Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3927
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te Poppel, België, eiser,
en
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Pinar).
De rechtbank zal partijen hierna aanduiden als [eiser] en de Svb.
Procesverloop
Met het besluit van 8 januari 2019 (het primaire besluit) heeft de Svb aan [eiser] meegedeeld dat hij voor het tijdvak 15 april 1974 tot en met 31 december 1999 verzekerd is voor de Algemene Ouderdomswet (AOW).
Met het besluit van 24 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft de Svb het verzekerde tijdvak herzien en het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2019. [eiser] was aanwezig, vergezeld door zijn partner. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. [eiser] woont sinds [datum] 1986 in België. Hij heeft tot 7 maart 1988 in Nederland in loondienst gewerkt. Vanaf 8 maart 1988 ontvangt hij, naar eigen zeggen, een WAO-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25-35%. Dit is later gewijzigd naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35-45%. [eiser] heeft de Svb op 3 januari 2019 verzocht om een beoordeling van zijn opgebouwde AOW-pensioen.
2. De Svb heeft met het primaire besluit een pensioenoverzicht verstrekt. Hierin is [eiser] van 15 april 1974 tot en met 31 december 1999 aangemerkt als verzekerd voor de AOW. Van 1 januari 2000 tot en met 4 januari 2019 is [eiser] aangemerkt als niet-verzekerd voor de AOW.
3. [eiser] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij is het niet eens met de vaststelling dat hij vanaf 1 januari 2000 geen AOW-pensioen zou hebben opgebouwd. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de Svb een nader onderzoek ingesteld en gegevens opgevraagd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV). Het UWV heeft niet kunnen voldoen aan het informatieverzoek van de Svb, omdat de gegevens over de periode 8 maart 1988 tot en met 31 december 1990 wegens veroudering niet meer vindbaar zijn in hun systeem. De Svb heeft daarom op grond van eigen onderzoek vastgesteld dat [eiser] vanaf 8 maart 1988 op grond van de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage niet verzekerd was voor de volksverzekerings-wetten. Dit strookt volgens de Svb met de vaststelling dat er ook nooit loonheffing of premies volksverzekeringswetten op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [eiser] zijn ingehouden. Met een brief van 20 mei 2019 heeft de Svb het voornemen bekend gemaakt een besluit te zullen nemen met de strekking dat [eiser] vanaf 8 maart 1988 niet verzekerd is geweest voor de AOW. Met de beslissing op bezwaar is dit besluit definitief genomen.
4. [eiser] heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat hij jarenlang verkeerd is ingelicht door overheidsinstanties over zijn opgebouwde pensioenrecht. [eiser] heeft aangevoerd dat hij recht heeft op pensioenopbouw zoals deze tot december 2018 op de website ‘mijnpensioenoverzicht.nl’ is gepubliceerd. De rechtbank merkt dit standpunt aan als een beroep op het vertrouwensbeginsel, in die zin dat [eiser] gelet op inhoud van ‘mijnpensionoverzicht.nl’ erop mocht vertrouwen dat hij tot en met december 2018 verzekerd was voor de AOW.
Beoordeling door de rechtbank
5. De regelgeving die voor deze zaak van belang is, is te vinden in de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht. De regelgeving houdt kort gezegd in dat als je in Nederland woont, je verzekerd bent voor de AOW. Woon je niet in Nederland dan ben je verzekerd als je in Nederland in loondienst werkt. Woon je in een lidstaat van de EU, ontvang je een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit Nederland van ten minste 45%, werk je niet buiten Nederland én ontvang je geen buitenlandse uitkering, dan ben je tot 1 juli 1989 verzekerd voor de AOW.
6. Niet in geschil is dat [eiser] tot 7 maart 1988 in Nederland in loondienst was en vanaf 8 maart 1988 een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft ontvangen met een aanvankelijke arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35%. Ook is niet in geschil dat [eiser] nooit vrijwillig verzekerd is geweest. De rechtbank stelt vast dat de Svb op basis van deze gegevens [eiser] op goede gronden tot 7 maart 1988 als verplicht verzekerd heeft aangemerkt. Voor het tijdvak vanaf 8 maart 1988 voldoet [eiser] niet aan de wettelijke voorwaarden om verzekerd te zijn voor de AOW. Dit brengt mee dat de Svb de verzekerde tijdvakken van [eiser] juist heeft vastgesteld. De rechtbank merkt daarbij nog wel op dat het begrijpelijk is dat de gang van zaken rondom het vaststellen van de juiste verzekerde tijdsvakken verwarring heeft gezaaid bij [eiser] en dat de manier hoe de Svb met deze verwarring is omgegaan lang niet altijd netjes is geweest. Deze gang van zaken heeft juridisch gezien echter niet tot een onjuiste beslissing op bezwaar geleid.
7. In het beroep resteert dan nog de vraag of [eiser] vanaf 8 maart 1988 als verzekerde kan worden aangemerkt ingevolge de AOW, omdat hij mocht vertrouwen op de informatie zoals weergegeven op ‘mijnpensioenoverzicht.nl’. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen indien door een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van de betrokkene uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
8. [eiser] heeft een tweetal prints van ‘mijnpensioenoverzicht.nl’ aan de rechtbank doen toekomen. Daarop staat een opgebouwd AOW-pensioen van respectievelijk € 7.042,- per 18 december 2016 en € 7.134,- per 25 september 2017 vermeld. Ter zitting heeft de Svb niet kunnen uitleggen op welke wijze de website ‘mijnpensioenoverzicht’ aan zijn gegevens komt of wat de rol van de Svb bij de informatievoorziening van ‘mijnpensioenoverzicht.nl’ is. Wel heeft de Svb toegelicht dat voor de vaststelling van opgebouwde AOW-rechten een beoordeling van de Svb nodig is waardoor een betrokkene niet op informatie van ‘mijnpensioenoverzicht.nl’ zou kunnen of mogen vertrouwen. De rechtbank kan zich wel voorstellen dat een dergelijke informatievoorziening, die stelt dat de verkregen informatie afkomstig is van de Svb, verwarring kan veroorzaken bij betrokkenen die menen op deze informatie te mogen vertrouwen. De rechtbank is echter ook van oordeel dat dit niet kan leiden tot een gerechtvaardigd opgewekt vertrouwen dat aan de Svb kan worden toegerekend. Op het overzicht staat immers ook duidelijk vermeld dat aan het overzicht geen rechten kunnen worden ontleend en dat men altijd de informatie van de Svb moet lezen omdat daar belangrijke persoonlijke informatie in staat. Deze mededeling had naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanleiding moeten zijn om nadere inlichtingen over de verzekerde tijdvakken in te winnen bij de Svb zelf. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet gebleken van ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke uitingen of gedragingen namens de Svb omtrent de verzekerde tijdvakken van [eiser] . Het beroep van [eiser] op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaard het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 december 2019
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage bij de uitspraak
Wettelijk kader
Op grond van het derde lid van artikel 6 van de AOW , kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden. Hieraan is uitvoering gegeven bij de opeenvolgende Koninklijke Besluiten uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen, te weten Stb. 1976, 557 (KB 557), Stb. 1989, 164 (KB 164) en Stb. 1998, 746 (KB 746).
Periode tot 1 juli 1989
Op grond van artikel 1, aanhef en onder g, en vervolgens onder h, van KB 557 (geldig van
1 oktober 1976 tot 1 juli 1989) wordt als verzekerd aangemerkt degene, die buiten het Rijk woont op het grondgebied van een land waarmee een verdrag inzake sociale zekerheid is gesloten en die een WAO-uitkering ontvangt naar een arbeidsongeschiktheid van tenminste 45%, evenwel indien hij noch krachtens een buitenlandse wetgeving een soortgelijke uitkering ontvangt, noch arbeid verricht.
Periode vanaf 1 juli 1989
Met ingang van 1 juli 1989 is KB 557 vervallen en is KB 164, geldig van 1 juli 1989 tot
1 januari 1999, in werking getreden. In artikel 8, tweede lid, van het KB 164 is bepaald
- voor zover hier van belang- dat verzekerd is ingevolge de volksverzekeringen degene, die niet in Nederland woont en recht heeft op een uitkering, genoemd in het eerste lid, indien dat recht aansluit op de verplichte verzekering ingevolge de volksverzekeringen en mits die uitkering ten minste gelijk is aan 35% van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantie-bijslag (Stb. 1968, 657) bedoelde bedrag.
Periode vanaf 1 juli 1999
Per 1 januari 1999 is KB 164 vervallen en is KB 746 van toepassing. KB 746 kent een nagenoeg gelijkluidende bepaling als vervat in artikel 8 van KB 164, te weten artikel 26. Dit artikel is, blijkens het zesde lid daarvan, met ingang van 1 januari 2000 vervallen.
Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Raad van 6 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH6075 en meer recent op