Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Vrijspraak (eenvoudig) witwassen. Gevangenisstraf 4 jr voor deelname criminele organisatie, handel in cocaïne, aanwezig hebben verdovende middelen en voorhanden hebben wapens en munitie. Verweren niet-ontvankelijkheid OM en bewijsuitsluiting verworpen.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/650626-17 (Promis)

Datum uitspraak: 12 november 2019

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op 5 december 1979,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8, 9 en 10 oktober 2019 (inhoudelijke behandeling) en 12 november 2019 (sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).

Het Openbaar Ministerie is vertegenwoordigd door mrs. M.D. Braber en W.J. de Graaf, beiden officier van justitie. In het vervolg zullen zij gezamenlijk worden aangeduid als ‘de officier van justitie’.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.J.M. van Roy naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij zich – met anderen – schuldig heeft gemaakt aan het op grote schaal verkopen van cocaïne aan particulieren. In een groep zou over een lange periode cocaïne geleverd zijn vanuit auto’s aan kopers. Sommigen uit de groep waren koerier en anderen namen telefonisch de bestelling aan. Verdachte zou bestellingen aan hebben genomen en verder een aansturende rol hebben gehad in het geheel. Tevens is de verdenking dat verdachte drugs, een wapen, geld en sieraden in zijn bezit heeft gehad.

Op de tenlastelegging staan – samengevat - de volgende strafbare feiten:

1. deelname aan een criminele organisatie;

2. de handel in cocaïne;

3. het witwassen van 8.186 euro, een horloge en sieraden, subsidiair ten laste gelegd als eenvoudig witwassen;

4. het aanwezig hebben van 22.000 pillen MDMA, 3 kilo aan wikkels cocaïne en 9 kilo aan blokken cocaïne;

5. het voorhanden hebben van een machinepistool (Glock), twee patroonmagazijnen en vijfendertig patronen;

6. het aanwezig hebben van drie kilo hasj.

De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Voorvragen

3.1

Het standpunt van de verdediging

De raadsman stelt zich – onder verwijzing naar zijn pleitnota – op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Kort samengevat heeft de raadsman aangevoerd dat de kopers van verdovende middelen zonder processuele waarborgen een verklaring hebben afgelegd als getuige, terwijl zij later een sepotbrief hebben ontvangen en dus kennelijk tevens verdachte waren. De status van de afnemers is daarmee onduidelijk geweest en zij zijn niet gewezen op de rechten die een verdachte toekomen. Dergelijk handelen is een vormverzuim en levert een directe schending op van het recht op een eerlijk proces in de zaak van verdachte. De Schutznorm wordt doorbroken, waarbij wordt verwezen naar een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 4 september 2018 (Ömer Güner/Turkije). Er is doelbewust en op grote schaal getracht om bewijs te verzamelen tegen verdachte. De wijze waarop de getuigen in het onderzoek zijn verhoord is in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het Openbaar Ministerie heeft daarmee doelbewust en met grove veronachtzaming de belangen van de afnemers, maar ook van verdachte, te weten het recht op een eerlijk proces, tekort gedaan (Zwolsman-criterium). Bovendien maakt het handelen van het Openbaar Ministerie een fundamentele inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor het wettelijke systeem in de kern is geraakt (Karman-criterium).

3.2

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een vormverzuim en het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Kort samengevat heeft officier van justitie naar voren gebracht dat het gebruikelijk is dat kopers worden gehoord als getuige. De kopers in deze zaak hebben nooit de status van verdachte gehad. Ten tijde van de verhoren is duidelijk tegen afnemers gezegd dat zij als getuige worden gehoord. Nadat bij de verhoren bij de rechter-commissaris discussie is ontstaan, is besloten om sepotbrieven te versturen om deze discussie bij de overige getuigenverhoren te voorkomen. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de kopers op enig moment zelf verdachte zijn geweest. Een getuige hoeft niet te worden gewezen op consultatiebijstand en zijn verschoningsrecht. Nu de afnemers als getuige konden worden gehoord, is geen sprake van een vormverzuim. Indien de rechtbank wel van oordeel is dat sprake is van een vormverzuim wordt de Schutznorm niet doorbroken. De door de verdediging aangehaalde jurisprudentie is immers niet van toepassing.

3.3.

Het oordeel van de rechtbank

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

Indien in het voorbereidend onderzoek sprake is van een onherstelbaar vormverzuim kan dat op grond van artikel 359a Sv leiden tot niet-ontvan kelijkheid van het Openbaar Ministerie. Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie komt slechts in uitzonderlijke gevallen als rechtsgevolg in aanmerking. Het vormverzuim moet dan daarin hebben bestaan dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (het Zwolsman-criterium: Hoge Raad, 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533). Daarnaast kan in zeer uitzonderlijk gevallen de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie worden aangenomen zonder dat de belangen van verdachte zijn geschonden. Het gaat dan om gevallen van zeer fundamentele inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij de belangen van verdachte weliswaar niet zijn geschaad, maar het wettelijke systeem in de kern is geraakt (het Karman-criterium: Hoge Raad, 1 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1143). Door de raadsman is onder verwijzing naar een aantal omstandigheden een beroep gedaan op bovengenoemde criteria.

De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren heeft gebracht dat hij als zaaksofficier van justitie direct de beslissing heeft genomen dat de kopers als getuige en niet als verdachte zouden worden gehoord. Uit de verhoren die bij de politie zijn afgenomen blijkt ook niet dat onduidelijkheid bestaat over de status van de verhoorde personen. In de processen-verbaal is immers opgenomen dat zij als getuige worden verhoord. De kopers zijn uitgegaan van een status als getuige en hebben in die hoedanigheid een verklaring afgelegd. Wanneer de eerste getuigen bij de rechter-commissaris worden gehoord ontstaat – na vragen van de raadslieden over de mogelijkheid dat zij als verdachte hebben te gelden en vragen van de rechter-commissaris over een hen eventueel toekomend verschoningsrecht – voor het eerst onduidelijkheid over de vraag of zij als getuigen of als verdachten zijn aangemerkt. De officier van justitie heeft in zijn repliek uitgelegd dat naar aanleiding van de discussie bij de eerste getuigenverhoren bij de rechter-commissaris vervolgens sepotbrieven zijn verstuurd naar de overige getuigen. De achterliggende gedachte van de sepotbrieven was om de discussie bij de rechter-commissaris voor genoemde getuigen te voorkomen. De sepotbrieven zijn verstuurd ter verduidelijking, aldus de officier van justitie. De rechtbank stelt vast dat het versturen van de brieven onhandig is geweest en juist meer onduidelijkheid heeft veroorzaakt, maar acht de uitleg van de officier van justitie voldoende om aan te nemen dat de gehoorde kopers altijd de status van getuige hebben gehad. Uit de verhoren bij de rechter-commissaris blijkt dat de kopers daar zelf ook vanuit gingen. De rechtbank concludeert daaruit dat bij de politieverhoren geen verplichting bestond om de kopers te wijzen op het recht op consultatiebijstand en het verschoningsrecht en dit dus ook

niet doelbewust is nagelaten.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim op grond van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Het Openbaar Ministerie is daarmee ontvankelijk in de vervolging van verdachte en het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Conclusie voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en het Openbaar Ministerie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

4.1

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar het schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat de deelname aan een criminele organisatie (feit 1), de handel in cocaïne (feit 2), het aanwezig hebben van verdovende middelen (feit 4 en feit 6) en het voorhanden hebben van (vuur)wapens en munitie (feit 5) wettig en overtuigend bewezen kan worden. Voor het witwassen (feit 3) is vrijspraak gevorderd.

De officier van justitie heeft ten aanzien van de handel in cocaïne gewezen op de taps die zijn aangesloten op de dealtelefoon, de observaties, de onderlinge contacten tussen de verdachten en de verklaringen van de getuigen. Verdachte heeft, ondanks dat de feiten en omstandigheden uit het dossier daar aanleiding toe geven, nagelaten om een verklaring te geven. Uit de handelingen rondom de handel in cocaïne volgt een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad, waarbij de verdachten het oogmerk hadden op het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. De rol van verdachte binnen de organisatie was aansturend door middel van het beheren van de dealtelefoon en hij beheerde de voorraad verdovende middelen. Niet is gebleken dat het oogmerk eveneens is gericht op de voorbereidingshandelingen en om die reden wordt voor dat onderdeel vrijspraak gevorderd.

Ten aanzien van het aanwezig hebben van verdovende middelen en het voorhanden hebben van wapens en munitie, aangetroffen in of nabij de woning aan het [adres] in Amsterdam, heeft de officier van justitie op het volgende gewezen. Bij verdachte is de sleutel van de woning en een tag behorende bij de parkeergarage van het wooncomplex aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart over “de man met de sleutel” en verdachte wordt bij het wooncomplex gezien tijdens een observatie op 25 oktober 2017. Daarnaast volgt zijn aanwezigheid in de woning eveneens uit een vergelijkend onderzoek tussen de tag, de dealtelefoon en zijn privételefoon. De enkele ontkenning van verdachte is onder die omstandigheden onvoldoende.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich – onder verwijzing naar zijn pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de deelname aan een criminele organisatie (feit 1), de handel in cocaïne (feit 2), het witwassen (feit 3), het aanwezig hebben van verdovende middelen (feit 4 en feit 6) en het voorhanden hebben van (vuur)wapens en munitie (feit 5).

De raadsman heeft naar voren gebracht dat de gang van zaken met betrekking tot de getuigenverhoren dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de getuigenverklaringen en alle informatie die naar aanleiding van die verklaringen is verkregen. De betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen is wezenlijk beïnvloed doordat de politie ongeoorloofde druk op de getuigen heeft uitgeoefend en hen heeft onderworpen aan een enkelvoudige fotoconfrontatie. Indien de betrouwbaarheid niet is aangetast dienen de getuigenverklaringen alsnog van het bewijs te worden uitgesloten nu (zoals reeds ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is aangevoerd) door de wijze van opsporing het recht op een eerlijk proces is aangetast. Nu al het bewijs met de getuigenverklaringen samenhangt of daaruit voortvloeit, dient vrijspraak te volgen voor alle feiten, dan wel voor de feiten 1 en 2. Indien de bovenstaande verweren worden verworpen is verzocht om in ieder geval het rapport van het NFI in het kader van het stemvergelijkend onderzoek niet voor het bewijs te gebruiken. De raadsman heeft met betrekking tot de in of nabij [adres] aangetroffen verdovende middelen en wapengerelateerde goederen aangevoerd dat het dossier onvoldoende overtuigend bewijs bevat. Hoewel de sleutel van de woning en de tag van de parkeergarage bij verdachte zijn aangetroffen, volgt impliciet uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat het een ander persoon dan verdachte is geweest voor wie zij de goederen in de woning had opgeslagen. Daarnaast bevat het dossier geen forensisch bewijs dat de goederen aan verdachte kan koppelen.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

Bewijsverweer: bewijsuitsluiting

Het verweer van de raadsman, inhoudende dat bewijsuitsluiting moet volgen (in verband met een onherstelbaar vormverzuim op grond van artikel 359a Sv), wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

De raadsman heeft met betrekking tot zijn verweer tot bewijsuitsluiting onder meer gewezen op de omstandigheden die zijn aangevoerd in het kader van het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft in paragraaf 3.3 geoordeeld dat geen sprake is van een vormverzuim en verwijst in het kader van het verweer van de bewijsuitsluiting naar die beslissing zodat het hier geen verdere bespreking behoeft.

De raadsman heeft daarnaast gesteld dat door wijze waarop de politie heeft gehandeld, te weten het uitoefenen van ongeoorloofde druk op de getuigen en het gebruik maken van een enkelvoudige fotoconfrontatie, bewijsuitsluiting dient te volgen.

Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de processen-verbaal van verhoor bij de politie en de rechter-commissaris niet dat sprake is geweest van een werkwijze van de politie waarbij een ongeoorloofde druk op de getuigen is uitgevoerd. Een aantal getuigen hebben weliswaar (op vragen van de verdediging) bij de rechter-commissaris naar voren gebracht dat zij zijn geschrokken, zich overvallen voelden en de verhoren als minder prettig hebben ervaren, maar dat is op zichzelf niet voldoende voor het oordeel dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld. In zijn algemeenheid merkt de rechtbank op dat het voor gebruikers van cocaïne vervelend kan zijn als zij verklaringen moeten afleggen aan de politie. De getuigen verklaren bij de rechter-commissaris echter niet dat zij door de wijze van verhoren verklaringen hebben afgelegd die niet overeenkomen met de waarheid. Het overgrote deel van de getuigen herhaalt bij de rechter-commissaris wat zij eerder bij de politie hebben verklaard. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de eerdere verklaringen naar waarheid zijn afgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verbalisanten hebben gehandeld binnen hun strafvorderlijke bevoegdheid en dat daarbij geen ongeoorloofde druk is uitgeoefend. De verklaringen zijn betrouwbaar en de inhoud daarvan kan voor het bewijs worden gebruikt.

Met betrekking tot de enkelvoudige fotoconfrontatie stelt de rechtbank voorop dat er geen rechtsregel aan in de weg staat om gebruik te maken van de verklaring van een getuige die de dader zegt te herkennen op een hem bij een enkelvoudige fotoconfrontatie getoonde foto. Hierbij geldt echter wel als uitgangspunt dat in beginsel terughoudend moet worden omgegaan met de waardering van een herkenning op grond van een enkelvoudige fotoconfrontatie. Aan een dergelijke herkenning kan immers niet altijd de betrouwbaarheid worden toegekend die toegeschreven mag worden aan de resultaten van een door de politie gehanteerde en volgens strikte voorwaarden uitgevoerde meervoudige fotoherkenning. Dit betekent echter niet dat een herkenning op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie in zijn algemeenheid dusdanig onbetrouwbaar is dat het hanteren van die methode hoe dan ook moet leiden tot uitsluiting van het daarmee verkregen bewijs.

4.3.2

Deelname criminele organisatie en de handel in cocaïne (feit 1 en 2)

Feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.

Via Meld Misdaad Anoniem komt een melding binnen dat via het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (verder # [telefoonnummer 1] ) cocaïne kan worden besteld, waarna de kopers door een auto worden opgepikt en na een kort stukje rijden weer uitstappen. Uit een technische actie, aangesloten op het nummer # [telefoonnummer 1] op 20 september 2017, blijkt dat het nummer wordt gebruikt voor korte gesprekken waarbij locaties en tijdsindicaties worden doorgegeven en de kopers te horen krijgen naar welke auto zij moeten uitkijken voor de bestelling. Naar aanleiding van de technische actie vinden diverse observaties plaats waarbij afspraken met kopers worden waargenomen. Bij de observatie van 21 september 2017 worden een Skoda Octavia met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Skoda ) op naam van [medeverdachte 2] en een Opel Zafira met kenteken [kenteken 2] (hierna: de Opel) op naam van [medeverdachte 3] waargenomen. [medeverdachte 2] wordt tijdens die observatie herkend. Tijdens een observatie op 22 september 2017 wordt, naast de Skoda en de Opel, een Citroën C4 met kenteken [kenteken 3] (hierna: de Citroën) gezien, waarvan op grond van boetes en een getuigenverklaring [medeverdachte 4] als gebruiker wordt aangewezen. Tijdens een observatie op 23 september 2017 worden de voertuigen wederom waargenomen en stappen personen in de voertuigen om kort erna weer uit te stappen. Bij die observatie wordt getuige [getuige 1] als koper herkend. [medeverdachte 4] wordt herkend als bestuurder van de Citroën. Op 29 september 2017 worden afspraken in de Skoda gezien. Op 2 oktober 2017 worden afspraken gezien waarbij [medeverdachte 3] als bestuurder van de Opel en [medeverdachte 4] als bestuurder van de Citroën zijn herkend. Op 3 oktober 2017 wordt waargenomen dat een persoon in- en uitstapt bij [medeverdachte 4] , deze persoon wordt later herkend als getuige [getuige 2] . En ook op 15 november 2017 hebben er naar aanleiding van de technisch actie op nummer # [telefoonnummer 1] observaties plaatsgevonden waarbij is waargenomen dat personen in de Opel bij [medeverdachte 3] of in de Skoda bij een persoon die lijkt op [medeverdachte 2] instappen en korte tijd later weer uitstapen.Getuige [getuige 3] verklaart dat hij cocaïne bestelde via het telefoonnummer # [telefoonnummer 1] . [getuige 3] herkent [verdachte] als de persoon waarbij hij bestelde en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] als bestuurders van de Skoda, Opel en Citroën, die de drugs kwamen brengen. Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 3] bij politie naar waarheid te hebben verklaard.

Getuige [getuige 2] verklaart dat hij al jaren bijna dagelijks cocaïne bestelde. De persoon die je belde was een ander dan de persoon die de drugs kwam brengen. [getuige 2] herkent [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] als koeriers en herkent de stem van [verdachte] als de persoon die de dealtelefoon aannam. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 2] gezegd dat zijn eerdere verklaringen kloppen en noemt hij het telefoonnummer van de dealtelefoon spontaan op.

Getuige [getuige 1] verklaart dat hij via het telefoonnummer # [telefoonnummer 1] cocaïne bestelde. De persoon die belde kwam de drugs niet brengen. Je stapte in de auto en reed een klein stukje mee voor de koop. [getuige 1] herkent de stem van [verdachte] van de persoon die de telefoon opnam en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] als koerier. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] gezegd dat zijn verklaring en herkenningen kloppen.

De dealtelefoon is op 13 oktober 2017 gelokaliseerd in de directe omgeving van de woning en auto van [verdachte] . Op 18 oktober 2017 is de dealtelefoon gelokaliseerd in de directe omgeving van de woning van [medeverdachte 5] . Uit een observatie en telecomgegevens volgt dat de dealtelefoon op 18 oktober 2017 door [medeverdachte 5] aan [verdachte] wordt overgedragen. Op 31 oktober 2017 wordt [medeverdachte 5] geobserveerd en wordt gezien dat hij gebruik maak van een telefoon op hetzelfde tijdstip als dat de dealtelefoon actief is en een zendmast aanstraalt in de buurt van de woning van [medeverdachte 5] . Op 1 november 2017 vindt eveneens een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] waarbij een overdracht plaatsvindt. De dealtelefoon (# [telefoonnummer 1] ) was in de onderzochte periode van zondag tot woensdag bij [medeverdachte 5] en van woensdag tot zondag bij [verdachte] . Uit onderzoek naar de stemmen op de dealtelefoon blijkt dat het veel waarschijnlijker is dat de stem van [verdachte] is te horen, dan de stem van een ander persoon.In een woning aan de [adres] is een grote hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. De dealtelefoon peilde in de periode 20 september 2017 tot 2 november 2017 geregeld uit in de omgeving van de woning. Bij [verdachte] is een sleutel van de woning aangetroffen.Uit technisch onderzoek is het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (# [telefoonnummer 2] ) naar voren gekomen als aanstuurlijn en gekoppeld aan [verdachte] . De aanstuurlijn (# [telefoonnummer 2] ) had veel contact met een telefoonnummer gekoppeld aan [medeverdachte 5] ( [telefoonnummer 3] ). De beide nummers hadden veel contact met telefoonnummers gekoppeld aan [medeverdachte 4] ( [telefoonnummer 4] ), [medeverdachte 2] (0619636540) en [medeverdachte 3] ( [telefoonnummer 5] ). Onderling was er ook veel contact tussen al deze telefoonnummers. De telefoonnummers zijn gelijktijdig in gebruik genomen, te weten op 1 augustus 2017, met uitzondering van het telefoonnummer van [medeverdachte 5] ( [telefoonnummer 3] ) die op 9 augustus 2017 actief is geworden. Op grond van één volledig uitgewerkte week is vastgesteld dat daarin totaal 467 deals hebben plaatsvonden. De dealtelefoon is van 16 november 2017 niet meer bereikbaar.De dealtelefoon was voor potentiele kopers van verdovende middelen zeven dagen in de week bereikbaar. Van maandag tot donderdag was de dealtelefoon te bereiken van 11:00 uur tot 02:00 uur en van donderdag tot zondag van 11:00 uur tot 03:00 uur. Daarnaast blijkt uit de telecom-analyse dat de sprake was en vaste werk- en vrije dagen voor de betrokken personen en dat bij verhindering vervanging werd geregeld.

Bewijsoverwegingen

Herkenning door getuige [getuige 3]

Anders dan de raadsman heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de herkenning door getuige [getuige 3] op grond van de aan hem getoonde foto van de verdachte. Hierbij is van belang dat [getuige 3] heeft verklaard dat hij al zestien jaar geregeld cocaïne bestelt bij een persoon die hij kent als “ [bijnaam verdachte] ”, dat [bijnaam verdachte] in de eerste twee à drie jaar de drugs zelf kwam brengen en dat hij daarna alleen de telefoon opnam. Wanneer getuige [getuige 3] met de foto’s van de vijf verdachten in deze zaak wordt geconfronteerd, wijst hij uit zichzelf foto 5 aan als degene die hij kent als “ [bijnaam verdachte] ”. Bij de rechter-commissaris antwoordt getuige [getuige 3] op de vraag of hij zeker was van deze herkenning, dat hij hem destijds dacht te herkennen. Gelet op het frequente contact dat getuige [getuige 3] met “ [bijnaam verdachte] ” heeft gehad is zijn – stellige – herkenning van verdachte als “ [bijnaam verdachte] ” uit de aan hem getoonde foto’s van de verdachten in deze zaak, naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar genoeg om als bewijsmiddel te gebruiken.

Stemherkenningen en NFI onderzoek

De raadsman heeft verzocht om het NFI-rapport met betrekking tot het stemvergelijkend onderzoek niet voor het bewijs te gebruiken. De rechtbank stelt vast dat het dossier meerdere getuigenverklaringen bevat waaruit naar voren komt dat de stem van verdachte door hen wordt herkend. De verklaringen komen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] die beiden vaak cocaïne hebben besteld via de dealtelefoon. In samenhang met die verklaringen acht de rechtbank het NFI-rapport, waarin is geconcludeerd dat het veel waarschijnlijker is dat het vergeleken materiaal, bestaande uit een aantal getapte gesprekken die over de dealtelefoon zijn gevoerd met kopers, van verdachte afkomstig is dan van een ander, redengevend voor het bewijs.

Criminele organisatie

De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Om te kunnen spreken van een criminele organisatie moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt met, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met medeverdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , gericht op, kort gezegd, de handel in verdovende middelen. Zij hebben een gestructureerd samenwerkingsverband gevormd waarbij ieder een eigen aandeel heeft gehad en gedragingen heeft verricht die rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.

De rechtbank stelt vast dat sprake is geweest van een organisatie met een zekere structuur en duurzaamheid. De dealtelefoon was gedurende een langere periode zeven dagen in de week bereikbaar voor het bestellen van cocaïne. Daarbij kon vanaf 11:00 uur in de ochtend tot 02:00 of 03:00 uur in de nacht contact worden opgenomen voor een bestelling. Binnen de organisatie waren personen verantwoordelijk voor het aannemen van de dealtelefoon en het uitzetten van de bestellingen naar de koeriers. De koeriers gingen vervolgens naar de klant toe om de bestelling af te handelen. Uit het voorgaande blijkt evident dat sprake is geweest van een samenwerking die tot doel had om zoveel mogelijk deals in korte tijd te kunnen verwezenlijken. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat eveneens sprake is geweest van een structuur met betrekking tot de werkdagen. Ieder deelnemer had vaste werkdagen en op het moment dat iemand op zijn werkdag verhinderd was, werd vervanging geregeld. Daaruit kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een bedrijfsmatige organisatie.

Het aandeel van verdachte is gelegen in het aannemen van de dealtelefoon en het aansturen van de koeriers. Daarnaast had verdachte de toegang tot een woning waarin grote hoeveelheden verdovende middelen zijn aangetroffen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat hij eveneens verantwoordelijk was voor de aanlevering van de verdovende middelen die via de dealtelefoon werden verkocht.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie welke gericht was op de handel in verdovende middelen.

Pleegperiode De rechtbank overweegt, anders dan de officier van justitie, dat bij het vaststellen van de pleegperiode uit moet worden gegaan van het bewijs dat volgt uit de analyse van de dealtelefoon in combinatie met de aanstuurtelefoons en koeriertelefoons. De aan de verdachten gekoppelde telefoons zijn op 1 augustus 2017 in gebruik genomen (met uitzondering van de aan [medeverdachte 5] gekoppelde telefoon die op 9 augustus 2017 in gebruik is genomen). De dealtelefoon is tot en met 16 november 2017 actief geweest. Op grond daarvan zal de rechtbank de pleegperiode vaststellen op 1 augustus 2017 tot en met 16 november 2017.

4.3.3

Witwassen (feit 3)

De rechtbank vindt – met de officier van justitie en de raadsman niet bewezen wat onder 3 (primair en subsidiair) is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.3.4

Aanwezig hebben verdovende middelen en (vuur)wapens en munitie (feit 4, 5 en 6)

Feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.

Bij de aanhouding van [verdachte] op 23 januari 2018 is in de jas die hij wilde aantrekken een sleutelbos en een plastic tag aangetroffen die toegang geven tot de woning [adres] in Amsterdam en de parkeergarage die daarbij hoort. Tijdens de doorzoeking van de woning aan het [adres] op 24 januari 2018 zijn grote hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen. In een koffer, aangetroffen onder het balkon bij nummer 80, worden verdovende middelen, een vuurwapen en patroonhouders aangetroffen. De wapens zijn onderzocht en het gaat om een Glock machinepistool, meerdere Glock patroonhouders en 76 patronen munitie.De in de woning aangetroffen verdovende middelen zijn getest en het gaat om totaal ruim 13 kilo cocaïne, 6.111pillen MDMA, ruim 16.000 pillen die MDMA of mCPP bevatten en bijna 3 kilo hasj.

Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij wist dat er verdovende middelen in haar woning lagen. Ook heeft zij verklaard dat zij wist van de aanwezigheid van kogels. Zij heeft de spullen in haar woning bewaard voor een man. Alleen zijzelf en de man hadden een sleutel van de woning [adres] . De man zou de spullen komen halen en daarom heeft zij de spullen in een sporttas en koffer gedaan. De onder het balkon aangetroffen koffer heeft [medeverdachte 1] over het balkon gegooid.Tijdens een observatie op 25 oktober 2017 wordt gezien dat [verdachte] de parkeergarage [adres] uit komt rijden. Uit onderzoek naar de bij [verdachte] aangetroffen tag van de garage [adres] blijkt dat deze ongeveer om de twee tot drie dagen wordt aangeboden en dat het verblijf in het complex vervolgens van korte duur is. Daarnaast blijkt uit vergelijkend onderzoek dat de dealtelefoon en privételefoons van [verdachte] geregeld actief zijn in het gebied rondom de [adres] op het moment dat de tag van de parkeergarage wordt gebruikt.

Bewijsoverwegingen

Betrokkenheid verdachte

Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte niet de man is waarover medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart. De rechtbank verwerpt het verweer. In haar eerste verklaring bij de politie verklaart [medeverdachte 1] direct dat zij op de hoogte was van de verdovende middelen en dat zij de goederen in haar woning heeft bewaard voor een man. Ook heeft zij verklaard dat zij wist dat er kogels in haar woning aanwezig waren. De man zou als enige in het bezit zijn van de sleutel van haar woning. In de jas van verdachte is een sleutelbos aangetroffen met daaraan een tag van de garage van het woningcomplex en de sleutel van de woning [adres] . Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat hij in het bezit was van deze sleutel en deze tag. De rechtbank heeft gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden geen enkele twijfel dat verdachte de man is waarover [medeverdachte 1] heeft verklaard. Verdachte heeft daarmee de verdovende middelen en de wapens en munitie samen met [medeverdachte 1] voorhanden/aanwezig gehad.

Hoeveelheid MDMA

In de tenlastelegging is onder 4 opgenomen dat sprake is van het aanwezig hebben van ongeveer 22.000 pillen MDMA. Door de raadsman is aangevoerd dat dit aantal niet bewezen kan worden nu uit het laboratoriumonderzoek naar de inbeslaggenomen pillen volgt dat een deel is aangeduid als mCPP, een substantie die niet strafbaar is gesteld bij de Opiumwet. De officier van justitie onderschrijft het standpunt van de raadsman, maar verwijst wel naar een foto op pagina 979 van het dossier. De foto maakt duidelijk dat slechts een klein deel van de zichtbare pillen een roze kleur (mCPP) bevat en daarom kan voor een bewezenverklaring worden gekozen voor een hoeveelheid materiaal bevattende MDMA, waarbij rekening moet worden gehouden dat bijna alle pillen MDMA bevatten.

De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet vastgesteld kan worden hoeveel pillen MDMA en hoeveel pillen mCPP bevatten. De foto geeft hierover onvoldoende duidelijkheid omdat daarop alleen de buitenste pillen zichtbaar zijn en de rest van de inhoud van de sealbag niet. Het is daarom een te grote stap om aan te nemen dat het overgrote deel van de pillen in de sealbag MDMA zou bevatten. Verdachte zal worden vrijgesproken van de concreet in de tenlastelegging vermelde hoeveelheid pillen MDMA. In de bewezenverklaring zal de rechtbank uitgaan van een hoeveelheid pillen bevattende MDMA zonder die hoeveelheid nader te kwantificeren.

Conclusie

De rechtbank vindt de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten bewezen.

5 Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in rubriek 4. opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:

1.

in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 16 november 2017 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie - gevormd door (onder meer) verdachten

[medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]

welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet, namelijk:

- het telkens opzettelijk verkopen en afleveren en vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne,

welke deelneming onder meer bestond in/uit het samen met andere deelnemers aan die organisatie telkens:

- verkopen en vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en

- afgeven en verstrekken van cocaïne aan andere deelnemers van voornoemde organisatie en

- hebben/onderhouden van (al dan niet) versluierde telefonische en directe contacten met andere deelnemers aan voornoemde organisatie en/of kopers.

2.

in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 16 november 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.

4.

op 24 januari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid pillen MDMA en ongeveer drie kilo aan wikkels cocaïne en ongeveer negen kilo aan blokken cocaïne, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende MDMA en/of cocaïne.

5.

op 24 januari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie II, te weten een machinepistool (Glock), en wapens van categorie III, te weten twee patroonmagazijnen (Glock), en munitie van categorie III, te weten vijfendertig patronen (MMS), voorhanden heeft gehad.

6.

op 24 januari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer drie kilo hasj.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 Motivering van de straf

8.1.

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest.

8.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging stelt zich op het standpunt dat de eis van de officier van justitie te fors is. Gewezen is op de onverklaarbare verschillen met de strafeisen tegen de medeverdachten. Bij de op te leggen straf dient rekening te worden gehouden met meerdaadse samenloop, terwijl in de strafeis sprake is van een volledige cumulatie van straffen. Daardoor valt de strafeis onevenredig hoog uit. Daarnaast dienen de korte pleegperiode en de persoonlijke omstandigheden van verdachte te worden meegewogen. Verdachte is first offender en zal in de komende periode moeten vechten voor het voortbestaan van zijn onderneming.

8.3.

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft zich gedurende een periode van viereneenhalve maand schuldig gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie die tot doel had het handelen in verdovende middelen. De organisatie is er daarbij op uit is geweest om geldelijk gewin te behalen. Er is sprake geweest van een groot aantal verkopen. Het gebruik van harddrugs door die afnemers brengt vervolgens (grote) gezondheidsrisico’s mee en daarnaast leidt de handel in verdovende middelen ook geregeld tot georganiseerde misdaad en (zeer) ernstige misdrijven. Verdachte heeft binnen de organisatie een aansturende rol gehad. Hij had samen met een ander de beschikking over de dealtelefoon en gaf vervolgens instructies aan de dienstdoende koerier(s). Daarnaast had verdachte toegang tot een woning waar grote hoeveelheden verdovende middelen zijn aangetroffen.

Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van (vuur)wapens en munitie. Het ongecontroleerde bezit hiervan kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. De wapens zijn aangetroffen in de buurt van verdovende middelen en daarmee wordt bevestigd dat de handel in verdovende middelen ook geweldrisico’s met zich brengt.

De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat een aanzienlijke gevangenisstraf moet volgen.

Wel komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.

Eén van de redenen daarvoor is dat de rechtbank het dealen van cocaïne en het deelnemen aan een criminele organisatie slechts kan bewijzen voor een periode van 1 augustus 2017 tot en met 16 november 2017, dat is zeven maanden korter dan de periode die door de officier van justitie bewezen werd geacht. Ook werkt strafverminderend dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit en dat hij zwaarwegende persoonlijke belangen heeft omdat hij zijn ondernemingen probeert overeind te houden. In beperkte mate is ook rekening gehouden met de samenhang tussen de bewezen verklaarde feiten.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend is.

Het geschorste bevel voorlopige hechtenis zal worden opgeheven nu de rechtbank geen gevaar voor recidive of andere gronden tot handhaving van dat bevel aanwezig acht.

9 Beslag

Onder verdachte zijn 30 voorwerpen in beslag genomen zoals weergegeven op de beslaglijst van 7 augustus 2019 die als bijlage aan dit vonnis is gehecht en waarvan de inhoud geldt als hier ingevoegd. Hieronder zal ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen worden volstaan met verwijzing naar de nummers van die voorwerpen op de beslaglijst.

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle inbeslaggenomen voorwerpen teruggegeven kunnen worden aan verdachte en de raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Beslissing rechtbank

De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen op de beslaglijst vermeld onder nummers 1 tot en met 30 dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

10 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:

47, 57 van het Wetboek van Strafrecht;

2, 3, 10, 11 en 11b van de Opiumwet;

26, 55 van de Wet wapens en munitie.

11 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart het onder 3 (primair en subsidiair) ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van feit 1:

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid van de Opiumwet ;

Ten aanzien van feit 2:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

Ten aanzien van feit 4:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

Ten aanzien van feit 5:

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II; en

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III;

en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie , meermalen gepleegd;

Ten aanzien van feit 6:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 (vier) jaar.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Gelast de teruggave aan [verdachte] van de voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 30 op de beslaglijst.

Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door

mr. M. Vaandrager, voorzitter,

mrs. J.P.W. Helmonds en B.M. Visser, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2019.

De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende documenten en pagina’s in het dossier. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

BEV 002, p. 1

BEV 005, p. 21-25; BEV 066, p. 641-677

OBS 017, p. 44-48; BEV 023, p. 58; BEV 010, p. 63

OBS 016, p. 65-69; BEV 025, p. 82; BEV 015, p. 130-131; GET 015, p. 1221-1223

OBS 001, p. 98-100

BEV 025, p. 82; BEV 007, p. 124 - 125

OBS 015, p. 132-134

OBS 002, p. 142-145; BEV 006, p. 161

OBS 003, p. 163-164, BEV 020, p. 165-167

OBS 011, p. 235-237

Verhoor getuige [getuige 3] , p. 306-309

Verklaring getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris

Verhoor getuige [getuige 2] , GET 011; p. 1053-1057 en GET 020; p. 1070-1075

Verklaring getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris

Verklaring getuige [getuige 1] , GET 012, p. 1088-1092

Verklaring getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris

OBS 005, p. 191-192

OBS 009, p. 195-196

BEV 030, p. 197-198; OBS 008, p. 199-201

BEV 075, p. 581-583

OBS 010, p. 232-233

BEV 022, p.193-194; BEV 030, p. 197-198: BEV 053, p. 202-218: BEV 064, p. 225-227: BEV 065, p. 258-260;

NFI-rapport vergelijkend spraakonderzoek inzake [verdachte] van 29 november 2018

BLS 012, p. 689-704; DSK 008, p.935-984; DSK 009, p. 985-986; DSK 011, p. 987

Proces-verbaal bevindingen, p. 529-531

BLS 010, p. 685-688

BEV 067, p. 189: BEV 043, p. 293

BEV 042, p. 298-300; BEV 050: p. 292; BEV 028, p. 1156; BEV 029, p.1158-1159; BEV 044, p. 1160-1163: BEV 041, p. 1164-1168; BEV 040, p. 1169-1173; BEV 045, p. 1174-1178; BEV 047, p. 1179-1182; BEV 049, p. 1183-1185; BEV 088, p. 1460, BEV 043, p. 293-297

BEV 043, p. 293

BEV 066, p. 641

BEV 039, p. 246

BEV 067, p.188-189: BEV 043, p. 293-297; BEV 085, p. 1483; BEV 088, p. 1468

BLS 010, p. 685-688

BLS 012, p. 689-704; DSK 008, p.935-984; DSK 009, p. 985-986; DSK 011, p. 987

BLS 007, p. 550-551; BLS 011, p.707-710

DSK 002, p. 721-730

BEV 104, p. 1751-1752

Proces-verbaal van verhoor, p.552-565, proces-verbaal van verhoor, p. 53 persoonsdossier [medeverdachte 1]

OBS 018, p. 602

BLS 028, p. 862-866


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature