Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

39-jarige verdachte veroordeeld voor het gewoontewitwassen van ruim 2 miljoen euro, deelneming aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk opgelegd.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/845125-19 (Promis)

Datum uitspraak: 22 juli 2020

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in het Huis van Bewaring [naam] , te [plaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2020.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. O.J.M. van der Bijl en van wat verdachte en zijn raadsman mr. O.P. Kuit, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 8 juli 2020 – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan

feit 1:

gewoontewitwassen dan wel schuldwitwassen van € 2.560.969,59 in de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 februari 2020;

feit 2:

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van witwassen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 februari 2020;

feit 3:

het voorhanden hebben van een vuurwapen op 4 februari 2020.

De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Waardering van het bewijs

3.1

Feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden uit.

Inleiding

Verdachte was vanaf 15 december 2012 enig bestuurder van de [naam vereniging] , die op 27 oktober 2014 is uitgeschreven uit het handelsregister. Daarnaast is verdachte enig aandeelhouder en bestuurder van vijf besloten vennootschappen (hierna: BV’s), die zijn opgericht in de periode van 21 oktober 2015 tot en met 5 oktober 2017. Deze BV’s zijn Sportegro BV, Tres Sportconsultancy BV, Columbus Trade BV, Fixit Dienstverlening BV en Tata Events BV.

De Financial Intelligence Unit (hierna: FIU) Nederland heeft ten aanzien van verdachte en zijn vijf BV’s meerdere meldingen met betrekking tot ongebruikelijke transacties ontvangen van verschillende meldingsplichtige instellingen waaronder de ING en de Rabobank . De FIU heeft soortgelijke meldingen ontvangen ten aanzien van de moeder van verdachte, [naam moeder] , de schoonmoeder van verdachte, [naam schoonmoeder] (hierna: [naam schoonmoeder] ), de zwager van verdachte, [medeverdachte] , en de werknemer van enige BV’s van verdachte, [naam werknemer] (hierna: [naam werknemer] ). De FIU heeft deze verdachte transacties doorgestuurd naar de Fiscale Inlichting en Opsporingsdienst (hierna: FIOD), waarna een onderzoek is gestart.

Feiten 1 en 2

Uit dat onderzoek is gebleken dat er in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 december 2019 op diverse rekeningen van verdachte en aan hem gelieerde (rechts)personen in totaal € 2.560.969,60 in contanten is gestort.

In de periode van 18 november 2015 tot en met 28 januari 2019 zijn de volgende bedragen contant op de volgende rekeningen gestort: € 123.746,80 op drie rekeningen van verdachte, € 248.549,11 op de rekening van Sportegro BV, € 238.015,66 op de rekening van Tres Sportconsultancy BV, € 265.620,- op de rekening van Colombus Trade BV en € 107.390,- op de rekening van Fixit Dienstverlening BV. Bij de contante stortingen is onder meer gebruik gemaakt van coupures van € 200 en € 500. Verdachte heeft verklaard dat alle contante stortingen op zijn rekeningen en zijn bedrijfsrekeningen contante bedragen betreffen die hij van [naam werknemer] heeft gekregen, behalve € 158.403,- dat ten name van Sportegro BV is gestort. Dat zijn volgens verdachte contante bedrijfsinkomsten.

In de periode van 13 december 2017 tot en met 6 mei 2019 is er in totaal € 216.975,- contant op de rekeningen van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) gestort. Op 18 februari 2019 is er voor het eerst een groot bedrag, namelijk € 10.500,-, op de rekeningen gestort. Vanaf die datum is er in totaal € 212.020,- op de rekeningen van [medeverdachte] gestort. Vanaf die bankrekeningen is in totaal € 120.000,- overgemaakt naar bankrekeningen op naam van drie BV’s van verdachte en in totaal € 89.999,- naar bankrekeningen op naam van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) in België.

In de periode van 20 maart 2015 tot en met 14 oktober 2019 is er in totaal € 595.445,- contant op de rekeningen van [naam moeder] gestort. Op 13 oktober 2015 is voor het eerst een groot bedrag, namelijk € 6.000,-, op de rekeningen gestort. Vanaf die datum is er in totaal € 588.110,- op de rekeningen van [naam moeder] gestort. Vanaf die bankrekeningen zijn bedragen overgemaakt naar bankrekeningen van de BV’s van verdachte, bankrekeningen van [naam werknemer] , [naam 2] en [naam 1] en een bankrekening van Aegon Hypotheken BV ter aflossing van een hypothecaire lening van [naam werknemer] .

In de periode van 23 januari 2015 tot en met 11 december 2019 is er in totaal € 430.479,84 contant op de rekeningen van [naam schoonmoeder] gestort. Op 21 januari 2019 is er voor het eerst een groot bedrag, namelijk € 9.130,-, op de rekeningen gestort. Vanaf die datum is er in totaal € 414.050,- op de rekeningen van [naam schoonmoeder] gestort. Vanaf die bankrekeningen zijn bedragen overgemaakt naar bankrekeningen op naam van de BV’s van verdachte en bankrekeningen van [naam werknemer] , [naam 2] en [naam 1] .

Verdachte heeft in een geluidsfragment aan [naam 2] uitleg gegeven over de ‘plukzewet’ in Nederland. Verdachte heeft daarin verklaard dat hij jongens een contract geeft, dat zij in dienstverband komen, dat zij hem 2750 euro per maand voor een contract betalen en dat zij daar 1500 euro netto aan over houden. Als de jongens dan gepakt worden, kunnen zij de arbeidsovereenkomst laten zien en aantonen dat zij aan het werk zijn. Zo kunnen zij plausibel verklaren waar het geld vandaag komt, anders wordt het vermogen afgepakt.

Verdachte heeft verklaard dat hij contant geld kreeg van [naam werknemer] en dat hij dit geld naar [naam werknemer] moest overmaken als salaris. [naam werknemer] wilde huizen kopen met het geld. Verdachte heeft verklaard dat hij daartoe valse convenanten heeft opgemaakt, waarin stond dat [naam werknemer] een bonus of een uitkering kreeg. Verdachte heeft verklaard dat hij verschillende verhalen heeft gehoord over de herkomst van het geld van [naam werknemer] : het zou afkomstig zijn uit de verkoop van horloges, van zijn vader en van een erfenis. Later heeft verdachte gehoord dat [naam werknemer] handelde in Bitcoins en dat [naam werknemer] de handel van verdovende middelen in wilde. Vanaf de bankrekeningen van verdachte en aan hem gelieerde (rechts)personen is in totaal € 1.069.512 overgemaakt naar [naam werknemer] .

Op de laptop die op het verblijfadres van verdachte is aangetroffen, zijn niet alleen arbeidsovereenkomsten en convenanten met [naam werknemer] aangetroffen, maar ook met [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Naar deze personen zijn vanaf de bankrekeningen van verdachte en aan hem gelieerde (rechts)personen, in totaal onderscheidenlijk € 382.888,50, € 129.990,- en € 28.143,60 overgemaakt. Verdachte heeft verklaard dat de convenanten met [naam 2] wel echt waren. Verdachte heeft verklaard dat Tres Sportconsultancy het merk- en portretrecht van [naam 2] heeft en dat [naam 2] promotionele activiteiten voor zijn bedrijven verzorgt. De convenanten met [naam 3] waren ook echt, maar daar is niets van terechtgekomen. Verdachte heeft verklaard niets te weten over de convenanten met [naam 1] .

Verdachte heeft verklaard dat hij de bankrekening van [medeverdachte] , [naam moeder] en [naam schoonmoeder] heeft gebruikt om contante stortingen te doen.

[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte hem om hulp vroeg met het storten van geld omdat verdachte zelf te druk was. Verdachte gaf [medeverdachte] een aantal keer, zeker drie of vier keer, een schoenendoos met daarin geld en facturen. In de schoenendoos zat dan elke keer 50.000 of 60.000 euro. Verdachte gaf aan waar [medeverdachte] het geld naartoe moest overmaken. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de opdracht kreeg om het geld in gedeeltes van 10.000 euro per keer op zijn rekening te storten.

Feit 3

Tijdens de doorzoeking van de berging behorende bij de woning van verdachte is een wapen aangetroffen. De toegangsdeur van de berging was afgesloten en is geopend met de sleutel die door de partner van verdachte ter beschikking is gesteld.

Het betreft een semi automatisch pistool, van het merk Fabrique Nationale, type Baby, kaliber 6.35mm. Dit wapen is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3o, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1o van de Wet wapens en munitie . In het wapen bevond zich een patroonmagazijn met daarin drie patronen, die geschikt waren om met het wapen te worden verschoten.

Verdachte heeft verklaard dat het wapen niet van hem is. Verdachte vermoedt dat het wapen van [naam werknemer] is en dat die het heeft achtergelaten toen hij bij verdachte heeft gelogeerd.

In een chatconversatie met [naam vader] , de vader van [naam werknemer] , heeft verdachte gezegd dat als [naam vader] van de schietijzers af wil, hij ze op het kantoor van verdachte kwijt kan.

3.2

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle drie de feiten.

3.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde bedrag van € 2.560.969,59 moet worden verminderd met de volgende bedragen en hij heeft daartoe het volgende aangevoerd:

€ 100.000,-: verdachte heeft hierover verklaard dat deze gelden zijn verdiend met de verkoop van horloges. Die verklaring is niet op voorhand onaannemelijk en daarvoor zijn in het dossier voldoende aanwijzingen te vinden;

€ 158.403,-: verdachte heeft verklaard dat hij contante bedrijfsinkomsten met Sportegro BV heeft genoten. Hij heeft daarvan echter geen administratie meer;

€ 146.795,-: dit bedrag is gestort op de rekening van [medeverdachte] . Deze rekening is niet van verdachte en de storting is verdachte niet bekend. Dit bedrag kan verdachte niet worden tegengeworpen. [medeverdachte] is hiervoor aansprakelijk;

€ 500,-: dit betreft de eigen gelden van verdachte;

€ 4.040,-: dit bedrag is gestort op de rekening van [naam partner] , de partner van verdachte. Ten tijde van de stortingen kende verdachte zijn partner nog niet. Verdachte kan dit bedrag dus niet hebben gestort.

Het deel van de contante stortingen waarbij sprake is van witwassen kan dus niet meer dan € 2.151.231,59 bedragen. De raadsman heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte het vuurwapen niet kent. Het is aangetroffen in een (waarschijnlijk niet afgesloten) bergruimte buiten de woning van verdachte, zodat het mogelijk is dat een derde het wapen daar zonder wetenschap van verdachte heeft verborgen. Vermoedelijk is het een wapen van [naam werknemer] , die blijkens het dossier de beschikking had over vuurwapens. Er zijn geen sporen van verdachte op het wapen aangetroffen.

3.4

Het oordeel van de rechtbank

Feit 1

De rechtbank is van oordeel dat gewoontewitwassen zoals impliciet primair onder feit 1 ten laste is gelegd, kan worden bewezen op grond van de in rubriek 3.1 vervatte bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt als volgt.

Op grond van de in rubriek 3.1 vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte verschillende BV’s heeft opgericht en de bankrekeningen van die bedrijven en zijn naasten heeft gebruikt om grote contante geldbedragen wit te wassen. Verdachte was als het ware de facilitator van een witwasnetwerk. Zo heeft verdachte grote contante geldbedragen, onder meer in coupures van € 500 en € 200, van onder andere [naam werknemer] aangenomen en heeft die via zijn bedrijfsrekeningen en de rekeningen van zijn naasten onder valse beschrijvingen naar bankrekeningen (ten behoeve) van [naam werknemer] overgemaakt. Gelet op deze omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat het geld geen legale herkomst had.

Verdachte heeft verklaard dat een gedeelte van het contant gestorte geld contant ontvangen bedrijfsinkomsten en inkomsten uit de handel in horloges waren. De rechtbank acht die verklaring onaannemelijk. De stelling is door de verdediging niet onderbouwd en kan volgens de verdediging ook niet worden onderbouwd omdat verdachte geen administratie heeft bijgehouden van zijn handels- en bedrijfsactiviteiten. Er zijn in het dossier ook geen concrete aanwijzingen gevonden voor de stelling van verdachte. De rechtbank oordeelt dan ook dat alle grote contante bedragen die op de rekeningen van verdachte en zijn bedrijven zijn gestort geen legale herkomst hebben. De verdediging heeft verder gesteld dat verdachte niet bekend is met het bedrag van € 146.795,- dat op de bankrekening van [medeverdachte] is gestort. De rechtbank acht die verklaring onaannemelijk, nu uit het dossier blijkt dat die contant gestorte gelden onder andere zijn overgemaakt naar de bedrijven van verdachte en [medeverdachte] hier zelf over heeft verklaard dat hij de stortingen in opdracht van verdachte heeft gedaan.

Op de bankrekeningen van [medeverdachte] , [naam moeder] en [naam schoonmoeder] zijn vanaf een bepaalde periode contante bedragen van € 5.000,- of meer gestort, zoals weergegeven onder 3.1. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van bedragen van een dergelijke grootte een witwasvermoeden bestaat. Kennelijk zijn de bankrekeningen vanaf die periode gebruikt om gelden wit te wassen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat alle bedragen die na die data zijn gestort, zijn witgewassen.

Zoals voortvloeit uit de onder 3.1 genoemde feiten en omstandigheden komt dit er samengevat op neer dat er vanaf de (bedrijfs)rekeningen van verdachte € 983.321,57 is witgewassen, vanaf de rekening van [medeverdachte] € 212.020,-, vanaf de rekening van [naam moeder] € 588.110,- en vanaf de rekening van [naam schoonmoeder] € 414.050,-. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte in totaal een bedrag van € 2.197.501,57 heeft witgewassen.

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de contante bedragen die door [naam werknemer] en [naam 4] op hun eigen rekeningen zijn gestort, heeft witgewassen. Er zijn geen aanwijzingen voor de betrokkenheid van verdachte bij de storting van die bedragen. Die bedragen zijn dan ook niet in aanmerking genomen.

De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte de contante bedragen die door zijn partner, [naam partner] , op haar eigen rekeningen zijn gestort, heeft witgewassen. Hoewel de rechtbank, anders dan door de raadsman is gesteld, in het dossier wel aanwijzingen ziet dat verdachte zijn partner in die periode kende, zijn de door [naam partner] contant gestorte bedragen niet zo groot dat daaruit een witwasvermoeden voortvloeit. Die bedragen zijn dan ook evenmin in aanmerking genomen.

Gelet op de onder 3.1 genoemde rolverdeling tussen verdachte, [medeverdachte] en [naam werknemer] acht de rechtbank bewezen dat verdachte het bedrag van € 2.197.501,57 tezamen en in vereniging heeft witgewassen. Er was immers sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.

Gelet op het structurele karakter van het witwassen, namelijk een periode van ruim vier jaar waarin frequent stortingen hebben plaatsgevonden, en gelet op de hoeveelheid BV’s die verdachte heeft opgericht om wit te wassen en het aantal rekeningen van zijn naasten die hij daartoe heeft gebruikt, oordeelt de rechtbank dat sprake is van gewoontewitwassen. Uit het dossier volgt dat verdachte en aan hem gelieerde (rechts)personen in de tenlastegelegde periode herhaaldelijk contante, uit misdrijf afkomstige, geldbedragen voorhanden hebben gehad en hebben gestort op hun bankrekeningen om deze gelden vervolgens telkens door te boeken naar andere (buitenlandse) rekeningen, waaronder die van [naam werknemer] , [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Hierdoor is een mistgordijn opgeworpen waardoor het niet mogelijk is gebleken om met enige zekerheid de herkomst en de rechthebbenden vast te stellen. Door deze wijze van handelen hebben zij verborgen of verhuld wie de rechthebbenden van die geldbedragen waren.

Feit 2

De rechtbank is ook van oordeel dat op grond van de in rubriek 3.1 vervatte bewijsmiddelen, kan worden bewezen dat verdachte met anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voor een veroordeling ter zake deelneming aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Voor een criminele organisatie moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat daarbij komt vast te staan dat deze deelnemer moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Zoals hierna wordt toegelicht is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met (in ieder geval) [medeverdachte] en [naam werknemer] , gericht op het plegen van witwassen. De organisatie had een gestructureerd samenwerkingsverband waarbij ieder een eigen aandeel heeft gehad, dan wel ondersteunende gedragingen heeft verricht, die rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.

Zoals vermeld onder 3.1 heeft verdachte aangegeven dat hij dienstverbanden verzorgde voor personen, dat die personen hem een contant geldbedrag gaven en dat hij vervolgens een gedeelte van dat geld naar die personen overmaakte. Uit het dossier blijkt dat verdachte dit ook langdurig voor [naam werknemer] heeft gedaan. Daartoe heeft verdachte contant geld gestort op zijn bedrijfsrekeningen of laten storten door aan hem gelieerde personen om dit vervolgens over te maken naar [naam werknemer] . Er was aldus sprake van een samenwerkingsverband tussen verdachte en [naam werknemer] dat gericht was op witwassen, zoals hierboven bij de bespreking van de witwasverdenking is overwogen en naar welke overwegingen de rechtbank verwijst. [medeverdachte] heeft deelgenomen aan de organisatie door grote bedragen contant geld van verdachte aan te nemen en die bedragen via zijn eigen rekeningen wit te wassen.

De rechtbank heeft reeds overwogen dat sprake was van een structureel karakter van het witwassen. Gelet hierop kan ook worden gesproken van een duurzame samenwerking. Bovendien volgt uit hetgeen ter zake het witwassen is overwogen dat verdachte op de hoogte was van het feit dat over zijn (bedrijfs)rekeningen en de rekeningen van zijn naasten grote hoeveelheden geld zijn gegaan en dat het niet anders kan zijn dat verdachte wist dat dat geld geen legale herkomst had. Daarmee heeft verdachte deelgenomen aan een organisatie die het oogmerk had op witwassen.

Feit 3

De rechtbank is ook van oordeel dat feit 3 kan worden bewezen op grond van de in rubriek 3.1 vervatte bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt als volgt.

Als uitgangspunt geldt dat verdachte in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor goederen die zich in zijn woning en in de bij zijn woning behorende berging, bevinden. De verdediging heeft aangevoerd dat [naam werknemer] het wapen daar mogelijk heeft neergelegd toen hij bij verdachte thuis logeerde. De rechtbank acht die verklaring onaannemelijk. De berging waarin het wapen is aangetroffen, was immers afgesloten. Het is niet gesteld of gebleken dat [naam werknemer] de sleutels van de berging had en daarmee de gelegenheid had om in die berging een wapen te verbergen. De enkele stelling dat de sleutels van de berging in de woning van verdachte lagen is onvoldoende om aan te nemen dat [naam werknemer] de beschikking over die sleutel heeft gehad.

Voor de overtuiging heeft meegewogen dat verdachte zich in het onder 3.1 vermelde chatbericht kennelijk bereid heeft verklaard om wapens te bewaren voor een ander. De omstandigheid dat in dat bericht het kantoor van verdachte is genoemd als mogelijke opbergplaats en niet zijn woning, maakt dat niet anders. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad.

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

1.

in de periode van 18 november 2015 tot en met 11 december 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,

van voorwerpen, te weten grote contante geldbedragen totaal 2.197.501,57 euro, waaronder

contante geldbedragen van per saldo 123.746,80 euro gestort op bankrekeningen op zijn, verdachtes, naam, en

contante geldbedragen van per saldo 248.549,10 euro gestort op bankrekeningen op naam van Sportegro BV waarvan verdachte bestuurder is, en

contante geldbedragen van per saldo 238.015,65 euro gestort op bankrekeningen op naam van Tres Sportconsultancy BV waarvan verdachte bestuurder is, en

contante geldbedragen van per saldo 265.620,00 euro gestort op bankrekeningen op naam van Columbus Trade BV waarvan verdachte bestuurder is, en

contante geldbedragen van per saldo 107.390,00 euro gestort op bankrekeningen op naam van Fixit Dienstverlening BV waarvan verdachte bestuurder is, en

contante geldbedragen van per saldo 147.848,20 euro gestort op bankrekeningen op naam van Tata Events BV waarvan verdachte bestuurder is, en

contante geldbedragen van per saldo 120.220,00 euro gestort op een bankrekening op naam van [naam vereniging] waarvan verdachte bestuurder was

de werkelijke aard en de herkomst heeft verborgen en verhuld, en heeft verhuld wie de rechthebbenden op die geldbedragen waren en voornoemde geldbedragen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten, dat die voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf

en hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;

2.

in de periode van 18 november 2015 tot en met 11 december 2019 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en meerdere anderen, waaronder in ieder geval: [medeverdachte] en [naam werknemer] ,

welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 420 ter (lid 1) en/of 420bis lid 1 ahf/ond a en/of b Wetboek van Strafrecht, te weten het plegen van witwassen;

3.

op 4 februari 2020 te Bodegraven, een wapen van categorie III, onder 1o van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool, van het merk Fabrique Nationale, type Baby, kaliber 6.35mm, een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7 Motivering van de straf

7.1

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3,5 jaar, met aftrek van voorarrest. De in het reclasseringsrapport geadviseerde voorwaarden kunnen in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling worden betrokken.

7.2

Het strafmaatverweer van de verdediging

De raadsman heeft verzocht om een kortere gevangenisstraf op te leggen dan is geëist door de officier van justitie, met een zo groot mogelijk voorwaardelijk deel. Hij heeft daarbij verzocht rekening te houden met de volgende omstandigheden. De eerste reclasseringsrapportage, opgemaakt door Ton Koot Forensisch Maatschappelijk Werk, spreekt over een positief zelfbeeld en de geraadpleegde referenten zijn positief over verdachte. Het recidivegevaar wordt als beperkt beoordeeld. De reclasseringsrapportage van 29 juni 2020 spreekt ten onrechte van een beginnend delictpatroon ten aanzien van delicten met financieel gewin als oogmerk. Het relatief geringe delict in 2011 gaat daarvoor te ver terug. Ook wordt ten onrechte gesproken over financiële problemen. Er is geen schuldenpositie en verdachte had voldoende legaal inkomen. Ook heeft verdachte geen criminele sociale contacten, zoals wordt gesuggereerd. In het voordeel van verdachte moet rekening worden gehouden met het feit dat hij heeft meegewerkt aan het onderzoek en een verklaring heeft afgelegd. Tevens moet worden meegewogen dat verdachte de contante bedragen van [naam werknemer] móest storten en toen hij daarmee wilde stoppen werd bedreigd door [naam werknemer] . Daarnaast moet rekening worden gehouden met de medische gesteldheid van verdachte. Door zijn clusterhoofdpijnen, waarvan de aanwezigheid wordt bevestigd in het medisch dossier van verdachte, treft detentie verdachte veel harder dan gedetineerden met een normale gezondheid. Tenslotte zullen de partner en het zoontje van verdachte zwaar worden getroffen door een langdurige gevangenisstraf. Verdachte is bereid mee te werken aan de bijzondere voorwaarden. Dit kan plaatsvinden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel of in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van € 2.197.501,57, het deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van witwassen en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Verdachte heeft er als het ware een bedrijf van gemaakt om fictieve dienstverbanden te verschaffen aan diverse personen om op die manier geld voor hen wit te wassen. Verdachte heeft daarbij zijn BV’s en de rekeningen van zijn naasten gebruikt als schakels in een witwasnetwerk. Verdachte heeft dit gedaan voor een hele lange periode van ruim vier jaar. Witwassen is een ernstig feit dat in niet te onderschatten mate bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er immers toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna de pleger van het misdrijf vrijelijk over het geld kan beschikken in de legale economie, zodat “misdaad loont”. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd. Verdachte heeft hiervan ook meegeprofiteerd door daar zelf commissie voor te ontvangen. Daarnaast heeft verdachte een geladen vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de samenleving. In de onderhavige zaak ging het bovendien om een geladen vuurwapen.

De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 juni 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 29 juni 2020. De reclassering adviseert om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld diverse bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, het meewerken aan een ambulante behandeling, het meewerken aan een dagbesteding en het meewerken aan het inzichtelijk maken en aflossen van de schulden.

Blijkens straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, is een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daaruit volgt dat ten aanzien van fraude in algemene zin voor een benadelingsbedrag van € 1.000.000,- en hoger een gevangenisstraf van 24 maanden tot de maximale gevangenisstraf als oriëntatiepunt geldt. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning geldt volgens de Amsterdamse oriëntatiepunten van mei 2019 als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Het feit dat het vuurwapen was geladen, levert overeenkomstig die oriëntatiepunten een strafverhogende omstandigheid op, van 3 tot 6 maanden extra. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst weer strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, om de kans op recidive te beperken. De rechtbank zal daarbij een proeftijd van 3 jaar bepalen, nu de rechtbank het belangrijk vindt dat verdachte langdurig onder toezicht van de reclassering staat.

De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte door [naam werknemer] werd bedreigd om door te gaan met het witwassen. Nu het dossier geen enkele aanwijzing bevat ter ondersteuning van deze stelling, zal de rechtbank dit niet meewegen. In het voordeel van verdachte zal de rechtbank rekening houden met het feit dat detentie hem gelet op zijn medische situatie harder treft dan anderen, zoals volgt uit zijn medisch dossier.

Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank realiseert zich dat, door te kiezen voor de modaliteit van een voorwaardelijk strafdeel er geen sprake zal zijn van voorwaardelijke invrijheidstelling Daardoor zal verdachte in de praktijk een langere gevangenisstraf moeten uitzitten dan door de officier van justitie is geëist. Gelet op hetgeen hiervoor in het kader van de strafmotivering is overwogen, vindt de rechtbank dit passend.

8 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 57, 140, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie .

9 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op:

ten aanzien van feit 1:

Gewoontewitwassen

ten aanzien van feit 2:

Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven

ten aanzien van feit 3:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaar vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

Meldplicht bij reclassering

Veroordeelde meldt zich na uitnodiging bij Reclassering Nederland en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

Ambulante behandeling

Veroordeelde neemt deel aan een psychologisch onderzoek bij het NIFP en laat zich vervolgens behandelen/begeleiden door Fivoor of een soortgelijke forensische zorgverlener, in overeenstemming met het advies van het NIFP. De behandeling/begeleiding richt zich op het verminderen van de criminogene risicofactoren en het creëren en versterken van beschermende factoren. Er dient daarbij aandacht te zijn voor de impulsiviteit van veroordeelde, zijn criminele sociale contacten en zijn houding. De behandeling/begeleiding start op een door de toezichthouder te bepalen moment, bij voorkeur zo spoedig mogelijk na de detentie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

Andere voorwaarden het gedrag betreffende

Veroordeelde wordt verplicht om de volgende bijkomende bijzondere voorwaarden na te leven en zich te houden aan de opdrachten van de reclasseringsorganisatie, die in het kader van het toezicht op de naleving van deze voorwaarde noodzakelijk zijn:

Veroordeelde heeft de inspanningsverplichting om mee te werken aan begeleiding gericht op dagbesteding en het volgen van een opleiding, vrijwillig/passend werk of ander soort dagactiviteiten zolang reclassering dit nodig vindt.

Veroordeelde werkt mee aan het inzichtelijk maken van zijn schulden en aflossen daarvan, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.

Geeft aan Reclassering Nederland, gevestigd op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd

ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.

Dit vonnis is gewezen door

mr. G.H. Marcus, voorzitter,

mrs. A.A. Fase en O.P.M. Fruytier, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2020.

Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Ten aanzien van de met de code DOC aangeduide bewijsmiddelen gaat het telkens om een geschrift.

DOC-019

DOC-004

DOC-005

DOC-006

DOC-007

DOC-008

AMB-001-01

AMB-055-01 en AMB-055-02

AMB-017-01, AMB-023-01 en AMB-039-01

AMB-016-01 en AMB-025-01

AMB-012-01 en AMB-022-01

AMB-014-01 en AMB-021-01

AMB-013-01 en AMB-024-01

AMB-055-01, p. 2

V-01-07

AMB-030-01 en AMB-080

AMB-028, AMB-029 en AMB-047

AMB-020, AMB-032 en AMB-073

AMB-081-01, p. 3

V-01-07

ZD-001-01, p. 35 en AMB-005-01 t/m AMB-009-01

AMB-060-01, DOC-117 t/m DOC-121, DOC-137, DOC-138, DOC-143 en DOC-144

AMB-081-02, p. 2

V-01-07

idem

V-02-05

IBN-001-06

IBN-001-04

V-01-07

AMB-060-01 bijlage 1 p. 1 van 21


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature