeft gezegd dat er geen risicovolle trades werden gedaan en dat sprake was van een stoploss. Dit klonk allemaal heel goed en betrouwbaar. Het feit dat deze stoploss gehanteerd werd volgens [medeverdachte 1] , geeft vertrouwen”. Getuige [getuige 6] heeft over de beloftes die zijn gedaan door [verdachte] verklaard: “Ook was de inleg verzekerd tot maximaal € 225.000. Daarnaast dat zij een stoploss van 3% hanteren”.

Ad 7. het voordoen alsof een inlegger binnen acht dagen de inleg terug kon krijgen en dagelijks uitbetalingen zouden krijgen, terwijl deze uitbetalingen feitelijk weden gefinancierd door middel van ingelegde geldbedragen van andere inleggers;

Meerdere investeerders hebben als reden voor hun investering genoemd dat andere inleggers daadwerkelijk de rendementen kregen uitgekeerd, net als het bestaan van de mogelijkheid om de inleg op ieder moment terug te krijgen.

Op de website is een banner opgenomen: “Laat elke 24 uur uw rendement uitkeren”. Uit de overige inhoud van de website blijkt dat wanneer men is ingelogd in een account, middels de knop ‘geld opnemen’ het rendement kon worden opgenomen. [medeverdachte 1] heeft erkend elke dag rendement te hebben uitbetaald, los van de vraag of winst of verlies was gemaakt. Dit omdat [medeverdachte 1] de investeerders tevreden wilde houden.

Voor wat betreft het terugvragen van de inleg blijkt uit de pagina ‘veel gestelde vragen’ dat inleggers door een e-mail te sturen (een deel van) de inleg binnen 8 werkdagen op de rekening terug gestort zouden krijgen. [getuige 5] heeft hierover verklaard: “ [medeverdachte 1] heeft destijds aan het begin ook aangegeven dat we op ieder moment onze inleg konden terug krijgen wanneer wij dit nodig hadden”. Om deze mededelingen kracht bij te zetten heeft [medeverdachte 1] ook daadwerkelijk uitbetalingen verricht aan inleggers, waaronder aan [getuige 5] . [getuige 5] heeft hierover toegelicht: “Het mooiste is ik ging financiering aanvragen bij de bank voor een pand dat ik zou gaan aankopen. (…) [verdachte] heeft het toen ook gestort. En dan ga je er helemaal in geloven”. Naast getuige [getuige 5] heeft ook getuige [getuige 3] - net als anderen - verklaard dat, naast dat hij elke dag rendement kreeg uitbetaald op zijn rekening, hij ook mensen kent die de inleg hebben teruggekregen, nadat zij ervoor hebben gekozen om de inleg volledig te laten uitbetalen.

Ad 8. het verzwijgen dat ingelegde geldbedragen zouden worden aangewend voor privébestedingen.

De investeerders van [verdachte] waren niet op de hoogte van de privébestedingen die [medeverdachte 1] heeft gedaan van het geld dat op de rekeningen van [verdachte] stond, zo blijkt uit de verklaringen die meerdere investeerders hebben afgelegd, inhoudende dat zij daarvoor nooit toestemming hebben gegeven en zij hun inleggeld nooit zouden hebben betaald, indien zij zouden hebben geweten dat deze gelden zouden worden aangewend voor privédoeleinden.

- De werkelijkheid

De werkelijkheid was echter anders dan de door [medeverdachte 1] en [verdachte] gewekte indruk. Anders dan is vermeld op de website en dan is medegedeeld door [medeverdachte 1] , was [verdachte] geen bedrijf met jarenlange ervaring in day-traden met crypto. [verdachte] was pas net opgericht, namelijk op 8 februari 2018. Als traders bij [verdachte] waren in dienst [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en later ook [naam 4] . Gevraagd naar hun ervaring met de handel in crypto, blijkt van professioneel en goed geschoolde traders geen sprake. Zo heeft [naam 1] , de schoonvader van [medeverdachte 1] , hierover verklaard: “Ik had geen ervaring met het traden in cryptocurrencies. Ik wist wel van het bestaan af” en heeft [naam 2] , een neef van verdachte, verklaard: “Ik had nog niet echt ervaring met bitcoin, ik weet er alleen van via vrienden die het ooit aangeschaft hadden. [medeverdachte 1] en [naam 3] hebben mij on the job getraind”. Ook trader [naam 3] , een vriend van verdachte, heeft desgevraagd toegelicht dat hij sinds een jaar als hobby in crypto handelt. Dat ook [medeverdachte 1] geen jarenlange ervaring heeft gehad volgt uit zijn verklaring op zitting dat van jarenlange ervaring geen sprake was, maar dat hij zich er wel in had verdiept. Ook is er de verklaring van [naam 4] , inhoudende dat [medeverdachte 1] zijn cursus heeft gekocht. Vervolgens is [naam 4] door [medeverdachte 1] benaderd met de vraag [medeverdachte 1] vaker tips te geven en hem te leren analyseren. [naam 4] , de enige waarvan mogelijk kan worden gesteld kennis met de handel in crypto te hebben, is echter pas op 17 april 2018 bij [verdachte] in dienst getreden.

Anders dan [medeverdachte 1] heeft doen voorkomen is uit onderzoek door de FIOD naar de geldstromen gebleken dat niet de gehele inleg van 5,6 miljoen euro is geïnvesteerd in crypto, maar dat slechts voor een bedrag van € 676.333,- crypto is aangekocht. Na 8 mei 2018 zijn er geen cryptocurrencies meer aangekocht door/namens [verdachte] , terwijl na die datum nog € 3.892.232 euro door inleggers is geïnvesteerd. Hierover is door [medeverdachte 1] verklaard dat het klopt dat niet het gehele geldbedrag naar de exchange is overgeheveld, en dat de reden daarvan was de voorzichtige houding van banken was, waardoor het niet mogelijk was om crypto’s te liquideren. Ondanks het uitblijven van investeringen in crypto’s en het uitblijven van de mogelijkheid om crypto’s te liquideren, heeft [medeverdachte 1] van de inleggelden wel op grote schaal privé-uitgaven gedaan. Zo is door [medeverdachte 1] een bedrag van € 648.710,-van de bankrekeningen van [verdachte] overgeboekt naar zijn privérekeningen, waarvan een bedrag van € 277.995,- vervolgens contant is opgenomen. Verder heeft [medeverdachte 1] vanaf de bankrekeningen van [verdachte] gelden aangewend voor privé-uitgaven tot een bedrag van € 314.365,-, zoals onder meer voor de huur van een appartement in Amsterdam, een langdurig verblijf in het Conservatoriumhotel, de huur van privé-vliegtuigen en een vakantie op Ibiza. Daarnaast is vanaf de bankrekening van [verdachte] € 220.751,- overgemaakt aan derden, zoals aan de vriendin van [medeverdachte 1] en aan een kennis van [medeverdachte 1] . Van laatstgenoemde kennis heeft [medeverdachte 1] deze bedragen weer contant ontvangen, zodat [medeverdachte 1] daarvan bestaande schulden kon aflossen. Ook is € 100.000,- overgemaakt aan [medeverdachte 2] , een vastgoedbedrijf van [medeverdachte 1] .

[medeverdachte 1] heeft verder bekend dat de inleggelden feitelijk werden gebruikt om - zowel bij winst als verlies - rendementsuitkeringen te doen en inleggelden aan andere investeerders terug te betalen. Hiermee wilde [medeverdachte 1] de investeerders naar eigen zegge tevreden houden. Hoewel aan investeerders dagwinsten oplopend tot 1% zijn voorgehouden, heeft [medeverdachte 1] bekend de dagelijkse rendementsuitkeringen te hebben verzonnen. In werkelijkheid is namelijk van winst helemaal geen sprake geweest. Sterker nog, uit onderzoek door de FIOD is zelfs vastgesteld dat in de periode van februari 2018 tot en met juli 2018 zelfs een verlies van € 235.717,- is geleden.

Ook de door [medeverdachte 1] en [verdachte] gedane toezeggingen over de beperkingen van een eventueel verlies, zijn niet nagekomen. Zo is uit onderzoek van de FIOD gebleken en door [medeverdachte 1] erkend, dat niet bij elke trade een stoploss van 3% is gehanteerd. En bij het raadplegen van de website van [naam platform] door de FIOD, is gebleken dat de verzekering waarnaar door [verdachte] wordt verwezen, enkel geldt voor Amerikaanse klanten en alleen als deze tegoeden in fiat valuta (zoals euro’s of dollars) worden aangehouden. Niet-Amerikaanse inleggers van [verdachte] kunnen daarom geen aanspraak maken op deze verzekering.

- De oplichtingsmiddelen

Gelet op het bovenstaande staat vast dat [medeverdachte 1] in strijd met de waarheid mededelingen heeft gedaan over [verdachte] . De volgende vraag, die moet worden beantwoord, is of [medeverdachte 1] en/of [verdachte] hierbij gebruik heeft gemaakt van één van de in de artikel 326 Sr genoemde oplichtingsmiddelen, te weten het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen en/of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels.. Gelet op de zojuist besproken acht gedragingen die aan verdachte ten laste zijn gelegd zal de rechtbank zich beperken tot de vraag of [medeverdachte 1] en/of [verdachte] gebruik heeft gemaakt tot listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels.

Listige kunstgrepen

Van listige kunstgrepen is sprake in geval van bedrieglijke handelingen, geschikt om leugenachtige voorwendsels en valse voorstellingen ingang te doen vinden en daaraan kracht bij te zetten. De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat verdachte in strijd met de waarheid heeft medegedeeld dat de gehele inleg zou worden geïnvesteerd in crypto, dat een stoploss werd gehanteerd en dat inleggelden waren verzekerd tot een maximaal bedrag van € 225.000,-. Ook is van een jarenlange ervaring met de daghandel in crypto geen sprake geweest. Meer in het bijzonder vindt de rechtbank het fingeren van de dagwinsten op de website van [verdachte] een bedrieglijke handeling, die geschikt is om de valse voorstelling van winst uit het day-traden met crypto bij inleggers ingang te doen vinden. Om daaraan kracht bij te zetten heeft [medeverdachte 1] bovendien rendementsuitkeringen en terugbetalingen van de inleg verricht, terwijl deze uitbetalingen in feite werden voldaan uit geld dat door andere investeerders was ingelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] zich heeft bediend van listige kunstgrepen.

Samenweefsel van verdichtsels

Om van een samenweefsel van verdichtsels te kunnen spreken moet sprake zijn van een opeenstapeling van leugens. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer.

Via de website van [verdachte] en door [medeverdachte 1] in persoon, is een groot aantal toezeggingen gedaan. Deze hiervoor besproken toezeggingen betreffen een groot aantal onware mededelingen, zodat dit een opeenstapeling van leugens oplevert. De wijze waarop deze mededelingen werden gepresenteerd heeft bovendien bijgedragen aan hun vertrouwenwekkende en indringende aard. Zo is voorgewend alsof sprake was van jarenlange ervaring en is door daadwerkelijk rendementen op accounts bij te schrijven en uitkeringen te doen, door [medeverdachte 1] vertrouwen opgewekt. Met het aantal onware mededelingen en gedragingen in hun onderlinge samenhang bezien, afgezet tegen de werkelijkheid, kan niet anders dan worden geconcludeerd dat sprake is van een samenweefsel van verdichtsels.

- Causaal verband

De rechtbank stelt verder vast dat de inleggers van [verdachte] door voornoemde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot afgifte van de door hen ingelegde gelden. De rechtbank heeft hierbij de verklaringen van de getuigen in aanmerking genomen, waarvan de rechtbank enkele zal voorhouden, maar waartoe de rechtbank zich niet uitsluitend beperkt. Zo heeft onder andere getuige [getuige 6] verklaard: “Ik heb mij naar aanleiding van de verhalen en de bevestiging van mijn familie dat er rendementen uitbetaald werden, en de informatie op de site ingeschreven als belegger. De site zag er professioneel uit, er werd op de website een stoploss van 3% gegarandeerd en dat zij mijn inleg verzekerden voor maximaal € 225.000,-”.

Ook [naam 5] heeft op de vraag waarom hij bij [verdachte] is gaan investeren geantwoord: “Investeren in cryptocurrency bij [verdachte] was laagdrempelig, omdat ik zo kon stoppen en mijn geld kon terug krijgen. Daarnaast waren er dus de positieve verhalen uit mijn omgeving. Ik heb daarnaast ook geen verstand van cryptocurrency. Het is voor mij een meerwaarde om de kennis en kunde in cryptocurrency van [verdachte] te kunnen benutten.” Tot slot heeft ook [getuige 5] verklaard dat de informatie die hem heeft overtuigd om in [verdachte] te gaan investeren bestond uit bekende Nederlanders en collega’s die er in investeerden, de hoogte van de rendementen, het uitbetalen van het rendement, het direct uitbetalen van de inleg toen hij daarom vroeg en omdat [medeverdachte 1] altijd bereikbaar was.

- Oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling

[medeverdachte 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn intenties altijd goed zijn geweest, maar dat het hem boven het hoofd is gegroeid. Nu [medeverdachte 1] hiermee ontkent het oogmerk te hebben gehad om zichzelf dan wel een ander te bevoordelen, dient de rechtbank te toetsen in hoeverre zijn gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op een dergelijke bevoordeling. Daarbij betrekt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.

[verdachte] is op 8 februari 2019 van start gegaan. Daaraan voorafgaand konden inleggers al geld overmaken via de rekening van [naam bedrijf 1] ., een ander bedrijf van [medeverdachte 1] . Uit een door de FIOD opgestelde lijst met ingelegde gelden volgt dat het eerste geld al op 2 januari 2018, via de rekening van [naam bedrijf 1] . zijn ontvangen. Het door verdachte gestelde voornemen om de gehele inleggelden te investeren in crypto is nooit gerealiseerd, ondanks dat dit herhaaldelijk op website staat vermeld en tijdens gesprekken met inleggers door [medeverdachte 1] is verteld. Hoewel er nauwelijks geld werd geïnvesteerd in crypto, bleven tot en met 26 juli 2018 de inleggelden binnenstromen. In totaal is op de bankrekeningen van [naam bedrijf 1] . en [verdachte] in de periode van 1 januari 2018 tot en met 26 juli 2018 een bedrag van € 5.643.945,- ingelegd. Van de ingelegde gelden is voor de aanschaf van crypto in totaal slechts een bedrag van € 676.333 overgemaakt aan Bitonic. Daarentegen heeft [medeverdachte 1] met de inleggelden wel vaak hoge privé-uitgaven voor zichzelf en anderen gedaan.

Anders dan door [medeverdachte 1] is gesteld kunnen dit geen voorschotten op te verwachten winst betreffen. Dde gelden zijn namelijk niet gebruikt voor de handel in crypto, zodat van een dergelijk hoog voorschot op de winst uit die handel geen sprake kan zijn. Daarbij komt dat [medeverdachte 1] heeft bekend niet voldoende geld te hebben om de inleggers terug te betalen, op het moment dat alle inleggers eruit zouden willen stappen. Hoewel verdachte heeft ontkend deze intentie te hebben gehad, kan volgens de rechtbank daarom worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] met de door hem gedane privé-uitgaven zichzelf en anderen heeft bevoordeeld. Dat deze bevoordeling ook wederrechtelijk was, volgt uit de omstandigheid dat [medeverdachte 1] inleggers middels voornoemde oplichtingsmiddelen heeft bewogen tot afgifte van de geldbedragen, terwijl hij wist dat hij de gelden zou gebruiken voor andere doeleinden dan voor de handel in crypto. De rechtbank is gezien het tijdsverloop verder van oordeel dat [medeverdachte 1] dit oogmerk vanaf het begin heeft gehad. Uit een analyse van de bankrekeningen door de FIOD volgt namelijk dat [medeverdachte 1] reeds op 15 januari 2018 gelden vanaf de rekening van [naam bedrijf 1] heeft overgeboekt naar zijn privérekening, om deze gelden vervolgens nog diezelfde dag contant op te nemen. In totaal heeft [medeverdachte 1] in de maand januari 2018 vanaf de rekening van [naam bedrijf 1] , een bedrag van € 21.500 contant opgenomen, terwijl hij in die maand slechts € 5.600 aan crypto heeft aangeschaft.

Gelet hierop zijn de gedragingen van [medeverdachte 1] er naar hun uiterlijke verschijningsvorm vanaf het begin op gericht geweest om hemzelf en anderen te bevoordelen en had hij dus het vereiste oogmerk van die wederrechtelijke bevoordeling.

- Tussenconclusie

Gelet op het bovenstaande heeft [medeverdachte 1] door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels de investeerders van [verdachte] bewogen tot de afgifte van meerdere geldbedragen. Nu de tenlastelegging ziet op de afgifte van een geldbedrag, zal de rechtbank dit bedrag voor de bewezenverklaring op € 5.581.215,--vaststellen. Hoewel het meerdere, zijnde de directe inleg van cryptocurrency, een financiële waarde vertegenwoordigt, betreft dit juridisch gezien geen geldbedrag.

De strafbaarheid van [verdachte] als rechtspersoon

Om tot een bewezenverklaring van strafbaar handelen door een rechtspersoon te kunnen komen, is vereist dat de strafbare gedragingen redelijkerwijs aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend en dat hierop opzet is geweest.

Toerekening gedragingen aan de rechtspersoon

Of een strafbare gedraging in redelijkheid aan een rechtspersoon kan worden toegerekend, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daartoe behoort onder andere de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt hierbij is of de strafbare gedraging heeft plaatsgevonden of is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

- het gaat om handelen of nalaten van een persoon die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;

- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;

- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf;

- de rechtspersoon kon bepalen of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden, en zodanig of vergelijkbaar gedrag volgens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon werd aanvaard. Onder ‘aanvaarden’ is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op voorkoming van de gedraging.

Bij de beantwoording van de vraag of de strafbare gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon, heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [medeverdachte 1] de feitelijke gang van zaken bij [verdachte] bepaalde. Dat blijkt zowel uit zijn verklaring als die van traders van [verdachte] . Voornoemde oplichtingsmiddelen (genummerd 1 tot en met 7), die mede via de website van [verdachte] zijn uitgedragen, zijn door [medeverdachte 1] ingezet. Nu [medeverdachte 1] de enige bestuurder van [verdachte] is, kan zijn handelen als handelen van [verdachte] worden aangemerkt.

Verder passen de door [medeverdachte 1] verrichte gedragingen binnen de normale bedrijfsvoering van [verdachte] . [verdachte] is volgens de website namelijk een platform waar kan worden geïnvesteerd in het day-traden van cryptocurrencies. De door [medeverdachte 1] verrichte strafbare gedragingen kunnen daarom als verband houdend met de normale bedrijfsvoering worden aangemerkt. Daarnaast zijn de gedragingen [verdachte] dienstig geweest, nu zij [verdachte] geld hebben opgeleverd. Bovendien kon [verdachte] erover beslissen of bovenbedoelde gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden, nu [medeverdachte 1] als enige feitelijke zeggenschap kon uitoefenen. Verder werden volgens de feitelijke gang van zaken de onderhavige en soortgelijke strafbare feiten door [verdachte] aanvaard. [medeverdachte 1] was als leidinggevend persoon direct betrokken bij de strafbare feiten, zodat al om die reden van aanvaarding sprake is. Daarnaast bleven de strafbare gedragingen gedurende langere tijd plaatsvinden, zodat aanvaarding ook uit de voortzetting van die strafbare gedragingen blijkt.

Opzet

Nu het handelen van [medeverdachte 1] te vereenzelvigen valt met dat van [verdachte] en hiervoor onder 3.3.1. al is overwogen dat daarbij sprake is geweest van opzet, kan ook het vereiste opzet bij [verdachte] worden aangenomen.

Tussenconclusie

Het strafbare feit kan in redelijkheid aan [verdachte] worden toegerekend en er was sprake van opzet aan de zijde van [verdachte] , zodat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting, begaan door een rechtspersoon (feit 1, eerste cumulatief/alternatief).

Vrijspraak van medeplegen

Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat medeplegen van oplichting met medeverdachte [medeverdachte 1] niet kan worden bewezen

Hoewel juridisch gezien [medeverdachte 1] en [verdachte] van elkaar kunnen worden onderscheiden, zijn de gedragingen van [medeverdachte 1] en van [verdachte] in hoge mate met elkaar te vereenzelvigen. [medeverdachte 1] was immers de enig bestuurder en aandeelhouder van [verdachte] . Aan het strafbare handelen door [verdachte] is in feite leiding gegeven door [medeverdachte 1] . De enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van [medeverdachte 1] aan [verdachte] kan worden toegerekend, is echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] de oplichting samen hebben gepleegd (vgl. HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5140).

Het medeplegen, waarvoor een nauwe en bewuste samenwerking vereist is, met een ander dan [medeverdachte 1] kan niet worden vastgesteld.

Gelet op voornoemde zal [verdachte] dan ook partieel worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.

Vrijspraak van het onderdeel ‘het verzwijgen dat ingelegde geldbedragen zouden worden aangewend voor privébestedingen’ (ad 8)

De rechtbank spreekt verdachte van dit onderdeel vrij, omdat niet valt in te zien hoe het verzwijgen van deze privé-uitgaven de investeerders ertoe heeft bewogen om geld in te leggen.

3.3.2.

Het oordeel over de onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde verduistering

De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde verduistering. Immers is [verdachte] pas op 8 februari 2018 opgericht, zodat van het plegen van een strafbaar feit door [verdachte] voorafgaand aan die oprichting, geen sprake kan zijn. Omdat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt over de periode vanaf 8 februari 2018, kan in diezelfde periode geen sprake meer zijn van verduistering, aangezien het bij verduistering moet gaan om geld dat anders dan door misdrijf is verkregen.

3.3.3.

Het onder feit 2 ten laste gelegde: (eenvoudig) witwassen

Om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen is vereist dat een goed - in dit geval een geldbedrag van € 1.283.826,-- van misdrijf afkomstig is, dat verdachte dat wist en dat verdachte met het goed witwashandelingen heeft verricht.

De rechtbank begrijpt dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen betrekking hebben op een deel van het geld dat in [verdachte] is geïnvesteerd. Gelet op hetgeen onder 3.3.1 is overwogen is bewezen dat deze inleggelden afkomstig zijn uit oplichting en dat verdachte dat wist. Het bedrag van € 1.283.826,- is door [medeverdachte 1] vanaf de bankrekeningen van [verdachte] uitgegeven aan privébestedingen, overgemaakt naar de privébankrekening van [medeverdachte 1] en overgemaakt naar andere (rechts)personen. [verdachte] heeft daarin geen rol gehad. [verdachte] heeft het geld wel verworven en voorhanden gehad, maar de rechtbank vindt dat onvoldoende is gebleken van andere witwashandelingen die aan [verdachte] als rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Niet gebleken is van gedragingen die kennelijk gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van deze bedragen. Dit betekent dat alleen sprake is van het verwerven en voorhanden hebben van geld dat onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf. In die situatie is de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing en kan het handelen van [verdachte] niet als witwassen in de zin van artikel 420 bis Sr worden gekwalificeerd. Op grond van artikel 420bis.1 Sr kan dit wel als eenvoudig witwassen worden gekwalificeerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen (feit 2).

4. Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte

ten aanzien van feit 1:

in de periode van 8 februari 2018 tot en met 26 juli 2018 in Nederland,

met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,

de hierna genoemde personen en andere personen en rechtspersonen heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen van in totaal EUR 5.581.215, te weten onder meer:

- [getuige 1] en/of [getuige 7] en

- [getuige 5] en

- [getuige 8] en

- [getuige 4] en

- [getuige 6] en

immers heeft verdachte met voornoemd oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk bedrieglijk en in strijd met de waarheid aan bovengenoemde personen en aan andere personen en rechtspersonen,

onder meer in persoon en/of telefonisch en/of per e-mail en/of middels een website ( [website] ) en/of middels facebook en/of middels tussenpersonen, medegedeeld en/of voorgewend en/of laten meedelen en/of laten voorwenden dat

1. zij, verdachte, een betrouwbare beleggingsmaatschappij is; en

2. zij, verdachte, jarenlange ervaring heeft met daghandel in cryptovaluta; en

3. de gehele inleg van een inlegger zou worden geïnvesteerd in daghandel in cryptovaluta en zou worden omgezet in cryptovaluta en van die gehele inleg cryptovaluta zou worden aangekocht; en

4. zij, verdachte, met daghandel in cryptovaluta dagelijks winst genereerde; en

5. een hoog rendement tussen 0,5 en 1% per dag behaald en uitgekeerd zou kunnen worden; en

6. verliezen beperkt zouden worden en er een laag risico was doordat per trade een maximale stoploss van 3% zou worden gehanteerd en de inleg voor een maximumbedrag van EUR 225.000 was verzekerd; en

7. een inlegger zijn inleg desgewenst binnen maximaal acht dagen, kon terugkrijgen of dagelijks konden opnemen, en een inlegger onder de noemer rendement dagelijks uitbetalingen kon laten doen;

waardoor bovengenoemde personen en andere personen en rechtspersonen werden bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen;

ten aanzien van feit 2:

in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 26 juli 2018 in elk geval in Nederland en in Duitsland, opzettelijk,

een geldbedrag

heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl zij, verdachte, wist, dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7 Motivering van de straf

7.1.

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 100.000,- met een proeftijd van 2 jaar.

7.2.

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de rechtspersoonlijkheid en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting doordat in een periode van een half jaar ongeveer 140 slachtoffers zijn bewogen tot afgifte van geldbedragen. Opgeteld gaat het om een bedrag van ongeveer 5,6 miljoen euro. Zogenaamd als bedrijf met jarenlange ervaring in het day-traden met crypto en met rendementen oplopend tot wel 1% per dag, beloofde [verdachte] ‘geld wat stilstaat er weer toe te laten doen’. Echter werd van slechts een fractie van dit bedrag daadwerkelijk crypto aangekocht en was van winst uit de daghandel in crypto helemaal geen sprake. De uitgekeerde rendementen waren echter rendementen die verdachte zelf heeft verzonnen en werden in werkelijkheid betaald uit de inleggelden van investeerders. Inmiddels zijn zowel [verdachte] als de natuurlijk persoon achter [verdachte] failliet en zijn de investeerders de dupe van deze oplichting; zij zullen hun inleg naar waarschijnlijkheid niet, althans niet volledig, terug krijgen, laat staan dat zij het beloofde rendement kunnen incasseren. Verdachte heeft met haar handelen grote inbreuk gemaakt op het in haar gestelde vertrouwen.

Met haar handelen heeft verdachte bovendien geldbedragen, die uit deze oplichting afkomstig waren, eenvoudig witgewassen. Witwassen is een ernstig feit dat in niet te onderschatten mate bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna het geld vrijelijk in de legale economie kan worden uitgegeven. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd.

De oriëntatiepunten voor strafoplegging bij oplichting en witwassen van deze omvang kennen als uitgangspunt een gevangenisstraf van enkele jaren. Aan een rechtspersoon kan echter geen gevangenisstraf worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit is daarom een forse geldboete op zijn plaats. De rechtbank zal deze geldboete echter geheel voorwaardelijk opleggen. [verdachte] is namelijk inmiddels failliet verklaard. Een onvoorwaardelijke geldboete zou ten laste komen van de boedel en dus de schuldeisers benadelen en dat vindt de rechtbank niet wenselijk. Ook weegt mee dat aan [medeverdachte 1] als natuurlijk persoon achter [verdachte] , een forse gevangenisstraf wordt opgelegd.

Alles overwegende zal de rechtbank daarom de eis van de officier van justitie hebben gevolgd en aan [verdachte] een geheel voorwaardelijke geldboete van € 100.000,- hebben opgelegd, als de zaak tijdig was afgedaan. De rechtbank stelt echter vast de redelijke termijn waarbinnen strafzaken moeten worden afgedaan, met een periode van ruim een jaar is overschreden. De rechtbank zal daarom de geldboete met 10 procent verminderen. In afwijking van de eis van de officier van justitie zal de rechtbank aan verdachte een geldboete opleggen van € 90.000,--, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

8 Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:

1. STK Vorderingen, ook 13/845129-18 ; [rekeningnummer]

2 1 STK Vorderingen, ook 13/845129-18 ; [rekeningnummer]

3 1 STK Vorderingen, ook 13/845129-18 ; [rekeningnummer]

5 1 STK Vorderingen, ook 13/845129-18; [rekeningnummer]

6 1 STK Vorderingen, ook 13/845129-18 ; [rekeningnummer]

7 1 STK Vorderingen ook 13/845129-18 ; [rekeningnummer]

8 1 STK Vorderingen, ook 13/845129-18; [rekeningnummer]

11 1.00 STK Vorderingen, vordering op Webreact eur 3222,75.

Als gevolg van het faillissement van verdachte zijn alle conservatoire beslagen (ex artikel 94a Sv) door het faillissement van verdachte van rechtswege komen te vervallen, zodat die zaken en vermogensrechten zich al in de failliete boedel bevinden. Overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir, heeft de officier van justitie op zitting toegezegd om ook het resterende deel van de klassieke beslagen (ex artikel 94 Sv) te laten vervallen, zodat ook die beslagen in de failliete boedel komen te vallen en hierover geen beslissing meer van de rechtbank wordt gevraagd.

Geen beslissing op voorwerpen opgenomen onder overige nummers

Nu van de rechtbank geen beslissing meer wordt verlangd ten aanzien van de op de beslaglijst opgenomen voorwerpen - gelet op de toezegging van de officier van justitie om de klassieke beslagen te laten vervallen, ten behoeve van de failliete boedel -, zal de rechtbank ten aanzien van de op de beslaglijst opgenomen voorwerpen geen beslissing nemen.

9 Benadeelde partijen

In de strafzaak tegen verdachte hebben zich een groot aantal slachtoffers als benadeelde partij gevoegd en een verzoek om schadevergoeding ingediend. Een overzicht van de namen en gevorderde bedragen van de benadeelde partijen is als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht - Zowel [medeverdachte 1] als natuurlijk persoon als [verdachte] zijn echter op respectievelijk 10 november 2020 en 28 september 2021 failliet verklaard.

De officier van justitie heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard vanwege de samenloop met voorschriften uit de Faillissementswet.

De rechtbank heeft zowel voorafgaand aan de behandeling van de zaak als op zitting haar voornemen geuit om gebruik te maken van de haar toekomende bevoegdheid om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering. De achtergrond daarvan is de volgende.

Nu de vorderingen reeds vóór het faillissement van verdachte zijn ingediend geldt dat deze vorderingen op grond van artikel 29 van de Faillissementswet van rechtswege worden geschorst. De curator moet die vorderingen immers bij de afwikkeling van het faillissement betrekken. Het schorsen van de vordering van de benadeelde partij in het kader van het strafproces is evenwel niet zonder meer mogelijk. Zo bepaalt 361, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering dat het vonnis van de rechtbank ook een beslissing ver de vordering van de benadeelde partij moet bevatten. Een schorsing van die vordering tot na het vonnis in de strafzaak is dus niet mogelijk.

De rechtbank overweegt dat zij de systematiek die ten grondslag ligt aan de afwikkeling van het faillissement van verdachte en die is neergelegd in de Faillissementswet, niet zal doorkruisen door in de onderhavige procedure reeds te beslissen op die vorderingen.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat de benadeelde partijen kennelijk niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen en zal zonder nader onderzoek van de vorderingen op grond van artikel 333 van het Wetboek van Strafvordering de benadeelde partijen kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 23, 51, 57, 326, 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.

11 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 eerste cumulatief/alternatief en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

ten aanzien van feit 1:

oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon;

ten aanzien van feit 2:

eenvoudig witwassen, begaan door een rechtspersoon.

Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 90.000,- (negentigduizend euro).

Beveelt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Verklaart de benadeelde partijen, zoals genoemd in bijlage 3 niet-ontvankelijk in hun vordering.

Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. G.M. van Dijk, voorzitter,

mrs. P.P.C.M. Waarts en J.M. Jongkind, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland en K. Buiskool, griffiers,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2021.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature