Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

kort geding, opheffing beslag

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel

zaaknummer / rolnummer: C/13/679724 / KG ZA 20-133 HH/LO

Vonnis in kort geding van 30 maart 2020

in de zaak van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. [eiser],

wonende te Nieuwerkerk aan den IJssel,

eisers bij dagvaarding van 9 maart 2020,

advocaat mr. J. Slager te Rotterdam,

tegen

1. de naamloze vennootschap

NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,

gevestigd te Den Haag,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] B.V.,

gevestigd te Den Haag,

gedaagden,

advocaat mr. M.A. van der Pool te Amsterdam.

Partijen zullen hierna ook [eiseres] , [eiser] , NN en [gedaagde] worden genoemd.

1 De procedure

Op de zitting van 16 maart 2020 hebben eisers de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Gedaagden hebben verweer gevoerd.

Beide partijen hebben schriftelijke stukken en een pleitnota ingediend.

Vonnis is bepaald op heden.

Ter zitting waren aanwezig: [eiser] , voor zichzelf en als middellijk bestuurder en aandeelhouder van [eiseres] , met mr. Slager;

aan de kant van NN en [gedaagde] : [naam 1] , schadebehandelaar bij NN, en [naam 2] , KAM-coördinator bij [gedaagde] , met mr. Van der Pool.

2 De feiten

2.1.

Tussen [gedaagde] en Inforcontracting B.V. (thans geheten StFr Beheer B.V., hierna ook Inforcontracting) gold een detacheringsovereenkomst, waarin Inforcontracting [gedaagde] heeft gevrijwaard tegen aanspraken van derden. De heer [naam 2] , in dienst bij Inforcontracting, heeft bij sloopwerkzaamheden voor [gedaagde] op 5 november 2012 een arbeidsongeval gehad, waarbij hij zijn hand en een deel van zijn onderarm heeft verloren. NN heeft als verzekeraar van [gedaagde] de schade die [naam 2] heeft geleden in behandeling genomen.

2.2.

De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 12 november 2014 de door [gedaagde] in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat Inforcontracting [gedaagde] dient te vrijwaren voor de schade van [naam 2] toegewezen. Dit vonnis is bij arrest van 27 oktober 2015 door het Hof Amsterdam bekrachtigd.

2.3.

NN en [gedaagde] hebben met [naam 2] een regeling getroffen waarbij aan [naam 2] een schade vergoed is van ruim € 300.000,-. Toen Inforcontracting niet bereid bleek dit bedrag uit hoofde van vrijwaring te betalen, zijn NN en [gedaagde] op 31 januari 2017 een procedure begonnen tegen Inforcontracting. Bij tussenvonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2018 is geoordeeld dat Inforcontracting een bedrag van € 265.291,50 aan NN dient te vergoeden. Bij vonnis van 17 oktober 2018 heeft de rechtbank Amsterdam Inforcontracting veroordeeld om, na verrekening met de vordering van Inforcontracting op [gedaagde] , een bedrag van € 3.283,83 te voldoen aan [gedaagde] .

2.4.

Inforcontracting heeft haar bedrijfsactiviteiten per 31 december 2015 beëindigd. De naam is op 30 juni 2017 gewijzigd in StFr Beheer B.V. (hierna ook StFr Beheer). Aandeelhouder van StFr Beheer is LeNroy Beheer B.V., waarvan de aandelen gehouden worden door [eiser] .

2.5.

[eiseres] en haar vijf dochterondernemingen zijn opgericht op 2 juli 2015. Zij zijn begin 2016 met hun activiteiten gestart. Aandeelhouder van [eiseres] is NLR Beheer B.V., waarvan de aandelen worden gehouden door [eiser] .

2.6.

StFr Beheer heeft de vorderingen van NN en [gedaagde] niet voldaan.

2.7.

NN en [gedaagde] hebben op 20 december 2019 conservatoir (derden)beslag doen leggen ten laste van [eiseres] en [eiser] voor de bedragen die NN en [gedaagde] van hen te vorderen hebben, op onder meer aandelen en onroerend goed (de woning van [eiser] ) en onder verschillende banken.

2.8.

De dagvaarding in de bodemprocedure is op 16 januari 2020 door NN en [gedaagde] uitgebracht, waarbij gedagvaard is tegen 15 april 2020.

3 Het geschil

3.1.

[eiseres] en [eiser] vorderen – samengevat – primair de opheffing van de op 20 december 2019 gelegde conservatoire beslagen. Subsidiair vorderen zij de opheffing van de gelegde bankbeslagen. Dit alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van NN en [gedaagde] in de kosten van de procedure.

3.2.

[eiseres] en [eiser] stellen ter onderbouwing dat NN en [gedaagde] geen vorderingen op hen hebben. NN en [gedaagde] hebben een vordering op StFr Beheer (voorheen Inforcontracting). Deze vennootschap bestaat nog en heeft vanaf 2018 een voorziening voor die vordering op haar balans staan. StFr Beheer was in 2015 in bedrijfseconomische zin in zwaar weer en daardoor genoodzaakt haar activiteiten te beëindigen. [eiseres] is per 1 januari 2016 gestart en is een zelfstandig bedrijf met vijf dochtervennootschappen. Er zijn geen activiteiten overgenomen van StFr Beheer, zodat voor het betalen van een overnamesom geen enkele reden bestond. Van leeghalen van StFr Beheer is dus geen sprake. [eiser] heeft zich dan ook niet schuldig gemaakt aan verhaalsfrustratie en hem kan als bestuurder geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt, zodat hij niet op grond van 2:11 BW aansprakelijk is. Van misbruik maken van identiteitsverschil is evenmin sprake. De vorderingen jegens [eiseres] missen eveneens iedere grond. Er is geen sprake van onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking of vereenzelviging.

Daarnaast stellen [eiseres] en [eiser] ter onderbouwing van hun subsidiaire vordering dat er door het beslag op de aandelen voldoende zekerheid is voor de vorderingen van NN en [gedaagde] . De bankbeslagen dienen dus te worden opgeheven, nu deze voor [eiseres] en [eiser] het meest bezwarend zijn.

3.3.

NN en [gedaagde] voeren verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv wordt een beslag onder meer opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van een afweging van de belangen van beide partijen.

4.2.

Vaststaat dat NN en [gedaagde] een vordering hebben op StFr Beheer uit hoofde van het arbeidsongeval dat [naam 2] in 2012 is overkomen en op grond waarvan door NN de schade vergoed is. De vraag is thans of summierlijk is gebleken dat de vorderingen die NN en [gedaagde] stellen te hebben op [eiseres] en [eiser] ondeugdelijk zijn.

4.3.

De grondslag voor die vordering is jegens [eiseres] onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking en/of vereenzelviging. De grondslag jegens [eiser] is onrechtmatige daad. Ter onderbouwing is door NN en [gedaagde] daarvoor aangevoerd dat bij de executie van het vonnis van 17 oktober 2018 is gebleken dat Inforcontracting haar activiteiten eind 2015 heeft gestaakt. Volgens NN en [gedaagde] zijn de activiteiten aan [eiseres] en haar dochters overgedragen, waarna Inforcontracting geen verhaal meer bood. Het eigen vermogen van Inforcontracting bedroeg immers op 31 december 2015 € 1.358.935,- en op 31 december 2016 € 25.201,-. Voorts had Inforcontracting per 31 december 2015 activa ten bedrage van € 3.743.818,- en per 31 december 2016 € 188.700,-. Uit de balans van [eiseres] blijkt volgens NN en [gedaagde] dat deze vennootschap (en haar geconsolideerde dochtervennootschappen) op 31 december 2015 activa had ter waarde van € 198.522 en per 31 december 2016 ter waarde van € 4.886.959. Met name de verschuiving in de handelsdebiteuren is daarbij volgens NN en [gedaagde] opvallend. Verder stellen NN en [gedaagde] dat [eiseres] en haar dochterondernemingen in januari 2016 begonnen zijn met dezelfde activiteiten, onder dezelfde website en met een bestaande klantenportefeuille. Door deze overdracht, zonder rekening te houden met de vordering van NN en [gedaagde] op Inforcontracting, heeft [eiser] ernstig verwijtbaar gehandeld en heeft [eiseres] door de overname van activa, personeel en klanten zonder vergoeding te betalen een vliegende start gemaakt, aldus NN en [gedaagde] .

4.4.

[eiseres] en [eiser] betwisten dat sprake is van het leeghalen van Inforcontracting/StFr Beheer. Inforcontracting verkeerde in 2015 in bedrijfseconomisch zwaar weer en was daardoor genoodzaakt haar bedrijfsactiviteiten te beëindigen. De oorzaken waren onder meer gelegen in het onder druk staan van de marges op de kostprijs van de arbeidskrachten uit met name Polen. Het advies was om via sectorindeling kosten te besparen. Verder nam de SNCU (belast met de naleving van de CAO Uitzendkrachten) het standpunt in dat Inforcontracting een bedrag van ruim € 800.000,- aan achterstallige lonen diende te betalen. Hierover loopt nog een procedure bij de Hoge Raad. Verder bleken een aantal vorderingen met gelieerde vennootschappen oninbaar. Tenslotte bleek de andere aandeelhouder van Inforcontracting, [naam 3] , via Rufon Holding, voor [eiser] onbereikbaar en vertrokken naar Mozambique. De vordering op deze aandeelhouder was dus ook oninbaar. De situatie werd daardoor onhoudbaar voor Inforcontracting. De beëindiging van de activiteiten was derhalve een gerechtvaardigd besluit. Van overdracht van bedrijfsactiviteiten van Inforcontracting aan [eiseres] was geen sprake en de activiteiten van Inforcontracting hadden ook een negatieve waarde. [eiser] heeft ervoor gekozen Inforcontracting/StFr Beheer niet failliet te laten gaan, maar om met door hem beschikbaar gestelde middelen procedures te voeren om te zorgen dat uiteindelijk de schuldeisers van Inforcontracting/StFr Beheer, waaronder NN en [gedaagde] , voldaan kunnen worden. Voorts stellen [eiseres] en [eiser] dat pas door het tussenvonnis van 16 mei 2018 de hoogte van de vordering van NN en door het eindvonnis van 17 oktober 2018 de hoogte van vordering van [gedaagde] is komen vast te staan. Als StFr Beheer failliet zou zijn gegaan dan zou die procedure helemaal niet meer gevoerd zijn. Een voorziening voor de vordering is na vaststelling ook opgenomen in de balans, aldus [eiseres] en [eiser] .

4.5.

Uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is gebleken dat niet onaannemelijk is dat [eiseres] geprofiteerd heeft van de waarde binnen Inforcontracting zonder daarvoor een vergoeding betaald te hebben. De activiteiten van [eiseres] en haar dochterondernemingen komen overeen met die van Inforcontracting. Door [eiseres] en [eiser] is niet betwist dat personeel van Inforcontracting is overgegaan naar [eiseres] en dat de klantenportefeuille ook mee is overgegaan. De activiteiten zijn voortgezet onder dezelfde naam, Inforcontracting, en met dezelfde website, die vermeldt dat het bedrijf al 10 jaar ervaring heeft in deze branche.

4.6.

Voorts is door [eiseres] en [eiser] naar voren gebracht dat de hoogte van de vordering terzake van het arbeidsongeval van [naam 2] pas in 2018 is vastgesteld en dus eind 2015 nog niet geconcretiseerd was. Het ongeval heeft in 2012 plaatsgevonden en door het Hof Amsterdam is op 27 oktober 2015 bepaald dat Inforcontracting NN en [gedaagde] dient te vrijwaren. Hoewel de exacte hoogte van de schade wellicht eind 2015 nog niet vaststond, lijkt voorshands wel aannemelijk dat Inforcontracting wist dat deze schade aanzienlijk zou zijn, gegeven het feit dat [naam 2] zijn onderarm verloren was door het ongeval.

4.7.

[eiseres] en [eiser] hebben aangevoerd dat er eind 2015 een aantal bedrijfseconomische redenen waren om de activiteiten van Inforcontracting te staken. De gevolgen daarvan en de vragen die gesteld kunnen worden over de verwerking daarvan in de balans van Inforcontracting per 31 december 2016 kunnen niet in het kader van dit kort geding aan de orde komen, maar zullen in een bodemprocedure uitgezocht moeten worden.

4.8.

Op grond van het vorenstaande is voorshands dan ook niet uit te sluiten dat er op 31 december 2015 voldoende activa in thans StFr Beheer waren om de vorderingen van NN en [gedaagde] te voldoen en dat door activiteiten begin 2016 over te dragen aan [eiseres] , [eiseres] een vliegende start heeft gemaakt zonder daarvoor een vergoeding te betalen en daardoor verhaalsmogelijkheden aan StFr Beheer zijn onttrokken door [eiseres] en [eiser] . Dit betekent dat niet summierlijk is gebleken dat de vordering die NN en [gedaagde] stellen te hebben op [eiseres] en [eiser] ondeugdelijk is. Dit leidt dus niet tot opheffing van de beslagen. Het primair gevorderde wordt dus afgewezen.

4.9.

De secundaire vordering van [eiseres] en [eiser] , om de beslagen te beperken tot de beslagen op de aandelen en de woning wordt eveneens afgewezen. Uit de derdenverklaringen van ING Bank N.V. en ABN Amro Bank N.V. is gebleken dat deze bankbeslagen doel hebben getroffen en wel voor een bedrag in de orde van grootte van het bedrag waarvoor verlof tot het leggen van beslag is verleend. Wat de waarde van de aandelen is waarop beslag is gelegd is op dit moment niet helder, nog los van het feit dat een aandelenbeslag lastig te executeren is. Daarbij komt nog dat de betreffende vennootschappen blijkens het beslagexploit geen aandeelhoudersregisters konden tonen om het beslag in aan te tekenen. Partijen verschillen voorts van mening over de vraag of de overwaarde van het onroerend goed op naam van [eiser] voldoende is om als zekerheid te dienen. Gebleken is dat NN en [gedaagde] wel bereid zijn om middels een tweede hypotheek op dit onroerend goed zekerheid te krijgen, maar dat zij daartoe dan wel de relevante stukken (zoals een WOZ waardering en een overzicht van de bestaande hypothecaire lening) dienen te krijgen, zodat zij kunnen verifiëren of dit voldoende zekerheid biedt. Het opheffen van de bankbeslagen is onder die omstandigheden strijdig met het gerechtvaardigde belang van NN en [gedaagde] .

4.10.

[eiseres] en [eiser] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NN en [gedaagde] worden begroot op:

- griffierecht € 656,00

- salaris advocaat 980,00

Totaal € 1.636,00

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

weigert de gevraagde voorzieningen,

5.2.

veroordeelt [eiseres] en [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van NN en [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.636,00,

5.3.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2020.

type: LO

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature