Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De gemeente Amsterdam weigerde terecht een vrouw een urgentieverklaring te geven.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 20/1926

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. F.R.G. Keijzer),

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamdach).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeksters aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 11 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.

Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Vanwege de maatregelen rondom het coronavirus is een openbare zitting met instemming van zowel verzoekster als verweerder achterwege gebleven.

Verzoekster heeft op 12 april 2020 nadere gronden ingediend. Verweerder heeft op

21 april 2020 een verweerschrift per e-mail ingediend. Op 28 april 2020 en op 1 mei 2020 heeft verzoekster nog nadere gronden per e-mail ingediend. Verweerder heeft op 1 mei 2020 eveneens een nader verweer per e-mail ingediend.

De voorzieningenrechter acht zich op grond van het dossier en de e-mailberichten voldoende geïnformeerd om zonder zitting een uitspraak te doen op het verzoek om een voorlopige voorziening op grond.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2. Verzoekster woont in [woonplaats] . Omdat zij intensieve mantelzorg verleent aan haar vader, die is verhuisd van [woonplaats] naar [woonplaats] , heeft zij verweerder verzocht om een urgentieverklaring op basis van de mantelzorgregeling. Zij wil hiermee in aanmerking komen voor een zelfstandige woning in de buurt van haar ouders in [woonplaats] . Doordat verzoekster vaak in de spits rijdt doet zij over de 13 kilometer soms wel anderhalf uur, terwijl zij vaak acute zorg moet verlenen. Ook draagt verzoekster zorg voor haar kinderen. Het op deze manier verlenen van mantelzorg is niet meer houdbaar voor verzoekster.

3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Ten eerste is er geen sprake van mantelzorg in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Er is immers een zorgovereenkomst gesloten tussen verzoekster en Zilveren Kruis; verzoekster ontvangt een vergoeding uit het persoonsgebonden budget (hierna: pgb) van haar vader voor het verlenen van zorg aan hem. Verweerder heeft de aanvraag ook afgewezen omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor urgentie op basis van mantelzorg in het beleid. Niet alle voorliggende voorzieningen worden immers benut. De wijkzorg waar eerder gebruik van werd gemaakt, is stopgezet.

Standpunt verzoekster

4. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat wel degelijk sprake is van mantelzorg: zij verleent hulp die voortvloeit uit een bestaande, sociale relatie, namelijk een vader-dochterrelatie. Zij wordt hiervoor niet betaald maar ontvangt slechts vergoedingen verstrekt uit het pgb op grond van de Zorgverzekeringswet. De pgb-vergoedingen worden verstrekt voor een beperkt aantal uren (11,75 uur volgens verzoekster) voor hulp in het huishouden en dus niet voor alle andere zorgtaken en de overige 28,25 uur die verzoekster onbezoldigd en dus vrijwillig op zich neemt. Verder is voorheen wel gebruik gemaakt van de voorliggende voorzieningen, maar deze zijn niet geschikt (gebleken) voor de zorg die verzoeksters vader nodig heeft. Zo is de wijkzorg door Amstelring in overleg stopgezet, omdat zij vaak niet op tijd aanwezig konden zijn om op gezette tijden insuline toe te dienen. Ook Cordaan kan niet aan de volledige zorgvraag voldoen. Daarom is er de noodzaak dat verzoekster een woning krijgt toegewezen in de buurt van haar ouders. Verzoekster heeft zelf al alles gedaan dat in haar macht ligt om zelf een woning in de buurt bij haar ouders te bemachtigen, maar dit is tot nu toe niet gelukt. Tot slot ziet verweerder ten onrechte geen reden om de hardheidsclausule toe te passen. Niet is gebleken dat verweerder de belangen van het kind heeft betrokken en verweerder heeft miskend dat bij verzoeksters vader sprake is van ernstige medische problematiek. Door het bestreden besluit zal verzoekster genoodzaakt zijn de zorg te stoppen en zullen haar ouders noodgedwongen in verzorgingshuizen terechtkomen.

Standpunt verweerder

5. Verweerder blijft bij zijn standpunt dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring op grond van de mantelzorgregeling. Verzoekster ontvangt een vergoeding voor de zorg die zij aan haar vader verleent en gelet op rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CrvB) is al daarom geen sprake van mantelzorg. Vanwege de vergoeding vloeit de verleende hulp niet rechtstreeks voort uit de tussen verzoekster en haar vader bestaande sociale relatie. Uit het ondersteuningsplan blijkt dat verzoekster ambulante ondersteuning verleent aan haar vader en dat verzoekster een pgb-vergoeding hiervoor ontvangt. Uit de zorgovereenkomst tussen verzoekster en haar vader blijkt dat verzoekster € 23,- vergoeding ontvangt voor persoonlijke verzorging, € 23,- per uur voor verpleging en voor WMO-begeleiding € 20,- per uur. Dat verzoekster veel meer zorg verleent dan waartoe het pgb strekt is te begrijpen, maar hiervoor kan verzoekster gebruik maken van de voorliggende voorzieningen die nog niet allemaal worden benut, aldus verweerder.

Oordeel van de voorzieningenrechter

6.1

De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat tussen verzoekster en haar vader geen sprake is van mantelzorg, omdat verzoekster voor (een deel van) de zorg die zij verleent een financiële vergoeding ontvangt. Uit rechtspraak van de CRvB volgt immers dat niet worden gesproken van mantelzorg als de zorg niet onbetaald vrijwillig geschiedt, maar hiervoor een betaling wordt verlangd. Dat de uitspraak van de CRvB uit 2017, waarnaar verweerder verwijst in zijn verweerschrift, niet toepasbaar is op verzoekster, omdat het daar om een gering aantal uren ging voor enkel huishoudelijke hulp en de mate en omvang van zorg dus niet vergelijkbaar is met de zorg die verzoekster verleent, volgt de voorzieningenrechter niet. In het geval van verzoekster gaat het zoals zij zelf stelt juist om méér uren waarvoor een vergoeding wordt ontvangen, zodat in elk geval voor de verzoekster genoemde 11,75 uur per week geen sprake is van mantelzorg.

6.2

De verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 juni 2016, waaruit volgens verzoekster volgt dat in haar situatie wel degelijk sprake kan zijn van mantelzorg ondanks de vergoeding uit het pgb, gaat niet op. De vraag die in die uitspraak voorlag was een andere dan in deze zaak van verzoekster. Voor zover verzoekster betoogt dat de zorg waarvoor zij een vergoeding uit het pgb ontvangt, óók te kwalificeren is als mantelzorg, leest de voorzieningenrechter dat niet in deze uitspraak. Dit strookt bovendien niet met de hiervoor genoemde vaste rechtspraak van de CRvB,

7.1

Verzoekster stelt dat zij in werkelijkheid tussen de 40-45 uur per week zorg verleent aan haar ouders, dus dat voor de overige uren waarvoor zij geen vergoeding krijgt, in elk geval wel sprake is van mantelzorg. Volgens verweerder moet verzoekster hiervoor gebruik maken van de voorliggende voorzieningen.

7.2

Volgens het beleid geldt als voorwaarde voor woningurgentie op basis van mantelzorg onder meer dat de voorliggende voorzieningen al worden benut. Met voorliggende voorzieningen worden volgens het beleid bedoeld:

“alle professionele hulp, zorg, begeleiding of ondersteuning die redelijkerwijs verkrijgbaar is en de behoefte aan mantelzorg verlicht, waaronder;

• Hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen en/of overige voorzieningen die de gemeente biedt onder de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO);

• Wijkverpleging, thuiszorg of andere zorg die verkregen worden via de zorgverzekering ;

• Zorg op basis van de Wet Langdurige Zorg (WLZ)

• Overige voorzieningen, waaronder ambulante begeleiding of dagbesteding.”

7.3

De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verzoekster aldus dat de wijkzorg van Amstelring waarvan eerder gebruik werd gemaakt en in overleg is stopgezet en de ontoereikende zorg van Cordaan, geen voorliggende voorzieningen zijn. De voorzieningenrechter ziet echter onvoldoende reden voor de conclusie dat hiermee alsnog aan de voorwaarde in het beleid dat alle voorliggende voorzieningen al worden benut. Verzoekster heeft, naast de wijkzorg, niet onderbouwd dat ook alle andere vormen van professionele hulp, zorg, begeleiding of ondersteuning worden benut, of dat deze niet redelijkerwijs verkrijgbaar zijn of de behoefte aan mantelzorg verlichten.

7.4

Dat betekent dat verweerder zich bij de huidige stand van zaken op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoekster voor de zorguren waarvoor zij geen betaling ontvangt, gebruik kan maken van de voorliggende voorzieningen om de behoefte aan mantelzorg te verlichten.

8. De voorzieningenrechter ziet tot slot, anders dan verzoekster, niet dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de hardheidsclausule. De voorzieningenrechter mag de keuze van verweerder om deze al dan niet toe te passen slechts terughoudend toetsen. De voorzieningenrechter begrijpt dat het zwaar is voor verzoekster, maar ziet in de zorg die verzoekster voor haar kind heeft en de medische problematiek van haar vader onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat verweerder ondanks zijn beleid, toch een urgentieverklaring aan verzoekster had moeten verlenen.

Conclusie

9. Het beroep heeft bij deze stand van zaken geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Journee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2020.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Dit staat in artikel 2.6.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening 2016 en in artikel 2.6.6, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening 2020.

Voor de definitie van mantelzorg verwijst verweerder naar artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Deze voorwaarde is opgenomen in paragraaf 6 van de Beleidsregels urgenties van de gemeente Amsterdam.

Uitspraak van 25 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4317 en 11 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:17, overweging 4.2.2.

Zie voetnoot 4 en ook de uitspraak van 24 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3348.

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911.

Paragraaf 6 Urgentiecategorie mantelzorg (HVV artikel 2.6.6 lid 1 b ), Gemeenteblad 2018, nr. 283280, 31 december 2018.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature