Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Huurkoopovereenkomst. Faillissement huurkoper. Kern van de zaak is of hier sprake is van een Peeters/Gatzen-vordering. Verrekening ex artikel 53 Fw .

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/670252 / HA ZA 19-839

Vonnis van 17 juni 2020

in de zaak van

[ Mr. E.S. Ebels]

in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Triflora,

kantoorhoudende te 's-Gravenhage,

eiser,

advocaat mr. L. Martens te 's-Gravenhage,

tegen

uitgesloten aansprakelijkheid

COÖPERATIE ROYAL FLORAHOLLAND U.A.,

gevestigd te Aalsmeer,

gedaagde,

advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens te 's-Gravenhage.

Partijen zullen hierna de curator en RFH genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 26 juli 2019, met producties,

de conclusie van antwoord, met producties,

het tussenvonnis van 19 februari 2020, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,

het proces-verbaal van comparitie van 18 mei 2020 en de daarin vermelde stukken.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

RFH is een veilingbedrijf voor bloemen.

2.2.

Triflora hield zich bezig met de verwerking van sierteeltproducten.

2.3.

Triflora is in 2015 opgericht toen RFH haar import- en retailafdeling sloot. De oprichters van Triflora waren eerst werkzaam bij RFH en hebben in Triflora de activiteiten feitelijk voortgezet van de import- en retailafdeling van RFH. Triflora deed dat ook in hetzelfde gebouw op het veilingterrein van RFH in Rijnsburg. Tussen RFH en Triflora zijn daartoe huurovereenkomsten gesloten met betrekking tot een koelcel, ruimte in een bedrijfsverzamelgebouw en een terrein in de buitenlucht. Triflora verhuurde een deel van de ruimte onder aan een derde.

2.4.

Tevens heeft Triflora een tweetal bloemenverwerkingslijnen van het merk Bercomox (hierna: de machines) in huurkoop gekocht van RFH voor bedragen van € 219.225 en € 35.000. In dat verband zijn twee huurkoopovereenkomsten gesloten. In een van die huurkoopovereenkomsten van 15 september 2015 staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“(…) Partijen (…)

In aanmerking nemende dat:

Verkoper per 1 oktober 2015 stopt met haar verwerking van sierteeltproducten op Rijnsburg;

Koper een beginnend bedrijf in de verwerking van sierteeltproducten is en derhalve niet beschikt over de financiële middelen om machines voor de verwerking van sierteeltproducten ineens te kopen;

Verkoper Koper in de gelegenheid stelt om machines voor de verwerking van sierteeltproducten op basis van huurkoop te verwerven;

Verkoper door middel van de huurkoop de beste prijs denkt te krijgen voor haar machines en derhalve geen rente in rekening zal brengen;

Partijen de voorwaarden van de huurkoop wensen vast te leggen middels deze huurkoopovereenkomst;

zijn overeengekomen als volgt:

Art. 1

Partijen verklaren met elkaar aan te gaan de navolgende huurkoopovereenkomst, waarbij de Verkoper in huurkoop verklaart te verkopen aan de Koper, die in huurkoop verklaart te kopen:

De Machines met toebehoren voor de verwerking van sierteeltproducten zoals neergelegd in bijlage 1 van deze overeenkomst, hierna verder te noemen: “Machines”, zulks voor de huurkoopsom van € 219.225,- (…). Hetgeen zal moeten worden voldaan zoals hierna zal worden bepaald.

Art. 2

De voormelde Machines worden op 30 september 2015 in goede staat en zonder enige beschadiging aan de Koper in diens feitelijke macht en houderschap overgedragen, hetwelk deze verklaart te erkennen. De eigendom van voormelde Machines gaat over op de Koper onder de opschortende voorwaarde van algehele betaling van al hetgeen de Koper uit hoofde van deze huurkoopovereenkomst verschuldigd is. (…)

Art. 8

Aan de Verkoper en/of haar gemachtigde wordt bij deze onherroepelijk het recht verleend van vrije toegang tot huurruimte waar de Machines zich bevindt of redelijkerwijs geacht kan worden zich te bevinden. De Koper zal verplicht zijn hiertoe zijn medewerking voor zoveel nodig, te verlenen. (…)

Art. 12

Verkoper is gerechtigd om deze overeenkomst met onmiddellijke ingang middels een aangetekende brief te ontbinden, in geval dat:

de Koper in gebreke blijft, na deswege in gebreke te zijn gesteld, in het betalen van een of meer termijnen der huurkoopsom,

de Koper enige uit kracht der wet of van deze overeenkomst op hem rustende verplichtingen niet nakomt, na deswege in gebreke te zijn gesteld en ter zake nalatig blijvende,

de Koper handelt in strijd met enige op hem rustende verplichting,

de Koper het gekochte, en/of laat gebruiken voor een ander doel, dan waartoe bestemd is

het gekochte verloren mocht gaan, door welke oorzaak, diefstal en verduistering daaronder begrepen,

faillissement, surseance van betaling van Koper of een aanvraag daartoe;

stillegging of liquidatie van het bedrijf van Koper;

fusie en overname van Koper. (…)”.

2.5.

Nadien hebben partijen de afspraken rondom de maandelijkse huurkooptermijnen een aantal malen aangepast.

2.6.

Op 28 mei 2019 heeft RFH de twee machines verwijderd uit de (gedeelde) (aan Triflora verhuurde) bedrijfsruimte en verplaatst naar een (beveiligde) ruimte van RFH elders in haar bedrijfsgebouwen te Rijnsburg.

2.7.

Bij e-mail van 29 mei 2019 om 10.01 uur heeft de gemachtigde van RFH aan Triflora het volgende, voor zover relevant, laten weten:

“(…) Inmiddels constateert cliënte dat u uw financiële verplichtingen blijkbaar niet nakomt en crediteuren, waaronder een uitzendbureau, trachten de productielijnen en vulpunten bij u weg te halen. Ik wijs u erop dat ingevolge de huurkoopovereenkomst cliënte eigenaresse is van de apparatuur en het u niet toegestaan is daarover te beschikken.

Ik moge u verzoeken maatregelen te treffen dat de apparaten ook niet door derden worden weggehaald. Blijkbaar is gisteren wel al een apparaat wat uw eigendom is weggehaald en één van die apparaten van cliënte vervoersklaar gemaakt. Cliënte heeft dat weten te voorkomen.

Cliënte heeft gisteren omdat verduistering dreigde, een reeds ontkoppeld apparaat in veiligheid gebracht. Uiteraard kunt u daarover beschikken, maar u moet dan wel zorgdragen dat de apparatuur niet meer door een derde kan worden weggehaald. (…)”.

2.8.

Bij e-mail van 29 mei 2019 om 16:38 uur heeft de gemachtigde van RFH aan Triflora het volgende, voor zover relevant, laten weten:

“(…) In opgemelde kwestie lijkt het goed dat ik nog even het volgende vastleg.

Daar toeleveranciers of in ieder geval derden ook aanstalten maakten om de tweede installatie met toebehoren af te voeren en zich toe te eigenen, heeft cliënte gemeend een en ander in veiligheid te brengen door de installatie al of niet tijdelijk te verplaatsen naar een goed afsluitbare ruimte binnen het veilingcomplex.

U dient maatregelen te nemen om een ander op te lossen. Voorzoveel nodig ontbind ik namens cliënte de huurkoopovereenkomst met directe ingang wegens het niet nakomen van artikel 12 en in het bijzonder het 2e tot en met 5e en 7e gedachtestreepje.

Cliënte kon niets anders meer dan haar eigendom beschermen daar anders schade zou worden toegebracht, hetgeen cliënte absoluut onacceptabel vindt. (…)”.

2.9.

Op 18 juni 2019 heeft de rechtbank Den Haag Triflora in staat van faillissement verklaard.

2.10.

De gemachtigde van RFH heeft bij e-mail van 19 juni 2019 aan de curator een vordering van € 85.659,71 van RFH op Triflora ingediend in het faillissement. De gemachtigde verzoekt deze vordering op te nemen op de lijst van erkende vorderingen.

2.11.

De curator heeft bij e-mail van 20 juni 2019 het volgende, voor zover van belang, bericht aan de gemachtigde van RFH:

“(…) Hierbij reageer ik op uw e-mail van mij van 19 juni jl., 12:55 uur en uw eerdere twee e-mails aan gefailleerde van 29 mei jl. (10:01 uur en 16:38 uur), waarin wordt gecorrespondeerd over twee verpakkingslijnen. Deze lijnen zijn door FloraHolland bij overeenkomst van 11 september 2015 onder eigendomsvoorbehoud verkocht en geleverd aan gefailleerde. Later zijn nadere afspraken overeengekomen op 17 februari 2016, 20 jun 2016 en 5 mei 2017. In uw e-mails geeft u aan dat uw cliënte de verpakkingslijnen in veiligheid heeft gebracht, omdat zij vermoedde dat crediteuren van gefailleerde zich daar op zouden verhalen. Dat vermoeden berust op een misverstand. Anders dan uw cliënte u kennelijk heeft verteld, haalde niet een crediteur een eigendom van gefailleerde op, maar haalde een eigenaar zijn machine op die gefailleerde in bruikleen had. Overigens heb ik gisteren geconstateerd dat de lijnen weliswaar in afsluitbare ruimte binnen het veilingcomplex staan, maar dat die ruimte verre van afgesloten was: die ruimte was voor iedereen, dus ook voor mij, vrij toegankelijk. (…) Ik verzoek u cliënte tot deugdelijk afsluiting over te gaan en zich als een goed huisvader over beide verpakkingslijnen te ontfermen. De lijnen kunnen uiteraard ook gewoon geretourneerd worden naar de box van gefailleerde. Die is (wel) goed afsluitbaar.

Ondanks bovengenoemd misverstand, kan ik mij de goede bedoelingen van uw cliënte goed begrijpen. U zult uw cliënte ongetwijfeld echter hebben uitgelegd of kunnen uitleggen dat zij zich als verkoper onder eigendomsvoorbehoud niet als zodanig had mogen gedragen. Zoals bekend ruste er bijvoorbeeld een pandrecht op het voorbehouden eigendom en gold het bodemrecht ten aanzien daarvan.

De boedel wenst gebruik te maken van de afkoopmogelijkheden van de beide lijnen door betaling van de laatste zeven termijnen (juni ’19 – dec ’19, ad € 9.537,10). De overwaarde van beide lijnen komt conform staande jurisprudentie immers niet toe aan de verkoper onder de eigendomsvoorbehoud maar aan de boedel. Ik heb van gefailleerde begrepen dat uw cliënte, althans de Naaldwijkse vestiging van uw cliënte, geïnteresseerd is in een van die lijnen. Ik verzoek haar in dat geval een bod uit te brengen, waarbij zij de koopsom uiteraard kan verrekenen met de openstaande termijnen. Ik verzoek u mij te bevestigen dat uw cliënte mee zal werken een onderhandse verkoop van de lijnen door de boedel. (…)”.

2.12.

De gemachtigde van RFH heeft daarop bij e-mail van 25 juni 2019 als volgt gereageerd:

“(…) Uiteraard is de verkoop niet akkoord. De huurkoopovereenkomst is door cliënte beëindigd en dus bestaat er geen afstortmogelijkhied meer. Er zal geen medewerking verleend worden en voor het geval u toch de verkoop in gang zet, dan handelt u onrechtmatig. (…)”.

2.13.

Bij de stukken bevindt zich een e-mail van het Nederlands Taxatie en Adviesbureau B.V. van 4 juni 2019, waarin, voor zover van belang, het volgende wordt vermeld:

“(…) Aan de hand van de door u aangeleverde foto’s en omschrijvingen indiceren wij voor de twee Bercomex bloemenverwerkingslijnen (bouwjaar 2011 en 2012) een executiewaarde van ca € 12.000, een liquidatiewaarde van ca. € 20.000 en een onderhandse onderkoopwaarde bij gelijkblijvend gebruik/bestemming van € 40.000 tesamen.

Wij zijn bij de waardering uitgegaan van goed functionerende machines, in zowel optisch als technisch opzicht in een staat zoals bij normaal gebruik bij een dergelijk bouwjaar verwacht mag worden.

Aangezien wij geen inspectie hebben verricht vindt deze waarde-indicatie onder voorbehoud plaats en kunnen er geen rechten aan ontleend worden. (…)”.

3 Het geschil

3.1.

De curator vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover uitvoer bij voorraad veroordeling van RFH

tot primair vergoeding van de schade uit hoofde van onrechtmatige daad jegens de gezamenlijke schuldeisers van Triflora bestaande uit € 30.642,90 aan de boedel, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;

tot subsidiair betaling uit hoofde van artikel 7:92 BW aan de boedel, bestaande uit € 30.642,90, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;

tot betaling aan de boedel van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.081,43, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, met de bepaling dat indien deze incassokosten niet binnen voornoemde termijn zijn voldaan, hierover vanaf de achtste dag (8e) dag wettelijke rente op de voet van het bepaalde in artikel 6:119a BW verschuldigd is;

in de proces- en nakosten, met de bepaling dat deze proces- en nakosten binnen 7 dagen na dagtekening van het vonnis dienen te worden voldaan, hierover vanaf de achtste (8ste) dag wettelijke rente op de voet van het bepaalde in artikel 6:119a BW verschuldigd is.

3.2.

De curator legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Primair stelt de curator dat RFH onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van Triflora door de machine in het zicht van het faillissement zonder toestemming van Triflora weg te halen en de machines niet terug te geven. RFH verhaalt zich op de machines zonder dat daarvoor een recht of grond bestaat. Er is geen sprake van een rechtsgeldige ontbinding van de huurkoopovereenkomst. De gezamenlijke schuldeisers lijden hierdoor schade, nu de overwaarde van de machines niet in de boedel terechtkomt, en hebben een Peeters/Gatzen-vordering ter hoogte van € 30.642,90. Subsidiair, voor zover de huurovereenkomst door RFH wel rechtsgeldig is ontbonden, vordert de curator volledige verrekening ex artikel 7:92 BW op grond waarvan RFH een bedrag begroot op de overwaarde van de machines à € 30.642,90 aan de boedel dient af te dragen.

3.3.

RFH voert verweer en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. RFH stelt zich op het standpunt dat zij de huurkoopovereenkomst met Triflora rechtsgeldig heeft ontbonden ex artikel 12 van de huurkoopovereenkomst. Triflora heeft geen vordering uit hoofde van artikel 7: 92 BW . Ook heeft RFH niet onrechtmatig gehandeld door de machines mee te nemen, zodat Triflora ook uit die hoofde geen vordering heeft op RFH.

Volgens RFH is er geen sprake van een vordering van de gezamenlijke schuldeisers op RFH, maar hooguit – voor zover er wel sprake is van een vordering – een vordering van Triflora op RFH.

Nu RFH zelf vorderingen (zowel vorderingen van voor het faillissement à € 85.659,71 als boedelvorderingen) heeft op Triflora die veel hoger zijn dan de waarde van de machines – volgens RFH zijn de machines niet meer dan € 2.000 waard – kan zij verrekenen ex artikel 53 Fw en artikel 6:127 BW .

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

De kern van de zaak is of hier sprake is van een Peeters/Gatzen-vordering. Dat is het geval als een derde heeft meegewerkt aan benadeling van de schuldeisers en de failliet zelf geen vordering heeft jegens deze derde.

4.2.

Het gestelde onrechtmatig handelen is het niet vergoeden van de overwaarde. Die vordering is primair gebaseerd op het gestelde onrechtmatig feitelijk handelen van RFH voor faillissement (weghalen van de machines), subsidiair in de wettelijke verplichtingen bij de ontbinding van de huurkoopovereenkomst.

4.3.

De huurkoopovereenkomst dateert van 11 september 2015. Dat betekent dat moet worden afgerekend conform artikel 7A:1576t BW (oud) (dat overigens overeen komt met artikel 7:92 BW , waarop de curator zich heeft beroepen ). Artikel 7A:1576 t (oud) luidt:“Indien bij ontbinding van de overeenkomst wegens het niet nakomen door den kooper van zijne verplichtingen de verkooper in beteren vermogenstoestand zou geraken dan bij het in stand blijven van de overeenkomst, vindt volledige verrekening plaats.”

Als wordt uitgegaan van een onrechtmatige daad (het weghalen van de machines) is die daad gepleegd voor faillietverklaring en is de daaruit voortspruitende schadevergoedingsvordering dus ook ontstaan voor faillietverklaring. Als wordt uitgegaan van ontbinding heeft deze eveneens plaatsgevonden voor faillissement en is de daaruit voortkomende verplichting tot volledige verrekening dus ook voor faillissement ontstaan. Dat betekent dat de failliet in beide gevallen reeds voor faillissement een vordering had.

4.4.

De curator heeft gesteld dat dit er niet aan in de weg staat dat hij namens de gezamenlijke crediteuren een Peeters/Gatzen-vordering instelt. Dat is onjuist. De Peeters-Gatzen vordering richt zich tegen een derde die bij benadeling betrokken is en kan worden ingesteld in gevallen waarin de failliet zelf geen vordering had. Die situatie doet zich hier niet voor. In dit geval is geen sprake van een derde, maar alleen van handelen van twee partijen met betrekking tot een door de een aan de ander in huurkoop gegeven machine. Ook is het niet zo dat de aangesproken partij niet door de failliet kan worden aangesproken, zoals hierboven uiteengezet.

4.5.

De curator heeft verder nog gesteld dat RFH haar schadevergoedingsverplichting niet mag verrekenen met eventuele andere (boedel)vorderingen op Triflora en heeft zich daarbij beroepen op rechtbank Midden-Nederland 22 mei 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:2310. Het ging daarbij om een onrechtmatige daad van de Ontvanger doordat hij de schorsende werking van een verzetprocedure had genegeerd en vrijwel alle activa van een B.V. had verkocht ter incasso van een belastingvordering, waarna de B.V. failliet is gegaan. In dat geval werd geoordeeld dat redelijkheid en billijkheid zich tegen verrekening verzetten. Dat de rechtbank Midden Nederland in dit specifieke geval tot dat oordeel kwam, betekent niet dat als algemene regel geldt dat een vordering op grond van onrechtmatige daad niet verrekend kan worden met een andere vordering. Bij een oordeel op grond van de redelijkheid en billijkheid gaat het immers om alle omstandigheden van het geval, waarbij in het gegeven geval een rol zal hebben gespeeld dat een overheidsorgaan in strijd had gehandeld met procedurele waarborgen. De rechtbank acht de onderhavige zaak onvoldoende met deze casus vergelijkbaar. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan in dit geval een beroep op verrekening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Verder heeft de curator betoogd dat het toestaan van verrekening afbreuk zou doen aan de effectiviteit van de onrechtmatige daad en dat uit de aard van de onrechtmatige daad zou voortvloeien dat deze net zo min als de vordering uit hoofde van de Actio Pauliana voor verrekening in aanmerking komt. De rechtbank ziet voor de aanvaarding van deze voorstelde rechtsregel geen enkele aanleiding. De wet beperkt de verrekeningsbevoegdheid van verbintenissen tot schadevergoeding slechts indien een verplichting strekt tot vergoeding van schade die de schuldenaar opzettelijk heeft toegebracht (artikel 6:135 onder b BW ). Dat RFH hier de machines zou hebben weggenomen met het oogmerk Triflora schade toe te brengen is echter niet gesteld of gebleken.

4.6.

De curator heeft verder gesteld dat RFH haar tegenvordering niet heeft gespecificeerd. Dat is onjuist, want RFH heeft gewezen op de vordering uit hoofde van geleverde goederen en diensten van € 85,659,71, die zij bij de curator heeft ingediend.

4.7.

Ook is niet juist dat de voor verrekening vereiste connexiteit zou ontbreken, zoals de curator stelt. Daarbij gaat de curator ervan uit dat hij een vordering namens de gezamenlijke schuldeisers instelt. Nu zich hier niet een situatie voordoet waarin een Peeters-Gatzen vordering kan worden ingesteld, kan het gestelde feitencomplex slechts leiden tot een vordering van Triflora op RFH welke is ontstaan voor faillissement en kan deze worden verrekend met de eveneens voor faillissement bestaande vordering van RFH op Triflora, op grond van het bepaalde in artikel 53 Fw .

Het bepaalde in artikel 54 Fw staat hieraan niet in de weg, zoals de curator stelt, nu de vordering van RFH op Triflora niet een aan haar gecedeerde vordering is, maar een vordering uit hoofde van door haar zelf geleverde goederen en diensten. Ook van het op andere wijze creëren van een verrekeningsmogelijkheid is daarom geen sprake.

Nu de bij de curator ingediende vordering van RFH op Triflora € 85,659,71 bedraagt overtreft deze de gestelde vordering van de curator, dus is de vordering, als deze al bestaat, door verrekening teniet gegaan.

4.8.

Bij deze stand van zaken hoeft niet in te worden gegaan op de vraag of en zo ja in welke omvang de gestelde vordering bestaat.

4.9.

De rechtbank merkt nog op dat de curator stelt dat de zekerheidshouder (zoals een huurverkoper) niet mag ‘verdienen’ aan het zekerheidsrecht. Dat is op zich juist, maar zijn betoog over de ‘normale gang van zaken’ betreft ten tijde van het faillissement lopende huurkoopovereenkomsten, waar de in huurkoop gekochte zaak zich in de macht van de huurkoper bevindt. Die situatie deed zich hier niet voor. En zoals hierboven onder 4.3 overwogen is een vordering wegens het ‘verdienen’ aan het zekerheidsrecht als die is ontstaan, in ieder geval voor faillissement ontstaan, terwijl het betoog van de curator de normale gang van zaken na faillissement betreft. Een en ander leidt daarom niet tot een ander oordeel.

4.10.

De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

4.11.

De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RFH worden begroot op:

- griffierecht € 1.992,00

- salaris advocaat € 1.390,00 (2,0 punt × tarief III € 695 )

Totaal € 3.382,00

De gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.12.

De curator zal tevens worden veroordeeld in de nakosten op de wijze zoals in de beslissing vermeld. De daarover gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van RFH tot op heden begroot op € 3.382,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de proceskosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,

5.3.

veroordeelt de curator in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de curator niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,

5.4.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature