Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7478485 CV EXPL 19-1803
vonnis van: 28 februari 2020
fno.: 33623
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[eiser]
wonende te Amsterdam
eiser in conventie, verweerder in reconventie
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M. Meijer
t e g e n
Woonstichting de Key
gevestigd te Amsterdam
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
nader te noemen: De Key
gemachtigden: mrs. P. Brulleman en R. Fielmich
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 18 oktober 2019 is een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft op 10 december 2019 een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. [eiser] is ter zitting verschenen met zijn gemachtigde. Namens De Key zijn [medewerker gedaagde 1] en [medewerker gedaagde 2] verschenen, vergezeld door de gemachtigden. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord.
Partijen hebben op de zitting een regeling getroffen en de procedure is op verzoek van partijen aangehouden om de gemaakte afspraken uit te kunnen voeren. Op 31 januari 2020 hebben beide partijen een akte genomen. [eiser] heeft daarbij zijn eis verminderd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Beoordeling in conventie
Ter zitting zijn de door [eiser] gestelde gebreken aan de woning aan de orde gesteld. De Key heeft zich bereid verklaard om met een aannemer bij [eiser] langs te gaan om werkzaamheden uit te voeren. De procedure is daartoe aangehouden. Blijkens de aktes van 31 januari 2020, zijn de meeste werkzaamheden door De Key naar tevredenheid van [eiser] verricht. Er resteert volgens [eiser] nog slechts een probleem met de elektra; zodra [eiser] de schakelaar van het licht in de keuken aan- of uitdoet, gaat ook het licht in de gang aan of uit. [eiser] wil het licht in de gang met een aparte schakelaar kunnen regelen. Ook wijst [eiser] erop dat de aansluitingen zich niet in lasdozen bevinden, zoals de NEN norm voorschrijft.
De overige ingestelde vorderingen tot herstel heeft [eiser] ingetrokken. Ook de vordering tot betaling van € 441,65 aan kosten van Lekrecherche Nederland heeft [eiser] ingetrokken. Voor het overige persisteert [eiser] in zijn vordering, waarover hieronder een oordeel zal worden gegeven.
Zijn er thans nog gebreken aan de woning die hersteld moeten worden?
3. Zoals gezegd resteert volgens [eiser] nog slechts het hiervoor geschetste probleem met de elektra. De kantonrechter ziet in dat dit een onwenselijke en vervelende situatie is voor [eiser] , maar kwalificeert dit niet als een gebrek dat [eiser] niet het genot kan verschaffen dat hij bij het aangaan van de huurovereenkomst mocht verwachten van een dergelijke woning. Daar is de vermindering van het huurgenot te minimaal voor. Van een huurprijsvermindering op dit punt, voor zover al gevorderd, kan dan ook geen sprake zijn.
4. Opgemerkt wordt dat het [eiser] vrij staat de elektra zelf op de door hem gewenste manier aan te (laten) leggen en de redelijke kosten daarvan bij De Key ter vergoeding in te dienen.
De gevorderde huurprijsvermindering vanaf 5 maart 2018
5. De Key heeft aangevoerd dat zij bereid is de gevorderde huurverlaging van 40% van de huurprijs door te voeren vanaf 2 mei 2018 tot 31 mei 2019 vanwege de lekkages in het plafond en de vochtproblemen in de woning. Dat deze problemen op 31 mei 2019 waren hersteld met de vervanging van het dak, heeft [eiser] niet weersproken. Deze einddatum voor de huurprijsvermindering staat daarmee vast. De begindatum staat tussen partijen nog wel ter discussie.
6. Onweersproken is dat De Key al langere tijd op de hoogte was van de lekkage- en vochtproblemen in de woning. [eiser] heeft ook reparatieverzoeken, teruggaand tot het jaar 2014 overgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 7:257 lid 3 BW , kan voor wat het verleden betreft echter geen huurvermindering worden verlangd over een langere periode dan zes maanden voorafgaand aan het instellen van een vordering bij de kantonrechter of een verzoek bij de Huurcommissie. [eiser] heeft een verzoek bij de Huurcommissie ingediend op 2 mei 2018. Dit betekent dat [eiser] tot uiterlijk 6 maanden daarvoor huurprijsvermindering kan verlangen. De begindatum voor de huurprijsvermindering die [eiser] vordert, 5 maart 2018, valt binnen deze periode. De huurprijsvermindering kan daarom toegewezen worden vanaf 5 maart 2018.
De extra gemaakte kosten van € 920,73
7. In april en mei 2019 heeft De Key werkzaamheden aan de woning uitgevoerd. [eiser] heeft in die periode enige tijd in een hotel verbleven. Hij vordert vergoeding van door hem gemaakte taxi-, wasserette-, extra hotel- en zorgkosten van in totaal € 920,73. De Key betwist dat zij deze kosten moet vergoeden.
8. Deze vordering is niet toewijsbaar. Afgezien van het feit dat [eiser] de door hem gestelde kosten in het geheel niet heeft onderbouwd door overlegging van kwitanties, heeft hij ook niet toegelicht waarom de door hem ontvangen dagvergoeding van € 50,00 per dag ontoereikend was om dergelijke kosten te dekken. Bovendien is onduidelijk gebleven waar de extra hotelkosten op zien en hoe de gevorderde medicatiekosten samenhangen met het hotelverblijf.
Beoordeling in reconventie
9. Artikel 137 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat een eis in reconventie dadelijk bij antwoord moet worden ingesteld. De Key heeft haar eis in reconventie pas bij dupliek ingesteld. Dat is te laat. De kantonrechter zal De Key daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De proceskosten in conventie en reconventie
10. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten tussen partijen zowel in conventie als in reconventie te compenseren. Dat houdt in dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie:
stelt de huurprijs vanaf 5 maart 2018 tot 31 mei 2019 vast op een bedrag van
€ 163,66 per maand, zijnde 40% van de totale maandhuur;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
verklaart De Key niet-ontvankelijk in haar vordering;
in conventie en in reconventie:
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.