Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Veroordeling voor voorbereiding van handel in heroïne, Vrijspraak van poging doodslag, voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en heroïnehandel.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13.219295.20 (promis)

Datum uitspraak: 4 februari 2021

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1976,

wonende op het adres [adres verdachte] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2021. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.E. Korff naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort samengevat – van verdacht dat hij zich op 9 augustus 2020 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan

1. poging doodslag op [slachtoffer] ,

2. het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en

3. het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren, dan wel aanwezig hebben van een hoeveelheid heroïne.

Na een nadere omschrijving van de beschuldiging op de zitting wordt hem ook verweten dat hij zich in de periode van 4 augustus 2020 tot en met 9 augustus 2020 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan

4. het voorbereiden of bevorderen van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren dan wel het buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne.

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Waardering van het bewijs

3.1

Inleiding

Op 9 augustus 2020 omstreeks 16.45 uur heeft een schietincident plaatsgevonden in de woning aan de [adres] in Amsterdam. Na dat incident is in het portiek een gewonde man aangetroffen en er zou een aantal personen zijn weggerend. De gewonde man bleek verdachte [verdachte] te zijn. Hij is door een kogel geraakt in zijn bil/been, waarbij de liesslagader is geraakt. Hij is ter plekke gereanimeerd en in het ziekenhuis meerdere keren geopereerd.

Enkele uren na de schietpartij werd de bewoner (genaamd [naam] ), aangetroffen in de woning.

Aan de hand van een bloedspoor, signalementen en camerabeelden van onder meer het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis West komt de politie uit bij [slachtoffer] als een van de personen die uit de woning is gevlucht. Op de route die [slachtoffer] heeft afgelegd is een envelop met daarin € 5.000,- gevonden. [slachtoffer] bleek een schotwond in zijn linkerbeen te hebben.

In de woning zijn onder meer een blok heroïne (496 gram), drie wikkels met bruinkleurig poeder, een handschoen, een bigshopper (waarin twee tie wraps en een verpakking voor handschoenen), een gaspistool, knalpatronen en vijf patroonhulzen aangetroffen alsmede een rugtas met daarin duct tape en tie wraps.

Op 10 augustus 2020 is door medewerkers van de gemeente een op een Kalasjnikov gelijkend wapen aangetroffen in het water bij de Jan van Galenstraat ter hoogte van de Beltbrug. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat dit zeer waarschijnlijk het wapen is geweest dat bij het schietincident is gebruikt.

Verdachte heeft aanvankelijk onjuiste verklaringen afgelegd. Op 21 oktober 2020 heeft hij [slachtoffer] en twee andere personen ( [naam 2] en [naam] ) aangewezen als degenen die in de woning waren. Ook heeft verdachte toen verklaard dat er mogelijk een vierde persoon aanwezig was. In de woning zou een heroïnedeal plaatsvinden. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] voornemens was heroïne te kopen en dat hij op verzoek van [slachtoffer] in de woning was om de heroïne te testen. Toen verdachte na het testen weg wilde gaan, werd hij door [naam 2] met een automatisch geweer tegengehouden. In een worsteling om dit geweer is het wapen afgegaan en werd verdachte in zijn bil/been geschoten.

[slachtoffer] heeft het tegenovergestelde verklaard, namelijk dat verdachte het wapen had en dit trok op het moment dat hij zag dat [slachtoffer] geld bij zich had. Verdachte zou hebben geschoten toen [slachtoffer] met hem in gevecht ging om het wapen af te pakken.

[naam 2] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.

[naam] heeft verklaard dat hij sterk onder de invloed van verdovende middelen was en op zijn balkon lag te slapen. Van het schietincident zegt hij niets te hebben meegekregen en hij wist ook niet van een drugsdeal die in zijn woning zou plaatsvinden.

Op de telefoon van [verdachte] zijn WhatsApp-berichten gevonden die gaan over ‘die goeie’ en ‘een halve’. Die berichten zijn verstuurd in de periode van 5 tot en met 8 augustus 2020. [verdachte] heeft op 6 augustus 2020 aan “ [naam whatsappgroep] ” geschreven: ‘Ik verkoop eigenlijk geen helft maar ik geef jullie voor deze keer voor € 15.000’. [verdachte] heeft ter zitting verklaard dat deze berichten gaan over de verkoop van heroïne, maar stelt dat dit volledig los staat van de schietpartij op 9 augustus 2020.

De rechtbank ziet zich voor de volgende vragen gesteld:

Heeft verdachte het wapen voorhanden gehad en heeft hij hiermee geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven?

Heeft verdachte op 9 augustus 2020 een hoeveelheid heroïne voorhanden gehad?

Heeft verdachte de handel in heroïne voorbereid dan wel bevorderd?

3.2

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

3.2.1

Voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen (feit 2) en poging tot doodslag op [slachtoffer] (feit 1).

De officier van justitie vindt dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is dat verdachte op 9 augustus 2020 een automatisch vuurwapen voorhanden heeft gehad. De reden dat verdachte hiervan werd beschuldigd, is dat hij in afgeluisterde telefoongesprekken spreekt over een ‘machine’, en daarmee mogelijk een machinegeweer bedoelde. Hoewel [verdachte] op 16 augustus 2020 het ziekenhuis uit is geweest om iets met zijn auto te doen en op diezelfde dag over de tap wordt gesproken over een ‘machine’ die uit de auto zou zijn gehaald, kan dit (gelet op de data) niet gaan over het wapen dat op 9 augustus 2020 bij het schietincident is gebruikt. Dat wapen is immers op 10 augustus 2020 in het water bij de Jan van Galenstraat aangetroffen. Verdachte kan dit niet in het water hebben gegooid, omdat hij zwaargewond in het portiek lag en naar het ziekenhuis is gebracht. Er zijn geen andere aanwijzingen in het dossier dat [verdachte] het wapen waarmee op 9 augustus 2020 is geschoten, voorhanden heeft gehad. Verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken. Hieruit volgt dat er ook onvoldoende bewijs is dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft bedreigd en beschoten met het vuurwapen, zodat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken.

3.2.2

Voorhanden hebben van heroïne (feit3) en voorbereidingshandelingen verkoop heroïne (feit 4)

Uit de WhatsApp-gesprekken tussen [verdachte] , [naam 3] en [naam 4] kan worden opgemaakt dat deze gesprekken gaan over de verkoop van een halve kilo heroïne. Er wordt gesproken over een halve van “de goede” voor € 15.000,-. De koop ging niet door, waarna verdachte € 1.000,- wilde hebben. [naam 3] bood aan om wel de monsters te betalen.

Ter zitting heeft verdachte erkend dat dit gesprek over de verkoop van heroïne ging.

In de WhatsApp-berichten zegt verdachte op 5 augustus 2020: ‘de nieuwe komt over vier dagen’, dus op 9 augustus. Op de dag van het schietincident (9 augustus 2020) heeft verdachte meerdere keren contact met [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft verklaard dat hij in de woning was voor een zakelijke deal en dat hij € 5.000,- bij zich had. Daarbij is in de woning een halve kilo heroïne aangetroffen.

De officier van justitie stelt dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat verdachte in de woning aanwezig was voor de verkoop van een halve kilo heroïne.

De officier van justitie vindt daarom dat bewezen kan worden dat verdachte heroïne voorhanden heeft gehad en voorbereidingshandelingen voor de verkoop van heroïne heeft verricht.

3.3

Het standpunt van de raadsvrouw

3.3.1

Voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen (feit 2) en poging doodslag [slachtoffer] (feit 1)

De raadsvrouw heeft evenals de officier van justitie betoogd dat verdachte van de feiten 1 en 2 moet worden vrijgesproken omdat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. Zij heeft bepleit dat de verklaring van [verdachte] dat hij als tester in de woning aanwezig was, dat [slachtoffer] en [naam 2] een ripdeal wilden plegen en dat [naam 2] zowel [verdachte] als [slachtoffer] heeft neergeschoten, aannemelijk is.

3.3.2

Voorhanden hebben van heroïne (feit3)

De raadsvrouw vindt dat niet bewezen kan worden dat verdachte de halve kilo heroïne die in de woning is aangetroffen, voorhanden heeft gehad. In WhatsApp-berichten in de periode van 5 augustus tot en met 8 augustus 2020 tussen verdachte en [naam 3] wordt weliswaar gesproken over ‘een halve’, maar verdachte heeft verklaard dat dit los staat van de voorgenomen transactie op de dag van het schietincident. Ook blijkt niet uit het dossier dat er contacten zijn tussen verdachte en [slachtoffer] of [naam 2] over het kopen/verkopen van 500 gram heroïne.

Verdachte was in de woning om heroïne te testen, wat ook blijkt uit de aangetroffen stukjes aluminiumfolie.

Het is, aldus de raadsvrouw, aannemelijker dat [slachtoffer] en [naam 2] de drugs wilden kopen van de onbekende man die in de woonkamer was en die uit het raam is gesprongen. Ten slotte is van verdachte geen DNA of vingerafdruk op de heroïne aangetroffen.

Uit dit alles moet volgen dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte op 9 augustus 2020 ongeveer 500 gram heroïne voorhanden heeft gehad, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

3.3.4

Voorbereidingshandelingen verkoop heroïne (feit 4)

Met betrekking tot de contacten die verdachte tot 8 augustus 2020 via WhatsApp had met [naam 3] refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft verklaard dat hij als tussenpersoon fungeerde, maar dat dit los staat van de voorgenomen transactie op 9 augustus 2020. Voor zover de tenlastelegging ziet op de contacten tussen verdachte en [slachtoffer] over het testen van heroïne op 9 augustus 2020, zodat [slachtoffer] deze kan kopen, refereert de raadsvrouw zich ook, gelet op de verklaring van verdachte. Wel moet verdachte worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van voorwerpen of stoffen, omdat daarvoor wettig bewijs ontbreekt.

3.4

Het oordeel van de rechtbank

3.4.1

Vrijspraak van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen (feit 2) en poging tot doodslag op [slachtoffer] (feit 1)

De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte op 9 augustus 2020 een automatisch vuurwapen voorhanden heeft gehad. Verdachte verklaart dit wapen voor het eerst te hebben gezien toen [naam 2] hiermee uit de keuken kwam. Hoewel [slachtoffer] heeft gesteld dat juist verdachte met het wapen kwam, vindt die verklaring geen ondersteuning in enig ander bewijsmiddel. Ook forensisch onderzoek heeft op dit geen punt geen duidelijkheid geschapen. Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook al zouden de tapgesprekken op 16 augustus 2020 gaan over een wapen, dit niet hetzelfde wapen kan zijn als waarmee op 9 augustus 2020 is geschoten. Dat wapen is immers op 10 augustus 2020 uit het water gehaald. Verdachte kan dat wapen niet in het water hebben gegooid, omdat hij gewond in de woning is aangetroffen.

Nu niet kan worden bewezen dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad, kan ook niet worden bewezen dat hij (al dan niet opzettelijk) met dit wapen op [slachtoffer] heeft geschoten.

De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.

3.4.2

Vrijspraak van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne (feit 3)

Uit de verklaring van verdachte dat hij een klein beetje heroïne heeft getest kan worden vastgesteld dat hij dit voorhanden heeft gehad. De officier van justitie heeft ter zitting echter expliciet aangegeven dat de tenlastelegging uitsluitend ziet op de 496 gram heroïne die in de woning is aangetroffen en niet op de hoeveelheid verdovende middelen die [verdachte] heeft getest. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte de 496 gram heroïne mee heeft genomen naar de woning om deze te verkopen aan [slachtoffer] en/of een ander persoon. Ook is niet gebleken dat [verdachte] op enig moment de beschikkingsmacht heeft gekregen over deze 496 gram heroïne.

Nu niet kan worden bewezen dat verdachte deze hoeveelheid heroïne aanwezig heeft gehad zal de rechtbank verdachte ook van dit feit vrijspreken.

3.4.3

Voorbereidingshandelingen voor de verkoop van heroïne (feit 4)

De rechtbank is van oordeel dat verdachte dit feit heeft begaan. Zij gaat uit van de volgende wettige bewijsmiddelen.

- De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

In de periode van 5 tot en met 8 augustus 2020 heb ik een WhatsApp gesprek gehad met [naam 3] Taxi. Het klopt dat dat gesprek over heroïne gaat. Ik ben een tussenpersoon. Hij vroeg het aan mij en ik heb het gevonden. Ik was toen bezig met verkoop van heroïne, maar dat was niet voor [slachtoffer] .

- Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 137 van 24 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , onder meer inhoudende zakelijk weergegeven (doorgenummerde pag. 233 e.v.):

Verbalisant heeft gekeken naar de chatberichten in de telefoon van [verdachte] rondom de datum van het schietincident op 9 augustus 2020. Opvallende chatberichten tussen 5 en 8 augustus 2020 tussen [verdachte] en [naam 3] . [naam 3] moet van [naam 5] [verdachte] bellen. [verdachte] zegt: “Een halve is goed, maar dan wordt de prijs anders. De prijs voor een half wordt 15.000". De volgende dag zegt [naam 3] dat de telefoon van ‘die jongen’ uitstaat. Op 8 augustus zegt [naam 3] dat die onbekende jongen is opgepakt. [verdachte] wil afspreken om te praten. [naam 3] zegt dat hij van ' [naam 5] ' hoort dat hij 1000 aan [verdachte] moet betalen. [verdachte] zou dit gezegd hebben. [naam 3] zegt dat hij wel de monsters zou kunnen betalen. [verdachte] zegt dat ze over geld moeten praten. [naam 3] zegt dat hij geen geld heeft. [naam 3] zegt dat [verdachte] die onbekende persoon moet bellen. [verdachte] zegt dat ze gewoon moeten praten, niet over geld.

Dit proces-verbaal bevat als bijlagen een uitdraai van de WhatsAppgesprekken.

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in paragraaf 3.4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de periode 5 augustus 2020 tot en met 8 augustus 2020 te Amsterdam, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet , te weten het opzettelijk verkopen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, te bevorderen:

- contacten heeft gelegd en onderhandelingen heeft gevoerd tot de verkoop van een halve kilo heroïne.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte stoffen of voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat deze bestemd waren om de verkoop te bevorderen. Ook is niet bewezen dat verdachte naar de woning aan de [adres] is gegaan om onderhandelingen dan wel verkoophandelingen te verrichten die gericht zijn op de verkoop van verdovende middelen. Verdachte zal daarom van deze handelingen worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond (een reden waarom het feit niet strafbaar zou zijn) is niet aannemelijk geworden.

6 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7 Motivering van de straf.

7.1

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 95 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Hierbij verzoekt zij dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals die zijn opgenomen in het reclasseringsadvies van 21 december 2020.

Tevens vordert zij een taakstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen.

7.2

Het standpunt van de raadsvrouw

De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de beperkte rol van verdachte en het feit dat eerdere veroordelingen al langere tijd geleden plaatsvonden. Ook verzoekt zij de rechtbank rekening te houden met het feit dat verdachte slachtoffer is geworden van de schietpartij en de rest van zijn leven fysiek last zal hebben van zijn verwondingen. Naast de verwondingen die verdachte heeft opgelopen ten gevolge van de schietpartij waaronder een longembolie, kampt hij met hartklachten.

Verdachte staat open voor begeleiding en behandeling door de reclassering.

De raadsvrouw verzoekt de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met de voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn voorgesteld.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 16 november 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft via WhatsApp gesprekken gevoerd over de verkoop van heroïne. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de verkoop van heroïne. Verdovende middelen als heroïne brengen schade toe aan de gezondheid van de gebruikers en werkt verslavend. Dit heeft weer gevolgen voor de maatschappij. Harddrugshandel gaat bovendien gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit die de maatschappij ontwricht en die regelmatig tot ernstige incidenten leidt. Dat is in deze zaak ook het geval geweest, nu er geschoten is met een automatisch vuurwapen in een woning. Hierbij is verdachte zelf zwaar gewond geraakt.

Met de officier van justitie en de raadsvrouw vindt de rechtbank dat het onvoorwaardelijk deel van de straf gelijk moet zijn aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.

8 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet .

9 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder het kopje Bewezenverklaring is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op:

Feit 4:

om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet , voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of informatie tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 98 dagen.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Beveelt dat 30 dagen van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zullen worden, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast.

Algemene voorwaarden

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich niet houdt aan de algemene voorwaarden dat hij

zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.

De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

Meldplicht

Verdachte zich meldt zodra de poeftijd ingaat bij de verslavingsreclassering Inforsa op het adres [adres reclassering] . Verdachte blijft zich gedurende de proeftijd van twee jaar melden op afspraken met de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.

Ambulante behandeling

Verdachte zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de proeftijd ingaat en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.

Andere voorwaarden het gedrag betreffende

Verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiële situatie.

Verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.

Verdachte meewerkt aan het vinden en behouden van een dagbesteding in de ruimste zin van het woord. Hieronder wordt onder andere vrijwilligerswerk verstaan.

Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, dat bij bevel van 12 november 2020 was geschorst.

Dit vonnis is gewezen door

mr. G.M. van Dijk, voorzitter,

mrs. G.H. Marcus en J.M. Jongkind, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2021.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature