Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De exploitant van een scheepswerf hoeft de eigenaar van een zeilschip geen schadevergoeding te betalen voor onderhoudswerkzaamheden die hij niet heeft uitgevoerd.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

Zaaknummer en rolnummer: 7778284 \ CV EXPL 19-11318

Uitspraak: 15 mei 2020

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van:

[eiser]

wonende te [woonplaats] ,

eiser in conventie,

gedaagde in reconventie,

gemachtigde mr. K.R. Stephan,

t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,eiser in reconventie,

gemachtigde mr. P.H.A. Neuschäfer

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 15 mei 2019, met producties,- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties, - het tussenvonnis van 2 augustus 2019 waarin de zaak is verwezen naar de rol voor conclusies van repliek en dupliek,- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens conclusie van repliek in conventie,- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie, - de conclusie van dupliek in reconventie, met producties, - de akte waarin [gedaagde] reageert op die laatste producties.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Feiten in conventie en in reconventie

2.1.

[eiser] is de bezitter van een zeilschip (hierna: het schip). [gedaagde] exploiteert een scheepswerf en houdt zich bezig met jacht- en scheepsbetimmeringen, reparaties, verhuur en onderhoud van schepen.

2.2.

[eiser] heeft het schip in april 2018 naar de werf van [gedaagde] gebracht.

2.3.

[gedaagde] heeft op 23 september 2018 aan [eiser] een factuur gestuurd voor een bedrag van € 1.420,15, inclusief btw.

2.4.

[eiser] heeft in september 2018 zijn schip van de werf van [gedaagde] gehaald en voor werkzaamheden naar een andere scheepswerf gebracht.

2.5.

[gedaagde] heeft, ter zekerheid van betaling van zijn factuur van 23 september 2018, een aantal zaken van [eiser] die op de werf aanwezig waren achtergehouden. Waaronder een teakhouten liersokkel en een teakhouten balk.

2.6.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft [gedaagde] op 17 december 2018 bij verstek veroordeeld tot teruggave van de zaken van [eiser] die nog op de werf van [gedaagde] lagen, op straffe van een dwangsom van € 200 per dag of dagdeel waarop [gedaagde] na betekening van het vonnis niet of niet geheel voldoet aan die veroordeling tot teruggave. Ingaand op de dag volgend op die waarop [eiser] voor het eerst heeft geprobeerd afgifte te doen bewerkstelligen door een deurwaarder, tot een maximum van € 4.000,-.

2.7.

Het vonnis van de voorzieningenrechter is op 8 januari 2019 aan [gedaagde] betekend.

2.8.

Op 18 januari 2019 is een gerechtsdeurwaarder naar de werf van [gedaagde] gegaan om de zaken op te halen. De gerechtsdeurwaarder heeft van dit bezoek een proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal vermeldt, voor zover hier relevant, het volgende:“GECONSTATEERD ALS VOLGT: Naast de werkplaats bevindt zich achter een afgesloten ijzeren hek een opslagruimte (…); volgens verklaring van de heer [gedaagde] bevinden voormelde roerende zaken zich aldaar; (…) Ik heb vervolgens ter plaatse de heer [eiser] gebeld, welke na ca een kwartier arriveerde teneinde voormelde zaken mee te nemen, doch dat ik heb geconstateerd dat voormelde zaken door de heer [gedaagde] niet ter vrije beschikking aan de heer [eiser] zijn gesteld, althans dat zij niet op zodanige wijze zijn aangeboden (…) dat de heer [eiser] de zaken zonder obstakels zou kunnen meenemen;

Partijen hebben derhalve afgesproken dat de heer [eiser] de zaken op 23 januari 2019 om 12.00 uur zal ophalen, waarbij de heer [gedaagde] heeft verklaard dat hij er zorg voor zal dragen dat de zaken dan ter vrije beschikking zullen worden gesteld; (…)”

2.9.

Op 31 januari 2019 zijn de zaken in opdracht van [eiser] door transportbedrijf, Nimax B.V. (hierna: Nimax), van de werf opgehaald. [eiser] heeft ten behoeve hiervan aan Nimax een overzicht gestuurd met daarop afbeeldingen en de benaming van alle zaken die dienen te worden opgehaald. Nimax heeft bij iedere afbeelding een vinkje gezet om aan te geven dat zij de desbetreffende zaak bij [gedaagde] heeft aangetroffen en meegenomen. Het overzicht is door [gedaagde] ondertekend. Nimax heeft € 272,39 in rekening gebracht voor het ophalen van de zaken.

2.10.

De advocaat van [eiser] heeft op 29 maart 2019 telefonisch aan de advocaat van [gedaagde] laten weten dat [eiser] de teakhouten liersokkel en teakhouten balk nog niet had ontvangen.

2.11.

[eiser] heeft executoriaal beslag laten leggen op de bankrekening van [gedaagde] bij de ABN AMRO Bank.

3 Het geschil

in conventie

3.1.

[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 10.790,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2019 tot aan de dag van algehele voldoening; II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 917,16, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;

primair: III. [gedaagde] veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van het vonnis over te gaan tot teruggave van een lier, merk Formosa, met gerestaureerde teakhouten liersokkel en teakhouten balk;IV. [eiser] machtigt om, indien [gedaagde] met behoorlijke nakoming in gebreke mocht blijven, de revindicatie zelf te bewerkstelligen door een deurwaarder, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, alles voor rekening en risico van [gedaagde] ; V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor elke dag of dagdeel dat [gedaagde] niet voldoet aan de veroordeling tot afgifte van de zaken opgesomd onder III, tot een maximum van € 10.000,-;

subsidiair: VI. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.104,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;

in alle gevallen: VII. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.

3.2.

[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] en [eiser] hebben afgesproken dat [eiser] zijn schip naar de werf van [gedaagde] zou brengen in april 2018. [gedaagde] zou vervolgens werkzaamheden verrichten aan het schip en deze werkzaamheden voor de zomer afronden. [gedaagde] zou vervolgens tijdens zijn vakantie in de zomer verder werken aan het interieur van het schip, zodat dit voor de herfst af was en [eiser] weer op het schip zou kunnen wonen. [gedaagde] is deze afspraak niet nagekomen. [gedaagde] is uiteindelijk niet met het schip aan de slag gegaan, er kwam steeds iets anders tussendoor. [eiser] heeft daarom in september 2018 zijn schip weggehaald van de werf van [gedaagde] . De werkzaamheden moesten alsnog worden verricht en aangezien [eiser] zijn vakantiedagen inmiddels op waren heeft hij ook het werk dat hij zelf zou verrichten moeten uitbesteden. [gedaagde] is de overeenkomst niet nagekomen, is in verzuim en dient daarom de door [eiser] geleden schade te vergoeden. Daarnaast heeft [gedaagde] zaken van [eiser] achtergehouden. [gedaagde] is door de voorzieningenrechter bij verstek veroordeeld tot teruggave van die goederen, op straffe van een dwangsom. [gedaagde] heeft de meeste goederen teruggegeven, maar hij heeft een liersokkel en teakhouten balk achtergehouden. [eiser] vordert afgifte van die zaken, dan wel vervangende schadevergoeding voor het opnieuw moeten vervaardigen van de zaken.

3.3.

[gedaagde] voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. in reconventie

3.5.

[gedaagde] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: I. [eiser] veroordeelt tot betaling van € 1.420,15 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2018 tot aan de dag van algehele voldoening; II. [eiser] veroordeelt tot betaling van € 4.723,29, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;III. [eiser] veroordeelt tot betaling van € 400,- aan buitengerechtelijke incassokosten;IV. het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 december 2018, althans de daarin opgenomen veroordeling tot afgifte van zaken op straffe van een dwangsom terzijde stelt, dan wel de eventueel verbeurde dwangsom beperkt tot een bedrag dat in overeenstemming is met de door [eiser] gestelde waarde van de volgens [eiser] niet afgegeven zaken; V. [eiser] veroordeelt tot betaling van de proceskosten.

3.6.

[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [eiser] zijn schip naar de werf van [gedaagde] had gebracht om daar zelf werkzaamheden aan uit te voeren. [gedaagde] heeft [eiser] niet geholpen met zijn schip, maar wel van advies voorzien. [eiser] moet betalen voor die advieswerkzaamheden en de schroeven die [gedaagde] hem heeft geleverd. [eiser] dient ook liggeld te betalen voor de periode dat hij gebruik heeft gemaakt van een ligplaats in de werf. [eiser] heeft daarnaast beslag gelegd op de bankrekening van [gedaagde] . Dit beslag is onterecht gelegd nu [gedaagde] steeds heeft meegewerkt aan teruggave van de zaken van [eiser] en [eiser] deze sinds 31 januari 2019 ook in zijn bezit heeft. [gedaagde] vordert daarom teruggave van het bedrag van € 4.723,29 dat [eiser] onterecht heeft afgeschreven.

3.7.

[eiser] voert verweer.

3.8.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 4. De beoordeling

in conventie

Afspraak dat [gedaagde] zijn werkzaamheden aan het schip voor de zomer zou afronden

4.1.

[eiser] vordert onder I vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden doordat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen hen gesloten overeenkomst.

4.2.

[gedaagde] betwist dat een overeenkomst tot stand is gekomen. Weliswaar hebben hij en [eiser] gesproken over de mogelijkheid dat [gedaagde] werkzaamheden aan het schip zou verrichten, maar zij hebben geen overeenstemming bereikt over de voorwaarden waaronder dit zou gebeuren. [eiser] zou de werkzaamheden specificeren en [gedaagde] zou een offerte opstellen. Daar is het niet van gekomen. Dat komt door meerdere factoren, één daarvan is dat [gedaagde] in die periode een hersenbloeding heeft gehad. [eiser] zou daarnaast zelf ook al wat voorbereidende werkzaamheden verrichten, maar die heeft hij nooit afgerond. Er is geen offerte gekomen die [eiser] heeft geaccepteerd en [gedaagde] betwist dat er ooit over een tijdspad is gesproken.

4.3.

De kantonrechter overweegt dat de stelling van [eiser] dat er een overeenkomst is gesloten door [gedaagde] gemotiveerd wordt betwist. [eiser] heeft geen stukken overgelegd waaruit het bestaan van die overeenkomst blijkt, noch heeft hij in zijn latere stukken zijn stellingen nader geconcretiseerd. Ook is niet duidelijk geworden welke werkzaamheden [gedaagde] aan het schip zou verrichten. In het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] had van [eiser] mogen worden verwacht dat hij zijn eigen stellingen nader zou onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten en geen terzake relevant bewijs heeft aangeboden, is de door [eiser] gestelde afspraak niet vast komen te staan.

4.4.

Nu het niet vast staat dat er tussen [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst is gesloten kan [gedaagde] in de nakoming hiervan ook niet tekort zijn geschoten, noch in verzuim zijn geraakt. De door [eiser] onder I gevorderde schadevergoeding komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking en zal worden afgewezen.

Liersokkel en teakhouten balk

4.5.

[eiser] vordert onder III tot en met VI afgifte van de liersokkel en teakhouten balk, op straffe van een dwangsom, dan wel vergoeding van de vervangingswaarde. Het was de bedoeling dat Nimax op 31 januari 2019 alle zaken die nog op de werf van [gedaagde] aanwezig waren, zou ophalen. [gedaagde] heeft echter de liersokkel en teakhouten balk niet aan Nimax meegegeven en deze wederom achtergehouden, aldus steeds [eiser] .

4.6.

[gedaagde] betwist dat hij de liersokkel en teakhouten balk nog in zijn bezit heeft. [eiser] heeft een aantal zaken naar zijn werf gebracht toen hij bezig was met zijn schip. [gedaagde] heeft in eerste instantie geweigerd om die zaken, waaronder de liersokkel en de balk, terug te geven en zich beroepen op zijn opschortingsbevoegdheid, aangezien hij zelf een vordering op [eiser] heeft. Nadat [gedaagde] door de voorzieningenrechter bij verstek was veroordeeld tot teruggave van de zaken heeft hij zich niet langer beroepen op zijn opschortingsbevoegdheid, maar meegewerkt aan teruggave van de zaken, aldus steeds [gedaagde] .

4.7.

De kantonrechter overweegt dat Nimax op 31 januari 2019 zaken die bij [gedaagde] op de werf lagen heeft opgehaald. Nimax heeft van tevoren van [eiser] een lijst ontvangen met daarop afbeeldingen van alle zaken die moesten worden opgehaald. Nimax heeft vervolgens een vinkje gezet bij alle op de lijst staande zaken, waaronder de liersokkel en de teakhouten balk. De lijst is door [gedaagde] ondertekend. Deze gang van zaken is door [eiser] in de procedure niet betwist. De advocaat van [eiser] heeft pas op 29 maart 2019 telefonisch gemeld bij de advocaat van [gedaagde] dat [eiser] de liersokkel en balk niet had ontvangen. Die late melding, in combinatie met het feit dat Nimax heeft aangegeven dat zij alle zaken die op de lijst van [eiser] stonden heeft meegenomen, maakt dat aannemelijk is dat [gedaagde] de goederen niet meer heeft en dat [eiser] nu niet meer in redelijkheid afgifte kan vorderen. .

4.8.

Het voorgaande betekent dat de kantonrechter er van uit zal gaan dat de zaken op 31 januari 2019 met Nimax zijn meegegeven. De vorderingen van [eiser] onder III tot en met VI zullen dan ook worden afgewezen.

Schade

4.9.

[eiser] heeft tot slot onder II vergoeding van de kosten gevorderd die hij heeft gemaakt voor het naar de werf van [gedaagde] komen voor het ophalen van zijn spullen, vergoeding van de kosten van Nimax en vergoeding van zijn vakantiedagen. Die kosten bestaan uit € 50,77 voor het huren van een auto op 23 januari 2019, € 272,39 voor het transport door Nimax en € 594,00 aan vrije dagen.

4.10.

Het is de kantonrechter niet duidelijk geworden waarom [gedaagde] de kosten voor het transport door Nimax dient te betalen. De keuze van [eiser] om een transportbedrijf in te schakelen is niet ingegeven door een onmogelijkheid voor [eiser] om in persoon de zaken van de werf van [gedaagde] op te halen. Die keus is een wens van [eiser] geweest en daaruit volgt niet logischerwijs dat [gedaagde] die kosten dient te vergoeden. [gedaagde] betwist voorts dat [eiser] op 23 januari 2019 op de werf is geweest. Er is niets anders overgelegd waardoor vast komt te staan dat [eiser] op 23 januari 2019 op de werf is geweest, maar dat de zaken niet klaarlagen. Nu dat niet vast staat kunnen ook de kosten voor de huur van een auto niet worden toegewezen en komen ook de gevorderde vergoeding voor opgenomen vakantiedagen niet voor vergoeding in aanmerking. Gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen om dit onderdeel van de vordering nader te onderbouwen.

in reconventie

Factuur 23 september 2018

4.11.

[gedaagde] betwist dat hij en [eiser] een overeenkomst zijn aangegaan op de wijze die [eiser] beweert, maar volgens [gedaagde] is er wel iets anders afgesproken tussen partijen. Allereest heeft [eiser] werkzaamheden uitgevoerd aan zijn eigen schip, terwijl deze in de werf van [gedaagde] lag. Voor het gebruik van een ligplaats in de werf dient [eiser] € 278,93 aan liggeld te betalen voor de maand augustus en een gedeelte van september. Daarnaast heeft [gedaagde] vijftien uur besteed aan het leveren van advies aan [eiser] over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden het beste kan uitvoeren, voor een uurtarief van € 55,00, waardoor [eiser] voor die werkzaamheden € 825,00 dient te betalen. Tot slot heeft [gedaagde] ook schroeven geleverd aan [eiser] . [gedaagde] heeft daarom een vordering op [eiser] voor een bedrag van € 1,420,15, aldus steeds [gedaagde] .

4.12.

[eiser] betwist dat hij de factuur van [gedaagde] dient te betalen. Hij voert aan dat [gedaagde] enerzijds beweert dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen, maar anderzijds toch een factuur stuurt. [gedaagde] heeft geen werkzaamheden verricht ook niet door het geven van advies, noch heeft hij schroeven geleverd. De factuur is dan ook een spookfactuur. Het is verder ook niet aan de orde dat [eiser] liggeld zou moeten betalen. Hij heeft zijn schip naar de werf van [gedaagde] gebracht zodat deze daar onderhoud aan zou verrichten, wanneer je je auto naar de garage brengt betaal je de garage ook geen huur, aldus steeds [eiser] .

4.13.

De kantonrechter overweegt dat [eiser] gemotiveerd heeft betwist dat er afspraken zijn gemaakt over liggeld en het geven van advies en dat hij schroeven zou hebben besteld. In het licht van die gemotiveerde betwisting had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn stellingen nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door aan te geven over welke onderwerpen hij [eiser] heeft geadviseerd en op grond waarvan [eiser] moest begrijpen dat [gedaagde] hiervoor een vergoeding wenste. Ten aanzien van de schroeven heeft [gedaagde] nagelaten een factuur over te leggen. Dat tussen partijen over liggeld is gesproken is niet gesteld. Uit de stelling van [gedaagde] “voor niets gaat de zon op” leidt de kantonrechter af dat [gedaagde] klaarblijkelijk betoogt dat het vanzelf spreekt dat [eiser] liggeld zou betalen. Dit is evenwel onder de door [gedaagde] geschetste omstandigheden, niet vanzelfsprekend. Dat [eiser] zijn schip bij [gedaagde] heeft gestald is immers omdat partijen voornemens waren een overeenkomst te sluiten over door [gedaagde] te verrichten werkzaamheden. Dat deze overeenkomst niet tot stand is gekomen, betekent niet dat [gedaagde] er van uit mocht gaan dat [eiser] , zonder nadere afspraken op dit punt, liggeld zou betalen. Overigens is onduidelijk gebleven waarom [gedaagde] slechts liggeld vordert over de maanden augustus en september. Gezien het voorgaande heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld om zijn vordering te kunnen toewijzen en komt de kantonrechter ook niet toe aan bewijslevering. De vordering onder I zal worden afgewezen.

Dwangsom

4.14.

[gedaagde] heeft voorts onder IV gevorderd dat de kantonrechter het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 december 2018, dan wel de daarin opgenomen veroordeling tot afgifte van zaken op straffe van een dwangsom terzijde stelt, of de eventueel verbeurde dwangsommen matigt tot een bedrag van € 1.104,80. Dat bedrag komt overeen met de door [eiser] gestelde vervangingswaarde van de liersokkel en de balk.

4.15.

De kantonrechter stelt voorop dat, ingevolge artikel 611d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde de dwangsom kan opheffen, de looptijd ervan kan opschorten gedurende een door hem te bepalen termijn of de dwangsom kan verminderen in geval van blijvende, of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Deze bepaling is de enige wettelijke basis voor matiging van reeds verbeurde dwangsommen. De bepaling dient terughoudend te worden uitgelegd en dient er niet toe een extra procedure te creëren waarin geoordeeld wordt over de juistheid van de hoofdveroordeling. Tegen de uitspraak waarbij de dwangsom werd opgelegd hebben immers rechtsmiddelen opengestaan.

4.16.

Ook voor [gedaagde] geldt dat tegen het vonnis van de voorzieningenrechter andere rechtsmiddelen hebben opengestaan. Hij had immers verzet kunnen instellen tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. De vordering van [gedaagde] dat de kantonrechter het vonnis terzijde stelt, dan wel de hoogte van de dwangsom matigt kan dan ook niet worden toegewezen, nu [gedaagde] zich daarvoor jegens de voorzieningenrechter had moeten wenden. Dat betekent dat de vordering onder IV zal worden afgewezen.

Beslag

4.17.

[gedaagde] heeft voorts onder II een bedrag van € 4.723,29 gevorderd. [gedaagde] stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat [eiser] het vonnis van de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geëxecuteerd door beslag op zijn bankrekening te leggen, nu de dwangsommen niet waren verbeurd. De kantonrechter is uit de stukken niet duidelijk geworden over welke periode de dwangsommen zouden zijn verbeurd, bijvoorbeeld of de executie ziet op dwangsommen voor of na afgifte van de goederen aan Nimax. Of [eiser] het vonnis ten onrechte heeft geëxecuteerd en of [gedaagde] dientengevolge schade heeft, kan dan ook niet worden vastgesteld. Dat betekent dat ook de vordering onder II zal worden afgewezen.

in conventie en reconventie

4.18.

De rechtbank ziet gelet op de uitkomst van de procedure in conventie en reconventie aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5 De beslissing

De kantonrechter:

in conventie

5.1.

wijst de vorderingen af;

in reconventie

5.2.

wijst de vorderingen af;

in conventie en in reconventie

5.3.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Aldus gewezen door mr. L. Voetelink, kantonrechter, bijgestaan door mr. Z.S. Lintvelt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2020.

De griffier De kantonrechter


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature