U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Toepassing art. 9a Sr na oplegging ISD maatregel

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS

Parketnummer: 13/055342-19

Datum uitspraak: 15 oktober 2020

Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,

gedetineerd in [detentieplaats]

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2020.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, en van wat de raadsman van verdachte, mr. R.C. Fransen, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich op 6 maart 2019 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan

1. bedreiging van [verbalisant] en/of [verbalisant 2] ;

2. belediging van ambtenaren in functie, te weten [verbalisant] en/of [verbalisant 2] en

3. wederspannigheid met lichamelijk letsel als gevolg bij [verbalisant] .

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van het onder 2 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de ambtenaren [verbalisant] en [verbalisant 2] niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening verkeerden. Er bestond namelijk geen reden om de identiteit van de verdachte te vorderen, zodat dit onrechtmatig is geschied. Hierdoor was de daarop volgende aanhouding eveneens onrechtmatig. Gelet hierop resteert de verdenking van een eenvoudige belediging. Nu het dossier geen klacht bevat - iets wat wel vereist is bij een klachtdelict zoals eenvoudige belediging - moet het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard.

De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van het tenlastegelegde en overweegt als volgt.

Omstreeks 23.20 uur is er een melding gedaan door een bewoner van een flat aan [straatnaam] te Amsterdam. Deze melding hield in dat een slapende man (hierna: verdachte) zich daar zou bevinden op een bank voor de deur van perceel [nummer] , gelegen op de twaalfde verdieping van het flatgebouw. De verbalisanten hebben vervolgens de plicht om die melding te onderzoeken. Ter plaatse troffen zij verdachte slapend aan op een bankje. Voornoemde omstandigheden maken dat de verbalisanten gerechtigd waren de identiteit van verdachte te controleren. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 7 maart 2019 weigerde verdachte daaraan mee te werken. Verdachte is vervolgens terecht aangehouden. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediending hebben gehandeld. Gelet op artikel 271, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) betekent dit dat een klacht, zoals bedoeld in artikel 269 Sr , niet vereist is. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van het onder 2 tenlastegelegde.

Daarnaast is de dagvaarding geldig en is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten. Ook zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ook ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde aangevoerd dat de verbalisanten niet handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken van de wederspannigheid. Daarnaast heeft de raadsman subsidiair betoogd dat niet gebleken is op welk moment verbalisant [verbalisant] het letsel aan zijn hand heeft opgelopen en dat om die reden niet kan worden bewezen dat verdachte dit letsel heeft veroorzaakt tijdens de aanhouding. Verdachte moet daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in rubriek 3 overwogen dat de verbalisanten handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De omstandigheden – zoals beschreven in het proces-verbaal van bevindingen van 7 maart 2019 – maken dat het noodzakelijk was om de identiteit van verdachte te controleren, hem aan te houden en transportboeien aan te leggen omdat hij niet wilde meewerken. Na deze aanhouding heeft verdachte de verbalisanten beledigd en bedreigd, zoals volgt uit hun verklaringen. De rechtbank zal het onder 1 en 2 tenlastegelegde dan ook bewezen verklaren.

Gebleken is dat verdachte zich tijdens de aanhouding heeft verzet en dat verbalisant [verbalisant] letsel aan zijn vinger had. Dat sprake was van letsel blijkt uit de verklaring van verbalisant [verbalisant] en de foto van de verwonding waarop vers bloed te zien is. De rechtbank is op grond van die verklaring en de foto van oordeel dat verbalisant [verbalisant] dit letsel heeft opgelopen tijdens de bewuste aanhouding. Dat de verbalisant heeft verklaard dat hij niet precies weet op welk moment van de aanhouding hij het letsel heeft opgelopen maakt dit niet anders. Uit de verklaring blijkt immers ondubbelzinnig dat het tijdens de aanhouding is gebeurd. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.

4.4

Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte

onder 1

op 6 maart 2019 te Amsterdam, [verbalisant] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door hen dreigend de woorden toe te voegen: “Morgen kom ik met een pistool. Ik heb altijd een mes bij me. Ik maak je familie af! Ik ga heel Rotterdam op je afsturen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

onder 2

op 6 maart 2019 te Amsterdam, opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant] en [verbalisant 2] , (hoofd)agent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: “Nepneger, het is oorlog tegen het zwarte ras, kankersukkel, kankernazi, kankerslaaf, slaaf, kankerhomo”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

onder 3

op 6 maart 2019 te Amsterdam, zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [verbalisant] , agent van politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten de aanhouding van de verdachte, bestond door wild te bewegen met zijn armen en schopbewegingen te maken in de richting van voornoemde [verbalisant] en in een andere richting te bewegen dan de richting waarin de verbalisant hem wilde bewegen, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een verwonding aan de rechterhand bij die voornoemde [verbalisant] ten gevolge heeft gehad.

5 Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 Schuldigverklaring zonder oplegging van straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf, zoals bedoeld in artikel 9a Sr .

Ook de raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 9a Sr moet worden toegepast.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beledigen en bedreigen van politieagenten in functie. Ook heeft hij zich verzet bij zijn aanhouding, waardoor één van de agenten letsel aan zijn hand heeft opgelopen. De beledigingen waren discriminerend van aard, dat maakt deze beledigingen in het bijzonder kwetsend. Ook bleek dat verdachte een mes bij zich had voordat hij werd aangehouden. De rechtbank acht voorstelbaar dat de bedreigingen daarom extra indruk op de verbalisanten hebben gemaakt. Daarnaast neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij zich kennelijk zodanig heeft verzet bij zijn aanhouding dat dit letsel tot gevolg heeft gehad. Door zich zo te gedragen heeft verdachte het werk van de verbalisanten bemoeilijkt en heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het openbare gezag.

Uit het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 september 2020 volgt dat verdachte op 6 november 2019 is veroordeeld tot twee jaren plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. De bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd voor voornoemde veroordeling en hadden dus meegenomen kunnen worden bij die strafzaak. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat aan verdachte in dat geval een andere straf zou zijn opgelegd. Daarom acht de rechtbank het niet opportuun om hem alsnog een straf op te leggen. Op grond van de omstandigheden die zich na het begaan van het bewezen geachte hebben voorgedaan, zal dan ook geen straf aan verdachte worden opgelegd.

9 De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van [verbalisant 2]

De benadeelde partij vordert € 150,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding in het geheel wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.

De raadsman heeft betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat de schade op nihil moet worden vastgesteld omdat de impact van de delicten te gering is geweest om daarvoor compensatie te verlenen.

De rechtbank zal de vordering volledig toewijzen. Uit het schadeformulier volgt immers dat de benadeelde zich door de uitlatingen van verdachte persoonlijk gekwetst heeft gevoeld. De uitlatingen hebben hem volkomen machteloos, boos en gefrustreerd laten voelen. De rechtbank stelt dan ook vast dat aan de benadeelde eveneens door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde ten gevolge van het strafbare feit in zijn eer of goede naam is aangetast. De rechtbank houdt bij de begroting van de schade rekening met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde gestelde omstandigheden. De rechtbank acht het volledige bedrag, begroot op € 150,- in de gegeven omstandigheden billijk en zal de vordering dan ook in het geheel toewijzen. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 maart 2019) tot aan de dag van betaling.

De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

De vordering van [verbalisant]

De benadeelde partij vordert € 150,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding in het geheel wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.

De raadsman heeft betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de benadeelde partij eerder een andere vordering heeft ingediend en dat daarom niet duidelijk is geworden welke schade de benadeelde vordert. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is geweest van rechtstreekse schade en dat de impact van de delicten bovendien te gering is geweest om daarvoor compensatie te verlenen.

De rechtbank zal ook deze vordering toewijzen. Voldoende duidelijk is geworden dat moet worden uitgegaan van de meest recente vordering. De benadeelde heeft immers (net als collega [verbalisant 2] ) eerst het schadeformulier zelf ingevuld en heeft daarna professionele hulp ingeschakeld. Verder volgt uit de vordering dat de benadeelde zich door de uitlatingen van verdachte beledigd heeft gevoeld en is aangetast in zijn goede naam en eer. De uitlatingen waren minachtend, denigrerend, grievend en discriminerend. De rechtbank stelt dan ook vast dat aan de benadeelde door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde ten gevolge van het strafbare feit in zijn eer of goede naam is aangetast. De rechtbank houdt bij de begroting van de schade rekening met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde gestelde omstandigheden. De rechtbank acht het volledige bedrag, begroot op € 150,- in de gegeven omstandigheden billijk en zal de vordering dan ook in het geheel toewijzen. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 maart 2019) tot aan de dag van betaling.

De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10 Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

11 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

onder 1

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;

onder 2

eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;

onder 3

wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Bepaalt dat geen straf wordt opgelegd.

Ten aanzien van de benadeelde partijen

Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] toe tot een bedrag van € 150,- (zegge honderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 maart 2019) tot aan de dag van betaling.

Veroordeelt veroordeelde tot betaling van het toegewezen bedrag aan [verbalisant 2] voornoemd.

Veroordeelt veroordeelde verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Legt veroordeelde de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 2] aan de Staat € 150,- (zegge honderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 maart 2019) tot aan de dag van betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 3 (drie) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover veroordeelde aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant] toe tot een bedrag van € 150,- (zegge honderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 maart 2019) tot aan de dag van betaling.

Veroordeelt veroordeelde tot betaling van het toegewezen bedrag aan [verbalisant] voornoemd.

Veroordeelt veroordeelde verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Legt veroordeelde de verplichting op ten behoeve van [verbalisant] aan de Staat € 150,- (zegge honderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 maart 2019) tot aan de dag van betaling.. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 3 (drie) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat, indien en voor zover veroordeelde aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,

mrs. B.M. Visser en E. van den Brink, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 oktober 2020.

[..]


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature