Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Een 35-jarige man die onder meer zijn (ex-)vriendinnen en familieleden mishandelde in 2019 in Amsterdam en Amersfoort is veroordeeld tot opname in een inrichting voor stelselmatige daders voor 2 jaar (ISD-maatregel).

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummers: 13/741025-19 (A), 13/247122-19 (B), 13/701947-16 (TUL) en 13/684361-17 (TUL) (Promis)

Datum uitspraak: 28 januari 2020

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,

zonder vaste woon- of verblijfplaats,

gedetineerd in “ [naam] ” te [plaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2020.

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.M. Kolman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L.R. Rommy naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:

Zaak A

primair zware mishandeling, subsidiair poging tot zware mishandeling en meer subsidiair mishandeling van [slachtoffer 1] op 14 maart 2019 te Amsterdam;

mishandeling van [slachtoffer 2] op 14 maart 2019 te Amsterdam;

diefstal van geld , een telefoon en huissleutels van [slachtoffer 3] op 14 maart 2019 te Amsterdam;

mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer 4] op 8 juni 2019 te Amsterdam.

Zaak B

mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer 5] op 7 oktober 2019 te Amsterdam;

mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer 5] op 14 oktober 2019 te Amsterdam;

mishandeling van [slachtoffer 6] op 31 mei 2019 te Amsterdam.

De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.

3 Waardering van het bewijs

3.1

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

3.1.1

Zaak A

Feit 1

Verdachte moet worden vrijgesproken van zware mishandeling van zijn broer [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1] ), omdat niet kan worden bewezen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Wel kan worden bewezen dat verdachte een poging tot zware mishandeling heeft begaan. Door met kracht te slaan met een metalen lachgasfles in de richting van iemands gezicht of hoofd bestaat er een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het opzet van verdachte was gericht op het slaan van zijn schoonzus [slachtoffer 2] (hierna ook: [slachtoffer 2] ), maar door op hoofdhoogte te slaan met de fles in een gang waar ook een ander zich bevindt, bestaat de aanmerkelijke kans dat je die ander raakt, zodat kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . Verdachte heeft [slachtoffer 1] daarna nog een keer geslagen met de fles, waaruit blijkt dat hij vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hoewel [slachtoffer 1] ook letsel heeft toegebracht bij verdachte, was er geen sprake van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich behoefde te verdedigen. Indien daarvan wel sprake zou zijn geweest, heeft verdachte met zijn verdediging de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit overschreden, zodat er geen geslaagd beroep op noodweer kan worden gedaan.

Feit 2

Bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld. [slachtoffer 2] heeft geen aangifte gedaan, maar zij heeft tegen de politieagenten ter plaatse verklaard dat verdachte haar met enkele vuistslagen in het gezicht heeft geraakt en dat hij haar op haar achterhoofd heeft geslagen. De politie heeft ook letsel bij haar geconstateerd en heeft daar foto’s van gemaakt. Ook [slachtoffer 1] verklaart in zijn aangifte dat verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen met zijn vuist.

Feit 3

Bewezen kan worden dat verdachte € 135,00, een telefoon en huissleutels heeft gestolen van zijn moeder [slachtoffer 3] . Moeder heeft aangifte gedaan en benadrukt dat verdachte het geld, de telefoon en de huissleutels heeft meegenomen zonder haar toestemming. De goederen en een deel van het geldbedrag zijn ook bij verdachte aangetroffen en in beslag genomen en verdachte bekent ook dat hij die had meegenomen.

Feit 4

Op grond van de bewijsmiddelen en de bekennende verklaringen van verdachte kan worden bewezen dat verdachte zijn levensgezel [slachtoffer 4] heeft mishandeld.

3.1.2

Zaak B

Feiten 1 en 2

Bewezen kan worden dat verdachte aangeefster [slachtoffer 5] meermalen heeft mishandeld. De aangifte is voldoende betrouwbaar en kan voor het bewijs worden gebruikt. [slachtoffer 5] heeft hierdoor letsel opgelopen, dat door politieagenten is geconstateerd en waarvan foto’s zijn gemaakt. Ook kan er geen geslaagd beroep worden gedaan op noodweer, omdat niet is gebleken dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich behoefde te verdedigen.

Feit 3

Verdachte moet worden vrijgesproken van de mishandeling van [slachtoffer 6] . [slachtoffer 6] wilde geen aangifte doen, er is geen letsel bij hem geconstateerd en uit zijn verklaring bij de politie blijkt ook niet dat hij pijn heeft ervaren door het handelen van verdachte.

3.2

Het standpunt van de verdediging

3.2.1

Zaak A

Feit 1

Verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat niet kan worden vastgesteld dat de neus van [slachtoffer 1] is gebroken door het gebruik van de lachgasfles of dat dit het gevolg is van het eerdere gevecht tussen hen, dat niet ten laste is gelegd. Indien de rechtbank van oordeel is dat de gebroken neus wel het gevolg is van het slaan met de lachgasfles, dan kan het primair tenlastegelegde evenmin worden bewezen, omdat een gebroken neus geen zwaar lichamelijk letsel oplevert. Ook moet verdachte worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde, omdat verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op zware mishandeling van [slachtoffer 1] , maar dat dit per ongeluk is gegaan enkel als gevolg van het feit dat [slachtoffer 1] tussen [slachtoffer 2] en verdachte sprong. Het handelen van verdachte was gericht tegen [slachtoffer 2] en verdachte had niet kunnen voorzien dat hij zijn broer zou raken. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit stelt de verdediging dat niet kan worden bewezen dat verdachte met de lachgasfles heeft geslagen, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken. De verdediging voert geen verweer ten aanzien van de overige ten laste gelegde gedragingen.

Feit 2

[slachtoffer 2] wilde geen aangifte doen tegen verdachte van de mishandeling en zij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij verdachte niks kwalijk neemt. De vraag is in hoeverre de handelingen van verdachte kunnen worden gezien als wederrechtelijk.

Feit 3

Verdachte heeft het geld meegenomen zodat hij een hotel kon betalen en de telefoon nam hij mee zodat hij [slachtoffer 4] kon bellen. Hij wilde deze goederen zich niet toe-eigenen. Hij heeft het geld terugbetaald en de telefoon en de sleutels teruggegeven.

Feit 4

De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit feit.

3.2.2

Zaak B

Feiten 1 en 2

De verdediging voert geen verweer ten aanzien van feit 1. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, dient er bij de strafmaat rekening mee te worden gehouden dat er over en weer geweld is gebruikt. Ten aanzien van feit 2 ontkent verdachte dat hij [slachtoffer 5] een kopstoot heeft gegeven, in haar hand heeft geknepen en dat hij knietjes tegen haar mond heeft gegeven. Deze gedragingen blijken enkel uit de aangifte van [slachtoffer 5] en worden onvoldoende ondersteund door overig bewijsmateriaal in het dossier, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Het letsel dat bij [slachtoffer 5] is geconstateerd kan ook zijn veroorzaakt door het gevecht over de brug. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde gedragingen voert de verdediging geen verweer.

Feit 3

De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit feit en stelt zich te kunnen vinden in het standpunt van de officier van justitie dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.

3.3

Het oordeel van de rechtbank

3.3.1

Vrijspraken

Verdachte wordt vrijgesproken van de in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Weliswaar was er enig lichamelijk letsel bij het slachtoffer, namelijk een gebroken neus, maar de verwachting is dat dit letsel binnen afzienbare tijd weer volledig zal zijn hersteld.

De in zaak B onder 3 ten laste gelegde mishandeling kan niet worden bewezen, omdat niet is gebleken dat [slachtoffer 6] pijn of letsel heeft ondervonden van het slaan of schoppen door verdachte. Ook hiervan wordt verdachte vrijgesproken.

3.3.2

Zaak A

Feit 1 subsidiair

De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.

Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zijn broer [slachtoffer 1] tweemaal met een metalen lachgasfles tegen het gezicht heeft geslagen. Voor zover in de bewijsmiddelen ook wordt gesproken over een slagroomspuit, gaat de rechtbank ervan uit dat dit hetzelfde voorwerp betreft, omdat verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij een slagroomspuit gebruikte om ballonnetjes met lachgas te vullen en te inhaleren. [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte de metalen lachgasfles pakte en hiermee in de richting van zijn vriendin ( [slachtoffer 2] ) sloeg. Aangever sprong ertussen, duwde zijn vriendin aan de kant en werd toen geraakt door de fles. Hierna heeft verdachte hem nog een keer geslagen met de lachgasfles waardoor zijn wenkbrauw openscheurde. Ook bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte hem heeft geslagen met de lachgasfles. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van de broers [familienaam] , die als getuige is gehoord. Ook zij heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer 2] probeerde te slaan met de lachgasfles, dat [slachtoffer 1] ertussen sprong en dat hij meerdere keren op zijn hoofd en gezicht werd geslagen met fles.

De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Gelet op de kwetsbaarheid van het hoofd, acht de rechtbank de kans dat met het slaan van een metalen lachgasfles in het gezicht zwaar lichamelijk letsel wordt veroorzaakt, aanmerkelijk. De volgende vraag die beantwoord moet worden is of verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte [slachtoffer 1] per ongeluk heeft geraakt omdat hij er tussen sprong en dat hij niet had kunnen voorzien dat hij [slachtoffer 1] zou raken. Uit het dossier blijkt dat verdachte, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zich bevonden in een gang, dat zij met elkaar in gevecht waren en dat verdachte onder invloed was van alcohol en drugs. Door onder deze omstandigheden te slaan met een metalen lachgasfles in de richting van het hoofd van een van de aanwezige personen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een ander zou raken.

De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet had om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat betekent dat de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen is, mede gelet op hetgeen hiervoor over de ernst van het letsel is overwogen.

Feit 2

Op basis van de verklaringen van aangeefster en de bekennende verklaring van verdachte op de zitting acht de rechtbank bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

Feit 3

De moeder van verdachte heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte na de ruzie de woning heeft verlaten en daarbij haar sleutels, telefoon en geld heeft meegenomen zonder haar toestemming. Verdachte heeft ook bekend dat hij deze voorwerpen heeft meegenomen. Dat verdachte zonder toestemming van zijn moeder het geld en de telefoon heeft meegenomen, betekent dat hij zich deze spullen wederrechtelijk heeft toegeëigend. De verklaring van verdachte dat hij het geld wilde gebruiken om een hotel te kunnen betalen aangezien hij anders op straat moest slapen en de telefoon mee nam om zijn vriendin te kunnen bellen, doet daar niet aan af.

Verdachte wordt vrijgesproken van de diefstal van de huissleutels. Niet bewezen kan worden dat verdachte zich deze wederrechtelijk heeft toegeëigend, aangezien hij verklaart ten tijde van het tenlastegelegde bij zijn moeder te verblijven en daarom sleutels van haar woning in zijn bezit te hebben.

Feit 4

Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank dit feit bewezen.

3.3.3

Zaak B

Feit 1

Gelet op de bewijsmiddelen uit het dossier, de verklaring van [slachtoffer 5] op de zitting en de bekennende verklaring van verdachte op de zitting, acht de rechtbank het tenlastegelegde bewezen.

Feit 2

De rechtbank is van oordeel dat alle ten laste gelegde gedragingen kunnen worden bewezen en overweegt daartoe als volgt. Uit de aangifte van [slachtoffer 5] volgt dat verdachte haar op meerdere momenten in de avond en nacht heeft mishandeld. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de aangifte onbetrouwbaar is, omdat [slachtoffer 5] onder invloed van alcohol en drugs die aangifte heeft gedaan. Ook zouden er onwaarheden staan in de aangifte. Verdachte ontkent haar een kopstoot te hebben gegeven, in haar handen te hebben geknepen en haar knietjes tegen de mond te hebben gegeven. Wel bekent hij dat hij haar in het gezicht heeft geslagen, haar keel heeft dichtgeknepen en aan haar haren heeft getrokken.

Op verzoek van de verdediging is [slachtoffer 5] op de zitting gehoord als getuige. Haar verklaring op de zitting komt op essentiële onderdelen – met name wat betreft het toegepaste geweld – overeen met haar aangifte en de rechtbank vindt de verklaring ook betrouwbaar.

De verklaring van [slachtoffer 5] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. [slachtoffer 5] heeft ten overstaan van de politieagenten die ter plaatse kwamen na haar eerste melding verklaard dat verdachte haar een kopstoot heeft gegeven en dat hij haar in elkaar heeft geslagen. Deze politieagenten zagen letsel in de nek en op de handen van [slachtoffer 5] en hebben opgeschreven dat zij aangaf een bult te voelen op haar voorhoofd door de kopstoten die verdachte haar had gegeven. Bij de tweede melding zagen de politieagenten letsel aan de mond van [slachtoffer 5] dat zij bij de eerste melding nog niet zagen. Verder was [slachtoffer 5] volgens hen aangeslagen en stond zij te trillen op haar benen. In het dossier bevinden zich foto’s van letsel aan de mond dat past bij de verklaring van aangeefster. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de aangifte van [slachtoffer 5] betrouwbaar is en ondersteuning vindt in het dossier, zodat alle ten laste gelegde gedragingen kunnen worden bewezen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verklaring van [slachtoffer 5] niet op alle ten laste gelegde onderdelen ondersteuning behoeft van een ander bewijsmiddel.

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in Bijlage II bewezen dat verdachte:

Zaak A

1.

op 14 maart 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] tweemaal met een (metalen) lachgasfles tegen het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

op 14 maart 2019 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2]

- met een vuist in het gezicht te slaan en

- tegen het achterhoofd te slaan en/of te stompen;

3.

op 14 maart 2019 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 135 euro en een telefoon (merk Nokia) toebehorende aan [slachtoffer 3] ;

4.

op 8 juni 2019 te Amersfoort zijn levensgezel [slachtoffer 4] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4] bij de keel vast te pakken en haar keel dicht te knijpen en (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 4] bij haar haren vast te pakken en aan de haren te trekken en (vervolgens) klap(pen) tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 4] te geven;

Zaak B

1.

op 7 oktober 2019 te Amsterdam zijn levensgezel [slachtoffer 5] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 5] in het gezicht te stompen;

2.

op of omstreeks 14 oktober 2019 te Amsterdam zijn levensgezel [slachtoffer 5] heeft mishandeld door

- voornoemde [slachtoffer 5] een kopstoot te geven en

- de hand van voornoemde [slachtoffer 5] dicht te knijpen (met harde kracht en/of nagels) en

- de keel van voornoemde [slachtoffer 5] dicht te knijpen en

- tegen de mond van voornoemde [slachtoffer 5] te schoppen en

- tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 5] te slaan en

- aan de haren van voornoemde [slachtoffer 5] te trekken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7 Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft gesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 38m vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, waarin wordt bepaald dat de ISD-maatregel pas kan worden opgelegd wanneer daartoe een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel is overgelegd. In de jurisprudentie is invulling gegeven aan deze begrippen en hieruit volgt onder meer dat hiervoor een vorm van persoonlijkheidsonderzoek nodig is die de medewerking van een verdachte vereist. Indien het advies hoofzakelijk gebaseerd is op eerdere rapportages en dus niet op nieuw persoonlijkheidsonderzoek, verliest de eis dat het advies niet ouder dan één jaar mag zijn betekenis. De reclassering adviseert in haar rapport van 15 juli 2019 oplegging van de ISD-maatregel, zonder te hebben gesproken met verdachte. Ook is niet meer met verdachte gesproken nadat hij is aangehouden op 14 oktober 2019. Zelfs niet nadat verdachte zelf contact heeft opgenomen met zijn toezichthouder met de vraag of de reclassering hem nog zou bezoeken om te rapporten. Het rapport bevat louter een opsomming van al hetgeen eerder (langer dan een jaar geleden) over verdachte is gerapporteerd en bevat geen persoonlijkheidsonderzoek. Hiermee voldoet het rapport dus niet aan de wettelijke vereisten.

Verdachte heeft, tot het moment dat de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in juni werd opgeheven, zich altijd gehouden aan zijn (meld)afspraken met de reclassering, heeft werk gehad en geld verdiend. Ook heeft hij zijn eigen asbestonderneming opgestart en heeft daarvoor specialistische en kostbare cursussen gedaan. Zijn certificaten moeten eens in de zoveel tijd worden verlengd, wat niet lukt als hij vast komt te zitten. De verdediging verzoekt de rechtbank geen ISD-maatregel op te leggen, maar in plaats daarvan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals deze eerder al aan cliënt opgelegd zijn. Verdachte heeft op de zitting verklaard gemotiveerd te zijn om aan zijn alcohol- en drugsverslaving te werken. Hij wil daarom een klinische behandeling ondergaan, waarbij hij overdag kan blijven werken. Deze kans is hem ook nog niet eerder geboden.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal, wat een hinderlijk feit is en heeft overlast veroorzaakt voor zijn moeder. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen, die hij heeft gepleegd tegen zijn (ex-)vriendinnen en familieleden. Het gedrag van verdachte is bij alle bewezen feiten steeds oncontroleerbaar explosief te noemen. Het zijn ernstige feiten die verdachte telkens pleegt onder invloed van alcohol en/of drugs, waarbij hij een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid in hun eigen woning.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft kennisgenomen van het ISD Trajectconsult van het NIFP van 18 oktober 2019, opgemaakt door E. Kuiper. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Er zijn aanwijzingen voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis, ADHD van het gecombineerde type, verslaving aan alcohol en cannabis en misbruik van cocaïne. Bovendien is er een sterke verdenking op een licht verstandelijke beperking, op zijn minst zou er sprake zijn van zwakbegaafdheid. Er zijn geen contra-indicaties en er is geen noodzaak om nader onderzoek te verrichten alvorens te kunnen adviseren over het eventueel opleggen van een ISD-maatregel.

De rechtbank heeft ook acht geslagen op het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 15 juli 2019, opgemaakt door R. Nuyens. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. De schorsing van de voorlopige hechtenis in onderhavige strafzaak is opgeheven wegens het overtreden van de voorwaarden, recidive en toenemend middelengebruik. Verdachte heeft ook geen adres. Het is Reclassering Inforsa daarom niet gelukt om met verdachte in contact te komen. Het strafblad van verdachte bevat een patroon van geweldsdelicten als huiselijk geweld. Eerdere drangkaders werden veelal negatief beëindigd. Verdachte kampt met meerdere problemen, te weten dakloosheid, schulden, harddrugs-, softdrugs- en alcoholverslaving, ADHD, verstoorde agressieregulatie en ontwrichtte verhoudingen met zijn ex-partners. Verdachte bagatelliseert zijn verslavingsproblematiek en externaliseert de oorzaken van zijn problematisch gedrag. Hij heeft Reclassering Inforsa meermalen kenbaar gemaakt zijn middelengebruik niet te willen doorbreken. Dit standpunt is een contra-indicatie voor een klinische verslavingsbehandeling. Ondanks een ambulante agressieregulatie behandeling was er in het afgelopen half jaar van het toezicht meermalen sprake van recidive. Verdachte voldoet aan de harde en zachte ISD-criteria. Mede vanwege de grote kans op recidive is oplegging van een dwangkader als de onvoorwaardelijke ISD-maatregel aangewezen. In dat kader kan verdachte gemotiveerd worden om mee te werken aan diagnostiek. Plaatsing van betrokkene in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK), gespecialiseerd in de behandeling van mensen met multiple problematiek, is aangewezen. Een dergelijke behandeling kan worden geboden bij Hoeve Bosschoord, onderdeel van Trajectum of een gelijkwaardig geïndiceerde klinische setting.

Verdachte zal waarschijnlijk, gelet op zijn weigerachtige houding, geen gebruik maken van het aanbod op de ISD-unit. Als bekend heeft de ISD-maatregel als doel, middels langdurige insluiting, de samenleving te beschermen tegen veelplegers. Secundair is deze gericht op gedragsbeïnvloeding. Daarom is een ISD-maatregel óók aangewezen voor een cliënt die bij voortduring niet responsief is en niet deelneemt aan het programma met erkende gedragsinterventies en vaardigheidstrainingen in de intramurale fase en (klinische) zorgtoeleiding in de extramurale fase.

Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 15 oktober 2019, opgemaakt door L.F. Visser ten behoeve van de voorgeleiding van verdachte bij de rechter-commissaris. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Uit het reclasseringsdossier blijkt dat betrokkene in november 2016 (inzake 13/701947-16) alsook in november 2017 (inzake 13/684361-17) reclasseringstoezicht is opgelegd. Beide reclasseringstoezichten zijn zeer moeizaam verlopen. Betrokkene overtrad hierbinnen zowel de algemene voorwaarden (recidive) als de bijzondere voorwaarden (overtreden alcohol- en drugsverbod, overtreden locatieverbod en zich niet houden aan afspraken ten behoeve van de meldplicht). In verband hiermee is in april 2019 door Reclassering Inforsa de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke strafdelen geadviseerd. Betrokkene voldoet daarom aan zowel de harde als de zachte ISD-criteria. Uit het gesprek met verdachte bleek dat hij van mening is dat ISD hem kansen kan bieden om zijn leven weer op de rails te krijgen. Betrokkene realiseert zich dat er voor hem binnen een ambulant forensisch kader geen mogelijkheden zijn tot gedragsverandering.

Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting reclasseringswerker R. Nuyens als deskundige gehoord. Hij heeft voornoemde rapportages bevestigd en waar nodig aangevuld. De heer Nuyens heeft ten aanzien van de wens van verdachte om klinisch behandeld te worden en tegelijkertijd te werken, verklaard dat dit absoluut onmogelijk is en dat dat een dergelijke constructie bij geen enkele klinische behandeling zal worden toegestaan.

De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 januari 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 13 maart 2019 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.

De verdediging stelt zich op het standpunt dat het reclasseringsrapport van 15 juli 2019, en daarmee het advies tot oplegging van de ISD-maatregel, niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank ziet dat anders. Hoewel het de voorkeur had verdiend dat de reclassering verdachte nogmaals zou hebben gehoord alvorens te adviseren tot oplegging van de ISD-maatregel, is de rechtbank van oordeel dat het niet waarschijnlijk is dat dit tot een ander advies zou hebben geleid. Het rapport is immers opgesteld op basis van vele eerdere contactmomenten. Daar komt bij dat de reclassering wel heeft geprobeerd om verdachte te horen, maar dit is niet gelukt omdat hij voortvluchtig was. Daarnaast is verdachte nog door de reclassering gehoord in oktober 2019 en tijdens dit gesprek heeft hij aangegeven dat hij positief stond tegenover de ISD-maatregel. Gezien die houding was er voor de reclassering ook geen aanleiding om verdachte nog een keer te horen.

De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat verdachte niet de kans heeft gehad om een klinische behandeling te ondergaan. Verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn om deze te ondergaan, maar wel onder de voorwaarde dat hij overdag naar zijn werk kan. Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat dit niet alleen praktisch onuitvoerbaar is, maar ook onvoldoende waarborgen biedt voor de veiligheid van personen en goederen, het voorkomen van recidive en een terugval in middelengebruik. Ook kan de rechtbank niet vertrouwen op de motivatie van verdachte, omdat hij zich te vaak niet heeft gehouden aan eerdere opgelegde voorwaarden bij een voorwaardelijke straf. De rechtbank vindt een langdurige behandeling, zonder dat verdachte in de verleiding komt om zich daaraan te onttrekken, noodzakelijk. Het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met een klinische opname als bijzondere voorwaarde, is naar het oordeel van de rechtbank geen reëel alternatief.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen en goederen de oplegging van de ISD-maatregel eist en zal zij daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.

Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

Tussentijdse beoordeling

Ter zitting heeft verdachte stellig verklaard niet mee te zullen werken aan de ISD-maatregel. De rechtbank dringt er bij verdachte op aan de kans om adequaat behandeld te worden met de kans om definitief uit een negatieve spiraal te komen, aan te grijpen. Hoewel verdachte heeft gezegd niet te willen meewerken, heeft hij ook duidelijk gezegd gemotiveerd te zijn om aan zijn alcohol- en drugsverslaving te werken en een positieve invulling aan zijn leven te geven. De rechtbank ziet daarom aanleiding om uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen.

8 Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 22 maart 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/701947-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 24 november 2016 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met bevel dat een deel van deze straf, groot 65 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op drie jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel één van de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.

Bij de stukken bevindt zich eveneens de op 22 maart 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684361-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 14 november 2017 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel één van de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.

Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan meerdere strafbare feiten heeft schuldig gemaakt en één of meer bijzondere voorwaarden heeft overtreden. De rechtbank is echter – met de officier van justitie – van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zich niet verdraagt met de verdere inhoud van dit vonnis aangezien er een ISD-maatregel wordt opgelegd. De vorderingen worden daarom afgewezen.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38 n, 45, 57, 300, 302, 304 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10 Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1 primair tenlastegelegde en het in zaak B onder 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Zaak A

Ten aanzien van feit 1 subsidiair:

poging tot zware mishandeling.

Ten aanzien van feit 2:

mishandeling.

Ten aanzien van feit 3:

diefstal.

Ten aanzien van feit 4 en feiten 1 en 2 van zaak B:

mishandeling begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.

Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

Wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/701947-16 en 13/684361-17 af.

Dit vonnis is gewezen door

mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,

mrs. N.J. Koene en L. Dolfing, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. I. van den Berg-Meulman, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature