U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Een 34-jarige man is veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Hij bedreigde en belaagde tussen december 2020 en februari 2021 een Jeugdzorgmedewerkster.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummers: 13/034609-21 (A) en 13/026970-20 (B, ter terechtzitting gevoegd)

Datum uitspraak: 20 mei 2021

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,geboren te [geboortegegevens] 1986,zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,feitelijk verblijvende op het adres [adres] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 mei 2021. Verdachte was daarbij aanwezig.

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Geurts, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Ketting, naar voren hebben gebracht.

Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de heer [slachtoffer 1] als getuige naar voren heeft gebracht.

2 Tenlasteleggingen

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij:

Zaak A

in de periode van 18 december 2020 tot en met 5 februari 2021 te Amsterdam

Jeugdzorg en een medewerker van Jeugdzorg, [slachtoffer 2] , heeft belaagd door bovengemiddeld veel e-mails te sturen;

[slachtoffer 2] heeft bedreigd;

[slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd;

Zaak B

in de periode van 11 januari 2020 tot en met 12 januari 2020 te Amsterdam [slachtoffer 3] , zijn levensgezel, heeft mishandeld;

op 12 januari 2020 te Amsterdam goederen van [slachtoffer 3] heeft vernield;

op 15 januari 2020 te Amsterdam een ruit en een deur van Stichting Timon heeft vernield;

op 16 januari 2020 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd;

op 25 januari 2020 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft bedreigd.

De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in bijlage 1 en geldt als hier ingevoegd.

3 Voorvragen

3.1

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsvrouw van verdachte heeft wat betreft de belaging van [slachtoffer 2] (zaak A feit 1) niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Belaging is een klachtdelict en uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer 2] een klacht heeft gedaan.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. [slachtoffer 2] is werkzaam bij Jeugdzorg dat een klacht heeft ingediend. Er is geen specifieke relatie met verdachte waardoor verdachte in deze zaak een zwaarwegend belang heeft waarop hij zich in het kader van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kan beroepen. Ook blijkt uit de aangifte van Jeugdzorg dat de medewerkster die de e-mails ontving zich bedreigd, in haar eer en goede naam aangetast en gediscrimineerd voelt. Hieruit blijkt genoegzaam dat [slachtoffer 2] de wens tot vervolging heeft gehad.

De rechtbank oordeelt het Openbaar Ministerie ontvankelijk in zijn vervolging en overweegt daartoe als volgt.

Volgens artikel 285b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is voor vervolging wegens belaging vereist dat hij of zij tegen wie het misdrijf is begaan een klacht heeft gedaan. Volgens artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bestaat een klacht uit een aangifte en een verzoek tot vervolging. Bevat evenwel een stuk wel een aangifte, maar geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging, dan kan niettemin het bestaan van een klacht als omschreven in artikel 164 lid 1 Sv worden aangenomen, indien op grond van het onderzoek op de terechtzitting wordt vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van dat stuk de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld (HR 11 januari 1994, NJ 1994/278).

De jurisprudentie van de afgelopen decennia leert dat het belang van de aan de klacht gestelde formaliteiten sterk is gerelativeerd. Zelfs het ontbreken van een klacht hoeft niet zonder meer tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te leiden. Naar huidig recht kan worden gesteld dat de essentie bij klachtdelicten is dat vaststaat – of vastgesteld wordt – dat vervolging van verdachte de instemming geniet van het slachtoffer dan wel de aangever. Indien een klacht ontbreekt of wanneer sprake is van tekortkomingen bij het in acht nemen van vormvoorschriften, kan dit worden hersteld. Doorslaggevend is of op grond van het strafdossier en/of het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam komt vast te staan dat het ook de uitdrukkelijke wens is van het slachtoffer dat het Openbaar Ministerie vervolging instelt tegen verdachte (ECLI:NL:HR:2018:2242).

In deze zaak heeft de teammanager van Jeugdzorg namens Jeugdzorg aangifte gedaan en een klacht ingediend. In deze stukken staat het volgende: “Het doel van het doen van aangifte is dat wij willen dat de bedreigingen en de stalking stopt. Wij willen een signaal afgeven dat we dit gedrag niet accepteren. Tevens willen we dat deze vader juridisch vervolgd wordt voor zijn gedrag. […] De medewerkster wil niet met naam genoemd worden in de verklaring. […] Zowel wij als de medewerkster die persoonlijk is bedreigd zijn geschrokken van de mails die worden verstuurd […]. Wij voelen ons bedreigd. De medewerkster die de mails ontving, voelt zich bedreigd, in haar eer en goede naam aangetast en gediscrimineerd.”

De rechtbank beschouwt, op grond van het voorgaande, de aangifte van de teammanager van Jeugdzorg ook als een aangifte van [slachtoffer 2] . In de aangifte wordt gesproken in de wij-vorm en beschreven wordt welke gevoelens de mails van verdachte bij [slachtoffer 2] teweeg hebben gebracht. Gelet op het feit dat ze werkzaam bij Jeugdzorg is, vindt de rechtbank het voorstelbaar dat Jeugdzorg, als haar werkgever, degene is die aangifte doet.

De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het ontbreken van een klacht van [slachtoffer 2] moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Op basis van voornoemde inhoud van de aangifte en de klacht staat volgens de rechtbank voldoende vast dat het de uitdrukkelijke wens van [slachtoffer 2] is geweest dat verdachte wordt vervolgd. Dit blijkt volgens de rechtbank met name uit de volgende zin: “Tevens willen we dat deze vader juridisch vervolgd wordt voor zijn gedrag.” Het ontbreken van een klacht rechtstreeks gedaan door [slachtoffer 2] leidt dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

3.2

Overige voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

4.1

Standpunt van het Openbaar Ministerie

Zaak A

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle in deze zaak ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Hij heeft daartoe de in zijn ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.

Ten aanzien van de ten laste gelegde belaging (feit 1) heeft de officier van justitie opgemerkt dat uit rechtspraak blijkt dat ook rechtspersonen een persoonlijke levenssfeer hebben die door artikel 8 EVRM wordt beschermd. Ook rechtspersonen kunnen dus slachtoffer van belaging zijn. Daarnaast volgt uit rechtspraak dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van personen ook gemaakt kan worden als zij lastig gevallen worden terwijl zij hun werk doen.

Ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging (feit 3) vindt de officier van justitie dat verdachte moet worden vrijgesproken van de bedreiging van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] nu niet kan worden bewezen dat de berichten hen hebben bereikt.

Zaak B

De officier van justitie vindt dat alle in deze zaak ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Hij heeft daartoe de in zijn ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.

4.2

Standpunt van de verdediging

Zaak A

De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2] (feit 2), [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (feit 3). In alle gevallen geldt dat, hoewel de gedragingen vervelend waren, geen sprake is geweest van een reële vrees die door verdachte is opgewekt. Wat betreft [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] volgt uit het dossier niet dat zij op de hoogte waren van de bedreigingen die hen betroffen die naar [slachtoffer 3] zijn geuit.

Zaak B

De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 3] (feit 1). Verdachte ontkent en de verklaring van [slachtoffer 3] wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Uit de letselverklaring kan weinig worden afgeleid en uit eerdere rechtspraak blijkt dat [slachtoffer 3] vaker terechtkomt in een turbulente relatie. Er kunnen dan ook vraagtekens worden geplaatst bij haar verklaring.

De raadsvrouw heeft ook vrijspraak bepleit van de bedreiging van de vader van verdachte (feit 4) en van [slachtoffer 3] (feit 5). Hoewel de gedragingen vervelend waren, is geen sprake geweest van een reële vrees die door verdachte is opgewekt.

De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vernieling van goederen van [slachtoffer 3] (feit 2) en van Stichting Timon (feit 3) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.3

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank vindt alle ten laste gelegde feiten bewezen, met uitzondering van de in zaak B als feit 1 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 3] .

Zaak A

4.3.1

Bewezenverklaring belaging van [slachtoffer 2] (feit 1)

Voor belaging ex artikel 285b Sr moet er sprake zijn van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Of aan dit vereiste is voldaan hangt af van de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, in combinatie met de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.

[teammanager] , teammanager van Jeugdzorg, heeft op 1 februari 2021 namens Jeugdzorg aangifte gedaan tegen verdachte. Jeugdzorg draagt de voogdij, ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing over de twee kinderen van verdachte. [slachtoffer 2] begeleidde de kinderen.

Sinds 18 december 2020 zijn tot op de dag van de aangifte zo’n drieduizend e-mails verzonden naar [slachtoffer 2] , dit waren gemiddeld zeventig e-mails per dag. De server is daardoor overbelast geraakt. In de e-mails worden bedreigingen geuit naar zowel [slachtoffer 2] als haar gezin.

Verdachte heeft bekend dat hij de e-mails heeft verzonden. Hij is er verschillende malen per e-mail op gewezen dat zijn e-mails niet werden gewaardeerd en dat hij moest stoppen met het verzenden daarvan, maar desondanks is hij hiermee doorgegaan.

De rechtbank is van oordeel dat is gebleken dat verdachte [slachtoffer 2] opzettelijk en herhaaldelijk heeft lastig gevallen door het verzenden van een grote hoeveelheid e-mails over een periode van ongeveer anderhalve maand. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking de aard en intensiteit van de door verdachte verstuurde berichten, die behalve doodsbedreigingen aan haar adres en dat van haar kinderen ook bewoordingen bevatten die door haar als beledigend konden worden ervaren en blijkens de aangifte als discriminerend werden ervaren. Gezien het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, staat voor de rechtbank vast dat verdachte een stelselmatige inbreuk heeft gemaakt op [slachtoffer 2] ’s persoonlijke levenssfeer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 2] .

Dit geldt niet voor de ten laste gelegde belaging van Jeugdzorg. De door verdachte verzonden e-mails waren niet gericht aan Jeugdzorg. Verdachte wordt van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijgesproken.

4.3.2

Bewezenverklaring bedreiging van [slachtoffer 2] (feit 2)

De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd. De door verdachte verzonden e-mailberichten bevatten teksten als “Jij moet dood met je kinderen”, “Ik hak je kop er af en leg het bij gevonden voorwerpen kan je daar terug vinden” en “Ik ga jou dood maken hoofddoek hoer”. Gelet op de door verdachte gebruikte bewoordingen, die naar algemeen spraakgebruik als bedreigend kunnen worden aangemerkt en de omstandigheden waaronder hij deze heeft geuit, te weten op een indringende wijze door middel van een onophoudelijke stroom aan e-mails, kon bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte zijn dreigementen zou uitvoeren.

4.3.3

Bewezenverklaring bedreiging van [slachtoffer 3] (feit 3)

Een aantal e-mails dat verdachte aan [slachtoffer 2] verzond, is gelijktijdig verzonden naar onder andere [slachtoffer 3] , zijn ex-partner. Deze e-mails bevatten teksten als “Ik maak [naam 1] dood. Ik maak [naam 2] dood”, “Want ik maak ze dood. Ik hak ze in stukjes…” en “Beter zorg je dat die kanker hoeren kinderen [naam 2] en [naam 1] […] Ik kom daar en ik maak ze dood Ik hak ze in stukjes en daarna Die kanker hoer mw [slachtoffer 3] ”.

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] heeft bedreigd. Dat geldt voor de aan [slachtoffer 3] persoon gerichte bedreiging met de dood en ook voor de dreigementen afkomstig van verdachte dat hij [slachtoffer 3] kinderen zou doden. Gelet op de door verdachte gebruikte bewoordingen, die naar algemeen spraakgebruik als bedreigend kunnen worden aangemerkt, en de omstandigheden waaronder hij deze heeft geuit kon bij [slachtoffer 3] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte zijn dreigementen zou uitvoeren.

De rechtbank vindt niet dat verdachte zijn kinderen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd. De door verdachte verstuurde e-mails waren gericht aan onder andere [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en hebben zijn kinderen nooit bereikt. Zij waren dan ook niet op de hoogte van de (bedreigende) inhoud van de e-mails. Verdachte wordt van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken.

Zaak B

4.3.4

Vrijspraak mishandeling van [slachtoffer 3] (feit 1)

[slachtoffer 3] heeft op 12 januari 2020 aangifte gedaan. Verdachte zou haar een klap op haar voorhoofd hebben gegeven.

Verdachte heeft de mishandeling op de zitting ontkend.

De rechtbank spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde mishandeling. Zij betrekt bij haar oordeel dat verbalisanten weliswaar hebben verbaliseerd dat een rode plek op het gezicht van [slachtoffer 3] zichtbaar is, maar dat [slachtoffer 3] heeft verklaard dat ze niet meer goed weet of verdachte haar met een voorwerp of met zijn hand heeft geslagen. Ook heeft verdachte op de zitting een oprechte indruk op de rechtbank gemaakt. Hij heeft vrijwel alle ten laste gelegde feiten bekend, maar deze mishandeling van [slachtoffer 3] stellig ontkend.

4.3.5

Bewezenverklaring vernieling van goederen van [slachtoffer 3] (feit 2) en van Stichting Timon (feit 3)

Op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wegmaken van een paspoort, schoenen en een tas van [slachtoffer 3] en vernieling van meerdere ruiten en beschadiging van een deur van Stichting Timon.

4.3.6

Bewezenverklaring bedreiging van [slachtoffer 1] (feit 4)

[slachtoffer 1] , de vader van verdachte, heeft op 20 januari 2020 aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 16 januari 2020 via WhatsApp bedreigende berichten van verdachte heeft ontvangen via het telefoonnummer van zijn dochter. Verdachte heeft bekend deze berichten te hebben gestuurd.

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zijn vader heeft bedreigd. Gelet op de door verdachte gebruikte bewoordingen, die naar algemeen spraakgebruik als bedreigend kunnen worden aangemerkt, en de omstandigheden waaronder hij deze heeft geuit, te weten op een indringende wijze door middel van een aanhoudende stroom aan WhatsApp-berichten, kon bij zijn vader de redelijke vrees ontstaan dat verdachte zijn dreigementen zou uitvoeren.

4.3.7

Bewezenverklaring bedreiging van [slachtoffer 3] (feit 5)

Op 24 januari 2020 is een telefonische actie gestart op het telefoonnummer 0647354216. Hoewel dit telefoonnummer op naam van [naam 3] stond, vermoedde de politie dat verdachte dit telefoonnummer in gebruik had. Uit gesprekken op 27 en 28 januari 2020 waarin de gebruiker zich voorstelt als [verdachte] leidt de politie af dat verdachte de gebruiker is van genoemd telefoonnummer. Uit tapgesprekken blijkt dat verdachte op 25 januari 2020 met [slachtoffer 3] heeft gesproken en onder meer heeft gezegd “Kanker moeder, vieze vuile Poolse stink rat. Ik ga je dood maken kankerhoer” en “Als je wil dat ik jou met rust laat dan moet je mij dood maken want ik ga je nooit van mijn leven met rust laten. De dag dat ik jou tegen kom gaat je kanker kop eraf, vieze vuile Poolse rat. Je moet dood liggen aan de waterkant kanker hoer”. Verdachte heeft bekend dergelijke dingen te hebben gezegd.

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] heeft bedreigd. Gelet op de door verdachte gebruikte bewoordingen, die naar algemeen spraakgebruik als bedreigend kunnen worden aangemerkt, en de omstandigheden waaronder hij deze heeft geuit, te weten op indringende wijze in meerdere telefoongesprekken op een dag, kon bij [slachtoffer 3] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte zijn dreigementen zou uitvoeren.

4.4

Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage 2 bewezen dat verdachte:

Zaak A

Feit 1

in de periode van 18 december 2020 tot en met 5 februari 2021 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van een medewerker van Bureau Jeugdzorg Amsterdam, [slachtoffer 2] , door bovengemiddeld veel, te weten ruim 3000 bedreigende en beledigende e-mails naar voornoemde medewerker te sturen, met het oogmerk voornoemde medewerker van Bureau Jeugdzorg Amsterdam te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen;

Feit 2

in de periode van 18 december 2020 tot en met 5 februari 2021 te Amsterdam, [slachtoffer 2] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, door voornoemde [slachtoffer 2] in haar hoedanigheid van werkneemster bij Bureau Jeugdzorg Amsterdam dreigend woorden toe te voegen:

- " Ik kom jullie opblazen die hele bureau gaat de lucht in" en- "Jij moet dood met je kinderen" en- "...Ik ga jullie allemaal dood maken de hele wereld moet dood alles en iedereen moet dood" en- "Ik hak je kop er af en leg het bij gevonden voorwerpen kan je daar terug vinden" en- "Ik ga jou dood maken hoofddoek hoer";

Feit 3

in de periode van 18 december 2020 tot en met 5 februari 2021 te Amsterdam, [slachtoffer 3] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [slachtoffer 3] dreigend woorden toe te voegen als:

- " Ik maak [naam 1] dood. Ik maak [naam 2] dood." en- "Want ik maak ze dood. Ik hak ze in stukjes..." en- "Beter zorg je dat die kanker hoeren kinderen [naam 2] en [naam 1] [...] Ik kom daar en ik maak ze dood Ik hak ze in stukjes en daarna Die kanker hoer mw [slachtoffer 3] ";

Zaak B

Feit 2

omstreeks 12 januari 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een Pools paspoort en schoenen en een tas van het merk Michael Kors, die aan [slachtoffer 3] toebehoorden, heeft weggemaakt;

Feit 3

op 15 januari 2020 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ruiten en een deur, gelegen aan een perceel aan [adres] , die aan Stichting Timon toebehoorden, heeft vernield en beschadigd;

Feit 4

op 16 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde Palmer via WhatsApp dreigend de woorden toe te voegen

- ' vieze vuile kanker hoeren als het moet gaan jullie allemaal dood'- 'als het moet ga jij ook dood kankerleier'- 'zeg haar maar dat ik haar huis in brand ga zetten morgen nacht en ik doe het pa geen grappen meer zij gaat kanker dood en als het moet gaan jullie allemaal dood!!!'- 'je mag van mij naast je kanker moeder in d'r graf gaan liggen een vader was je toch nooit voor mij'- 'want ik maak je dood'- 'als ik zo op STR loop dan klop ik echt niet aan jouw deur kom eerder langs om een bom in je huis te gooien kanker zielig mannetje'- 'krijg je een kanker mes in je ouwe lichaam'- 'bel me spreken we af lossen we het op een van ons gaat dood'- meermalen 'Dood';

Feit 5

op 25 januari 2020 te Amsterdam, [slachtoffer 3] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling door voornoemde [slachtoffer 3] telefonisch dreigend de woorden toe te voegen

- ' Kanker moeder, vieze vuile Poolse stink rat. Ik ga je dood maken kankerhoer'- 'Als je wil dat ik jou met rust laat dan moet je mij dood maken want ik ga je nooit van mijn leven met rust laten. De dag dat ik jou tegen kom gaat je kanker kop eraf, vieze vuile Poolse rat. Je moet dood liggen aan de waterkant kanker hoer'- 'Waar is je vriendje dan? Stuur hem naar mij toe dan. Dan ga ik al zijn 365 kanker botten in zijn lichaam breken, vieze vuile kanker hoer en daarna breek ik al jouw 65, 365 duizend kanker keer jouw botten, kanker hoer'- 'Vieze, vuile, poolse kankerrat dat je er bent. Dood moet je en je kinderen ook. Het zijn niet mijn kinderen. Ze moeten heel snel onder de grond en jij ook vieze kankerhoer dat je er bent. En het gaat gebeuren. Let maar op als ik je tegenkom. Een baksteen in je kanker gezicht'.

De taalfouten die in de tenlasteleggingen staan, zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5 De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

6 Motivering van de straf en maatregel

6.1

Strafeis van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 214 dagen gevorderd, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Aan dit voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, een locatieverbod met elektronische controle, meewerken aan dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening. Het locatieverbod moet gelden voor het adres [adres] en een straal van 500 meter hieromheen en voor ieder ander adres waar [slachtoffer 3] in de toekomst gaat wonen en een straal van 500 meter hieromheen.

Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr gevorderd voor de duur van drie jaar die inhoudt dat verdachte geen (indirect of direct) contact mag hebben met Jeugdzorg, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Per overtreding moeten 14 dagen vervangende hechtenis worden opgelegd. De maatregel geldt niet als door tussenkomst van een advocaat contact noodzakelijk is als het over de omgang van de kinderen gaat.

Tot slot heeft de officier van justitie verzocht om de bijzondere voorwaarden en de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

6.2

Strafmaatverweer van de verdediging

De raadsvrouw van verdachte kan zich vinden in de op te leggen voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod met Jeugdzorg, dat ze niet noodzakelijk vindt. Ook heeft de raadsvrouw verzocht een minder ruim locatieverbod op te leggen dan de reclassering heeft geadviseerd, bijvoorbeeld een verbod voor alleen het adres van [slachtoffer 3] . Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een proeftijd van twee jaar voldoende is. Tot slot kan geen sprake zijn van dadelijke uitvoerbaarheid. De wet vereist daarvoor dat er meerdere eerdere veroordelingen zijn geweest en dat is niet het geval.

6.3

Oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

6.3.1

Ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging en bedreiging van een medewerkster van Jeugdzorg, zijn ex-partner en zijn vader. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft in een periode van anderhalve maand een zeer grote hoeveelheid e-mails aan [slachtoffer 2] verzonden, terwijl ze op haar werk was. Het waren zoveel e-mails dat de server overbelast is geraakt. Ondanks dat er meerdere e-mails naar verdachte zijn verzonden met daarin het verzoek om te stoppen met het verzenden van e-mails, is verdachte daarmee doorgegaan. Een aanzienlijk deel van de e-mails had bovendien een bedreigende en beledigende inhoud. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn emoties en frustraties wilde uiten, maar heeft met zijn handelen de grens van het toelaatbare overschreden en in ernstige mate inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] .

Daarnaast heeft verdachte zijn vader en ex-partner bedreigd. Gelet op de door verdachte gebruikte bewoordingen zal dit gevoelens van angst hebben opgeroepen.

Tot slot heeft verdachte goederen van zijn ex-partner en Stichting Timon vernield. Dit zijn vervelende feiten die schade en overlast met zich meebrengen.

Deze feiten rechtvaardigen op zichzelf een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur.

6.3.2

Persoonlijke omstandigheden

Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte (gedateerd 6 april 2021) blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.

De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 26 maart 2021 dat is opgemaakt door drs. F.S. van Huis, GZ-psycholoog. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Vanuit deze problematiek is sprake van een inadequate emotieregulatie, ontoereikende probleemoplossende vaardigheden en een patroon van intense en conflictueuze interpersoonlijke relaties. Vermoedelijk is sprake geweest van enige doorwerking in het tenlastegelegde. Het advies is om het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen.

Het risico op volharding van het belagingsgedrag wordt als hoog ingeschat, het risico op herhaling bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij wordt als matig/hoog ingeschat en het risico op geweld gerelateerd aan belaging wordt als matig ingeschat.

Behandeling dient te gaan over emotieregulatie, zodat verdachte eerder kan aanvoelen wanneer de spanning bij hem oploopt en kan zorgen dat hij in staat is deze weer te doen afnemen. Omdat verdachte gemotiveerd is en niet eerder behandeltrajecten heeft gevolgd, wordt aan een intensief ambulant traject gedacht. Behandeling dient plaats te vinden in een forensische setting waar expertise is op het gebied van dreigend gedrag en belaging. Naast de ambulante behandeling gericht op persoonlijkheidsproblematiek heeft verdachte ondersteuning op praktische gebieden nodig: werk, wonen, dagbesteding en financiën. Een FACT-team zou hierin kunnen ondersteunen. De behandeling zou kunnen plaatsvinden in de vorm van een ambulante behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht.

De rechtbank neemt het advies van psycholoog Van Huis ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid over. De rechtbank zal het bewezen verklaarde in verminderde mate toerekenen aan verdachte. Hiermee wordt in strafverminderende zin rekening gehouden bij de strafoplegging.

De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 3 mei 2021. Hieruit blijkt dat gezien de diagnostiek van verdachte en het delictgedrag een intensief behandel- en begeleidingstraject is geïndiceerd. Verdachte heeft aangegeven hieraan zijn medewerking te willen verlenen. Hij maakt hierin een gemotiveerde indruk. Verdachte kan na detentie bij zijn vader wonen. De kans op recidive wordt als hoog ingeschat. Om dit te verminderen, is het van belang dat verdachte een behandel- en begeleidingstraject gaat volgen. Dit traject dient niet alleen gericht te zijn op behandeling van de gestelde diagnostiek, maar ook op het organiseren van praktische zaken als wonen, werken, financiën en middelengebruik. Het advies is om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, contactverbod met de aangevers in onderhavige strafzaak, een locatieverbod met elektronische controle (verdachte mag niet in Amsterdam komen), meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening. Geadviseerd wordt om de reclassering opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden. Tot slot wordt geadviseerd dit toezicht en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

6.3.3

Straf en maatregel

In deze zaak wordt verdachte beschuldigd van een aantal delicten dat hij zou hebben gepleegd tegen mensen uit zijn directe (familiaire) omgeving, te weten zijn ex-partner [slachtoffer 3] , zijn kinderen [naam 1] en [naam 2] , zijn vader [slachtoffer 1] , Bureau Jeugdzorg Amsterdam (hierna: Jeugdzorg), een medewerkster van Jeugdzorg die [naam 1] en [naam 2] begeleidde en gezinsmanager van [naam 1] was en Stichting Timon, een woongroep waar [slachtoffer 3] woonachtig was.

Verdachte heeft met [slachtoffer 3] twee jonge kinderen, [naam 1] en [naam 2] . Gedurende de relatie zijn er geregeld conflicten geweest waarbij de emoties hoog oplopen. Jeugdzorg is al lange tijd bij het gezin betrokken en de oudste dochter, [naam 1] , woont langdurig in een pleeggezin. Jeugdzorg draagt de voogdij, de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [naam 1] en [naam 2] .

Volgens de gezinsmanager is sprake van een wisselwerking in gedrag tussen verdachte en [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] stelt zich afhankelijk naar verdachte op en bij verdachte kan de maat plotseling vol zijn, met als gevolg dat hij zijn emoties niet adequaat kan reguleren.

Verdachte en zijn ex-partner zullen op een bepaalde manier voor altijd verbonden met elkaar blijven, omdat zij samen twee kinderen hebben. De psycholoog en de reclassering vinden het daarom van belang dat verdachte een behandeltraject aangaat, waarin hij onder meer leert hoe hij moet omgaan met toekomstige situaties waarin hij met zijn ex-partner wordt geconfronteerd en hoe hij op een adequate wijze conflicten kan oplossen. Ook is het belangrijk dat verdachte leert zijn emoties te reguleren. De rechtbank onderstreept het belang van een dergelijk traject.

De rechtbank vindt al met al een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd drie jaar passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden bijzondere voorwaarden verbonden zoals door de reclassering is geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod en het locatieverbod. Deze laatste verboden zal de rechtbank op andere wijze vormgeven.

Dit betekent dat verdachte zich in het kader van de bijzondere voorwaarden, kort gezegd, moet melden bij de reclassering, zich ambulant moet laten behandelen, moet meewerken aan begeleid wonen, het vinden van dagbesteding en het aflossen van schulden en dat verdachte gedurende een jaar of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, moet verblijven op het adres van zijn vader, [adres] . Dit laatste wordt gecontroleerd door middel van elektronische controle voor de duur van maximaal zes maanden of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt.

Daarbij geeft de rechtbank Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.

Daarnaast legt de rechtbank verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr op. Het doel van de ze maatregel is beveiliging van de maatschappij en voorkoming van strafbare feiten. De rechtbank legt de maatregel op omdat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen. Uit de eerder genoemde rapportages blijkt immers dat het gevaar voor herhaling van met name het belagingsgedrag groot is.

De maatregel houdt in dat verdachte gedurende een periode van drie jaar geen contact (zowel indirect als direct) mag hebben met [slachtoffer 3] en met [slachtoffer 2] . Een uitzondering op dit contactverbod betreft indirect contact met [slachtoffer 3] dat uitsluitend is gericht op de omgang met de kinderen. Dit contact, al dan niet via een advocaat, dient voorts uitsluitend via Jeugdzorg of een soortgelijke instelling te verlopen.

Ook mag verdachte niet op het adres [adres] komen of in een straal van 500 meter om dit adres heen. Dit is het adres waar [slachtoffer 3] woont. Wanneer verdachte de maatregel overtreedt, zal voor iedere overtreding vervangende hechtenis van zeven dagen worden toegepast, met een totale duur van maximaal zes maanden.

De rechtbank zal niet een locatieverbod opleggen voor heel Amsterdam of voor een niet nader bepaald adres waar [slachtoffer 3] in de toekomst mocht gaan verblijven, nu dit te veelomvattend respectievelijk te onbepaald is.

6.3.4

Dadelijke uitvoerbaarheid

Voor de bijzondere voorwaarden geldt dat voor dadelijke uitvoerbaarheid vereist is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Uit het advies van Reclassering Nederland van 3 mei 2021 volgt dat sprake is van een hoog recidiverisico en van een persoonlijkheidsstoornis, inadequate copingvaardigheden en emotieregulatieproblematiek, waardoor een intensief behandel- en begeleidingstraject is geïndiceerd.

Ook legt de rechtbank een contact- en gebiedsverbod als vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van art 38v Sv op zoals gevorderd door de officier van justitie.

Juist om voornoemd hoog recidiverisico te doen verminderen moet verdachte een begeleiding- en behandeltraject gaan volgen waarin ook praktische zaken moeten worden georganiseerd. Aangezien nog geen uitvoering is gegeven aan bedoeld traject en het recidivegevaar daarom door de rechtbank als onveranderd hoog wordt beschouwd, zal zij de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht bevelen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit leidt de rechtbank met name af uit de bewezen verklaarde bedreigingen.

Voor de vrijheidsbeperkende maatregel geldt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen. Uit het hiervoor overwogene blijkt dat dat het geval is. De rechtbank zal dan ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel bevelen.

6.3.5

Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 10 mei 2021 geschorst. Gelet op de straf die wordt opgelegd, heft de rechtbank het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis op.

7 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 38v, 55, 57, 285, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

8 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart het in zaak B als feit 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en in zaak B als feiten 2 tot en met 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Zaak A feiten 1 en 2

eendaadse samenloop van belaging

en

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting, meermalen gepleegd;

Zaak A feit 3

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;

Zaak B feit 2

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, wegmaken,meermalen gepleegd;

Zaak B feit 3

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen ,meermalen gepleegd;

Zaak B feit 4

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;

Zaak B feit 5

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling, meermalen gepleegd.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Straf

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaar vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;

zich laat behandelen door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke hulpverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;

meewerkt aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt dat hij verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;

gedurende een jaar vanaf de ingangsdatum van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres [adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden.Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. De elektronische controle duurt maximaal 6 maanden of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;

meewerkt aan het vinden en behouden van zinvolle en structurele dagbesteding;

meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.

Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd

ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.

Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

Maatregel

Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 3 (drie) jaar:

zich niet zal ophouden op het adres [adres] en in een straal van 500 meter om dat adres heen;

op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 3] , geboren op 21 december 1981, en [slachtoffer 2] , werkzaam bij Bureau Jeugdzorg Amsterdam. Een uitzondering op dit contactverbod betreft indirect contact met [slachtoffer 3] dat uitsluitend is gericht op de omgang met de kinderen. Dit contact, al dan niet via een advocaat, dient voorts uitsluitend via Jeugdzorg of een soortgelijke instelling te verlopen.

Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 (zeven) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van maximaal 6 (zes) maanden.

Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.

Voorlopige hechtenis

Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door

mr. E. van den Brink, voorzitter ,mrs. C.P.E. Meewisse en D. Abels, rechters,in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2021.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature