Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/664318 / HA ZA 19-368
Vonnis van 16 oktober 2019
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. D.A. Wahid-Manusama te Rotterdam,
tegen
de vereniging
RAAD VAN BEHEER OP KYNOLOGISCH GEBIED IN NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. I.E. Boissevain te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Raad genoemd worden.
1 De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 21 maart 2019, met producties,
de conclusie van antwoord, met producties,
het tussenvonnis van 10 juli 2019, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
de conclusie houdende vermeerdering/wijziging van eis en overlegging van producties,
het proces-verbaal van comparitie van 3 september 2019 en de daarin vermelde stukken,
de brief van mr. Wahid-Manusama van 13 september 2019 met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.[eiseres] is circa dertig jaar actief als fokker van de Engelse Cocker Spaniël. De door [eiseres] opgerichte kennel heet [kennelnaam] . De Raad heeft [eiseres] het recht toegekend om de kennelnaam te voeren.
2.2.
[eiseres] is lid van de rasvereniging Nederlandse Spaniel Club. De Nederlandse Spaniel Club is lid van de Raad.
2.3.
In de statuten van de Raad staat, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“ (…) Naam en zetel, historie en duur. Begripsomschrijvingen
Artikel 1 (…)
3. Tenzij het tegendeel uitdrukkelijk blijkt of kennelijk anders is bedoeld wordt in de statuten verstaan onder: (…)
f. Tuchtcollege: het met de kynologische tuchtrechtspraak belaste college; (…)
Doel, middelen en reikwijdte
Artikel 2
1. De Raad van Beheer heeft ten doel:
a. de bevordering van de kynologie in Nederland, het stellen van regels met betrekking tot alle vormen van hondensport in Nederland, zomede het bestrijden van alle handelingen die de belangen of het aanzien van de Nederlandse Kynologie kunnen schaden, ongeacht of deze handelingen in of buiten Nederland worden gepleegd;
b. het voeren van een stamboekhouding voor rashonden;
c. de bevordering van de gezondheid en het welzijn van honden en hondenpopulaties;
d. uitvoering van de wettelijke regels en de daarop gebaseerde uitvoeringsvoorschriften op het gebied van de gezondheid en het welzijn van honden; (…)
3. Ieder die in Nederland deelneemt aan enige door of vanwege de Raad van Beheer gereglementeerde tak van hondensport, aanvaardt daardoor de rechtsmacht van de reglementen en besluiten van de Raad van Beheer op het gebied van Kynologie in het algemeen en de betrokken tak van hondensport in het bijzonder. (…)
Geschillen en tuchtrechtspraak
Artikel 2 3 (…)
2. Er is een Tuchtcollege voor de Kynologie, dat met uitsluiting van ieder ander, bevoegd is tot rechtspleging in alle gevallen, waarin de in het Huishoudelijk Reglement opgenomen verbodsbepalingen worden overtreden, dan wel enige statutaire of reglementaire bepaling niet wordt nageleefd door een ieder die direct of indirect aan de rechtsmacht van de Raad van Beheer is onderworpen op grond van het bepaalde in deze statuten of de algemene voorwaarden van levering, zoals deze bij de griffie van de rechtbank te Amsterdam zijn gedeponeerd. De taak, samenstelling en werkwijze van het Tuchtcollege wordt bij Huishoudelijk Reglement nader geregeld. (…)”.
2.4.
In het Kynologisch Reglement (hierna: KR) van de Raad is, voor zover relevant, het volgende bepaald:
“(…) Hoofdstuk VI Tuchtrecht (…)
Titel 2 Bijzondere verboden (…)
Artikel VI.23 D
Het is verboden om met honden te fokken die aantoonbaar lijden aan een of meer aandoeningen die de gezondheid en het welzijn van de hond of zijn nakomelingen ernstig in gevaar kan brengen.
Aandoeningen dienen te worden verwoord in het VFR van de rasvereniging. Indien verschillende rasverenigingen voor hetzelfde ras niet tot een eenduidig overzicht komen zal deze door de gezondheidscommissie worden opgesteld en ter vaststelling worden voorgelegd aan de Raad van Beheer.
Titel 3 Straffen
Artikel VI.2 4
Hij die in strijd met de verbodsbepalingen uit Titel 2 handelt of nalaat te handelen en hij die anderszins het aanzien of de belangen van de kynologie schaadt, kan gestraft worden met een of meer der volgende straffen:
a. berisping;
b. geldboete tot ten hoogste € 10.000,-;
c. tijdelijke of blijvende diskwalificatie van zijn persoon;
d. tijdelijke of blijvende diskwalificatie van een of meer der honden waarvan hij Eigenaar is;
e. ontneming van het recht tot het voeren van een kennelnaam; (…)
Artikel VI.2 9
Gediskwalificeerde personen worden voor de duur van hun diskwalificatie uitgesloten van deelname aan de georganiseerde kynologie. Dat houdt in:
a. dat zij tijdens de duur van hun diskwalificatie geen honden mogen uitbrengen op Exposities en wedstrijden;
b. dat honden, waarvan zij Eigenaar zijn tijdens de duur van hun diskwalificatie niet mogen worden toegelaten op Exposities en wedstrijden;
c. dat zij tijdens de duur van hun diskwalificatie geen toegang hebben tot gebouwen en terreinen waar Exposities of wedstrijden worden gehouden;
d. dat zij tijdens de duur van hun diskwalificatie niet betrokken mogen zijn bij de voorbereiding of organisatie van Exposities of wedstrijden;
e. dat door hen tijdens de duur van hun diskwalificatie gefokte honden niet worden ingeschreven in de Nederlandse stamboekhouding;
f. dat pups geboren uit een combinatie waarvan de vaderhond eigendom is van een gediskwalificeerd persoon niet in de Nederlandse stamboekhouding worden ingeschreven;
g. dat honden die tijdens de duur van de diskwalificatie door hen worden vervreemd, door de Raad van Beheer niet op de naam van de verkrijger worden geregistreerd, waardoor zij Eigenaar, in de zin van het Kynologisch Reglement van die honden blijven. (…)
Titel 5 Procedure (…)
Artikel VI.4 3
1. Het Bestuur van de Raad van Beheer neemt binnen drie maanden na ontvangst van een klacht een beslissing over de verdere behandeling, hetzij door te vorderen dat het Tuchtcollege de zaak in behandeling neemt en daarvan aan de klager en de Beklaagde mededeling te doen, hetzij onder opgave van redenen aan de klager en de Beklaagde mee te delen dat de klacht niet bij het Tuchtcollege aanhang zal worden gemaakt.”
2.5.
[eiseres] heeft in de zomer van 2017 gefokt met een teefje, genaamd [naam 1] (hierna: [naam 1] ), dat aan één oog Cataract heeft. Het betreffende nestje, bestaande uit acht pups, werd op 26 augustus 2017 geboren.
2.6.
Bij e-mail van 27 oktober 2017 heeft (het hoofd juridische zaken van) de Raad aan [eiseres] het volgende, voor zover van belang, bericht:
“(…) Deze zomer heeft u dek- en geboorteaangifte gedaan voor de combinatie [naam 1] (…) X [naam 2] (…). Uit deze combinatie zijn 8 pups geboren, waarvoor u vorige week de stambomen heeft ontvangen.
Recentelijk is de Raad van Beheer er echter op gewezen dat de teef – [naam 1] (…) op 22 december 2016 een oogonderzoek heeft ondergaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat de teef niet vrij corticaal is voor cataract (niet-congentiaal).
In zowel het VFR van de Nederlandse Spaniel Club als die van de Engelse Cocker Spaniel Club Nederland is opgenomen dat niet gefokt mag worden met de erfelijke oogaandoening cataract. Naar de mening van de Raad van Beheer betekent dat dit u artikel VI.23 D KR heeft overtreden. (…)
De Raad van Beheer is dan ook voornemens om tegen u een klacht in te dienen bij het Tuchtcollege. Voordat wij hiertoe over gaan, willen wij – in het kader van hoor en wederhoor – in de gelegenheid stellen op bovenstaande te reageren. (…)”.
2.7.
Door [eiseres] is per e-mail van 2 november 2017 gereageerd op het voornemen van de Raad.
2.8.
Nadien heeft de Raad bij e-mail van 7 november 2017 [eiseres] bericht dat zij een klacht gaat indienen tegen haar bij het Tuchtcollege.
2.9.
[eiseres] heeft bij brief van 21 november 2017 aan het Tuchtcollege gereageerd op de tegen haar ingediende klacht.
2.10.
De Nederlandse Spaniel Club heeft [eiseres] bij beslissing van 24 november 2017 bestraft voor het overtreden van het Verenigingsfokreglement door het fokken met [naam 1] , die niet vrij van Cataract is verklaard. Aan [eiseres] is een waarschuwing opgelegd, waarbij wanneer zich een vergelijkbare situatie zou voordoen binnen vijf jaar, dat zou kunnen resulteren in een schorsing van [eiseres] van één tot maximaal drie jaar.
2.11.
Het Tuchtcollege heeft op 12 december 2017 uitspraak gedaan. De uitspraak is op 9 januari 2018 schriftelijk en per aangetekende post aan [eiseres] verzonden. In de uitspraak staat, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…) HET VERWETEN GEDRAG
De beklaagde (…) wordt verweten dat zij met deze hond heeft gefokt, terwijl deze aantoonbaar lijdt aan een aandoening die de gezondheid en het welzijn van de hond en of de nakomeling ernstig in gevaar kan brengen; deze hond lijdt aan de erfelijke oogziekte ‘cataract (niet-congenitaal)’. Dit blijkt uit de uitslag van het oogonderzoek van 22 december 2016. De gewraakte dekking heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017.
Artikel VI.23 D Kynologisch Reglement
In zowel het Verenigings Fokreglement van de Nederlandse Spaniel Club als dat van de Engelse Cocker Spaniel Club Nederland is opgenomen dat niet gefokt mag worden met honden die lijden aan de erfelijke oogaandoening cataract. (…)
Verklaring beklaagde:
Ter zitting verklaarde beklaagde onder andere dat de teef [naam 1] na onderzoek aan één oog de ziekte cataract bleek te hebben. Deze teef was de laatste hond van een bloedlijn, welk beklaagde wilde vasthouden. Omdat beklaagde zeer veel belang hechtte aan deze lijn heeft zij, bewust en weloverwogen, besloten deze teef toch te laten dekken door een reu, vrij van HD APRA gentest vrij, FN gentest vrij, ecvo onderzoek vrij.
OVERWEGINGEN
Uit het door de Raad van Beheer ingediende klachtenformulier met bijlagen, in samenhang met het e-mailbericht van de beklaagde, gedateerd 2 november 2017, de brief van beklaagde, gedateerd 21 november 2017 en met hetgeen zij ter zitting heeft aangevoerd, kan als vaststaand worden aangenomen dat de teef [naam 1] , waarvan beklaagde in de zin van het Kynologisch Reglement eigenaar is, bewust is gedekt en dat daaruit een nest is geboren, terwijl deze teef leed aan de oogziekte cataract.
Nu de betreffende regelgeving niet alleen ziet op de gezondheid en het welzijn van een individuele hond, maar daarnaast ook op het in stand houden en verbeteren van de totale rashondenpopulatie en de bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid daarin voor de georganiseerde kynologie in zijn algemeenheid en de fokkers van rashonden in het bijzonder, dienen overtredingen als zeer ernstig te worden aangemerkt.
Het gegeven dat de beklaagde bewust en opzettelijk de regels heeft overtreden, zonder enig redelijk belang, anders dan het in stand houden van een bepaalde bloedlijn, waarin aantoonbaar de oogziekte cataract is aangetoond, rekent het tuchtcollege de beklaagde zwaar aan.
Het gegeven dat niet uitsluitend binnen het ras dat hier aan de orde is, maar juist binnen de totale georganiseerde kynologie een zeer breed gedragen opvatting heerst, gebaseerd op de huidige stand van wetenschap, over het uitsluiten voor de fokkerij van honden waarbij de oogziekte cataract is geconstateerd en dat de beklaagde ter zitting geen blijk heeft gegeven van enig besef van de daaraan verbonden morele verantwoordelijkheid van fokkers van rashonden, wordt de beklaagde eveneens zwaar aangerekend.
Het TC is van oordeel dat beklaagde door het overtreden van de betreffende regelgeving het vertrouwen van de maatschappij kan hebben in erkende fokkers van rashonden voor het in stand houden en verbeteren van het welzijn en de gezondheid van individuele rashonden en de betreffende rashondenpopulatie, zeer ernstig heeft geschaad.
STANDPUNT RAAD VAN BEHEER
De Raad van Beheer neemt het beklaagde hoogst kwalijk dat ze met een teef gefokt heeft, wetende dat dit niet is toegestaan was wegens de oogziekte Cataract.
CONCLUSIE
Het Tuchtcollege acht bewezen dat de beklaagde het haar verweten feit heeft gepleegd en acht de beklaagde daarvoor strafbaar.
OVERWEGINGEN MET BETREKKING TOT DE STRAFMAAT
Nu de bevordering van de gezondheid en het welzijn van honden en hondenpopulaties een statutair doel van de vereniging is, is het Tuchtcollege van oordeel dat overtreden van deze regelgeving op deze wijze zeer ernstig is. Het Tuchtcollege acht voor een dergelijke overtreding een zeer hoge onvoorwaardelijke diskwalificatie van de overtreder aangewezen.
BESLISSING
Het Tuchtcollege veroordeelt de beklaagde tot:
een diskwalificatie van haar persoon voor een periode van 6 jaren onvoorwaardelijk
en
ontneming van het recht tot het voeren van een kennelnaam. (…)”.
2.12.
Voor de uitspraak van 12 december 2017 hebben [eiseres] en haar partner mevrouw [naam partner] (hierna: [naam partner] ), via de Raad, een aantal honden die eerst op naam van [eiseres] stonden overgeschreven op naam van [naam partner] .
2.13.
Bij brieven van 1 maart 2018 heeft de Raad [eiseres] en [naam partner] bericht dat hij besloten heeft de herregistraties, waarbij in de periode van 27 oktober 2017 t/m 31 januari 2018 27 honden van [eiseres] op naam van [naam partner] zijn overgeschreven, ongedaan te maken. De Raad geeft als reden dat [eiseres] met de overschrijvingen zich bedient van een constructie met geen ander doel dan het ontlopen van de uitspraak van het Tuchtcollege.
2.14.
[naam partner] heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt op 27 maart 2018. Dit bezwaar is door de Raad ongegrond verklaard bij besluit van 19 april 2018. Vervolgens hebben [naam partner] en [eiseres] een beroepschrift ingediend op 15 mei 2018. De geschillencommissie heeft het beroep ongegrond verklaard op 15 juli 2018.
2.15.
[eiseres] heeft op 12 juli 2018 verzocht om herziening van het besluit van 12 december 2017. Dat heeft niet tot herziening geleid.
3 Het geschil
3.1.[eiseres] vordert na eiswijziging, naar de rechtbank begrijpt – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
verklaart voor recht dat de beslissing van het Tuchtcollege van 12 december 2017/9 januari 2018 inzake [eiseres] nietig is, alsmede,
de uitspraak van het Tuchtcollege van 12 december 2017 vernietigt en [eiseres] vrijspreekt,
verklaart voor recht dat artikel VI.29, onderdeel e KR en artikel VI.29, onderdeel f KR, nietige bepalingen in het KR zijn op grond van strijdigheid met de statuten van de Raad,
verklaart voor recht dat de straf ‘diskwalificatie van een persoon’ ex artikel VI.24, onderdeel c KR op grond van strijdigheid met de statuten van de Raad nietig is,
verklaart voor recht dat het opleggen van de straf ‘diskwalificatie van een persoon’ ex artikel VI.24, onderdeel c KR op grond van strijdigheid met de statuten van de Raad nietig is,
verklaart voor recht dat de rechtsgang van het Tuchtcollege in strijd is met artikel 6 EVRM ,
de Raad veroordeelt in de door [eiseres] geleden schade, nader op te maken bij staat,
de Raad veroordeelt in het herstel van alle gevolgen die de bestraffing van [eiseres] heeft gehad, zoals het alsnog toekennen van stambomen aan de na de bestraffing geboren pups, het alsnog toekennen van wedstrijdresultaten en toekennen van prijzen en dergelijke aan de honden uit de kennel van [eiseres] , welke resultaten en prijzen werden ontnomen, alsmede teniet werden gedaan,
de Raad veroordeelt tot rectificatie van de ten onrechte gegeven bestraffing aan [eiseres] , bestaande uit een rectificatie op haar site, aan haar leden, alsmede aan de buitenlandse partijen aan wie zij ter zake informatie heeft verstrekt, alsmede in een door de rechtbank aan te wijzen landelijk dagblad,
subsidiair
1. hetgeen primair onder 2 t/m 9 gevorderde,
meer subsidiair
1. bepaalt dat de beslissing van het Tuchtcollege van 12 december 2017/9 januari 2018 inzake [eiseres] niet van toepassing kan blijven, aangezien zulks in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn,
nog meer subsidiair
de uitspraak van het Tuchtcollege van 12 december 2017 vernietigt en bepaalt dat [eiseres] het recht op de kennelnaam niet verliest, alsmede reeds bestraft is voor het haar verweten gedrag door haar eigen rasvereniging en dat geen verdere bestraffing kan volgen dan de reeds door haar rasvereniging van destijds opgelegde straf van 5 jaar ‘voorwaardelijk’,
althans meer subsidiair
dat de onvoorwaardelijke diskwalificatie van de persoon van [eiseres] voor de duur van 6 jaar wordt omgezet in een onvoorwaardelijke diskwalificatie van de persoon van [eiseres] tot het moment van de dag van de dagvaarding en een voorwaardelijke diskwalificatie voor de duur van 1 jaar,
althans nog meer subsidiair
[eiseres] veroordeelt tot een onvoorwaardelijke diskwalificatie voor de duur van twee jaar te rekenen vanaf de datum van de uitspraak van 12 december 2017,
danwel verder subsidiair
een bestraffing aan [eiseres] oplegt als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren,
primair, subsidiair, meer subsidiair, alsmede verder subsidiair
steeds met veroordeling van de Raad in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt – kort gezegd – aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Gelet op de wijze van totstandkoming van het besluit van het Tuchtcollege, welke volgens [eiseres] strijdigheid oplevert met de statuten en met de wet, en de gevolgen van het besluit voor [eiseres] en haar kennel, is het besluit nietig, vernietigbaar, kan het niet in stand blijven dan wel dient het buiten toepassing gelaten te worden, aldus [eiseres] .
3.3.De Raad voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.De rechtbank stelt voorop dat besluiten van het Tuchtcollege hebben te gelden als besluiten van de Raad.
Bepalingen uit het reglement / Gevorderde verklaringen voor recht
4.2.Allereerst zal de rechtbank de vorderingen van [eiseres] die primair onder 3 tot en met 5 zijn ingesteld beoordelen. [eiseres] vordert primair onder 3 een verklaring voor recht dat artikel VI.29, onder e en artikel VI.29, onder f KR nietige bepalingen zijn vanwege strijd met de statuten van de Raad. In die bepalingen staat dat diskwalificatie van een persoon onder meer inhoudt dat de door hem tijdens de duur van zijn diskwalificatie gefokte honden niet ingeschreven worden in de Nederlandse stamboekhouding (onder e) en dat pups geboren uit een combinatie waarvan de vaderhond eigendom is van een gediskwalificeerd persoon niet in de Nederlandse stamboekhouding worden ingeschreven (onder f).
4.3.
Volgens [eiseres] treft diskwalificatie niet alleen de gediskwalificeerde fokker, maar ook de honden. Voor de periode van de straf worden alle honden van de gediskwalificeerde persoon uit de populatie van dat ras geweerd, terwijl er met deze honden niets aan de hand hoeft te zijn en zo dus wel wordt belet dat een belangrijke bijdrage aan het ras van de honden wordt geleverd. De genenpool wordt beperkt en dit druist ook in tegen de verbetering en de gezondheid van het ras. Nu de statutaire doelstelling van de Raad het bevorderen van de gezondheid en het welzijn van honden en hondenpopulaties is, zijn deze bepalingen dus in strijd met de statuten. Dit brengt met zich dat ook de straf diskwalificatie op zichzelf ex artikel VI.24 onder c KR en de oplegging van de ze straf nietig is vanwege strijd met de statuten (hetgeen primair gevorderd is onder 4 en 5), aldus [eiseres] .
4.4.
De Raad heeft betwist dat er sprake is van strijdigheid met de statuten. Daartoe heeft de Raad aangevoerd dat de statuten van de Raad streven naar fokkerij met gezonde rashonden, niet met het fokken van zieke rashonden. Dat wordt met deze straf tegengegaan. Bovendien hebben honden geen zelfstandig(e) belang of wens om als fokhond te worden ingezet, dus worden zij niet getroffen of gestraft door deze straf.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 2:14 BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, nietig, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit. Een besluit kan door inhoud of strekking in strijd zijn met de statuten.
4.6.
De vraag of het besluit tot het opnemen van de straf diskwalificatie in het KR (en daarmee de oplegging van deze straf) in overeenstemming is met de inhoud en strekking van de statuten van de Raad, is een vraag van uitleg van de statuten. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen [eiseres] in dit verband heeft gesteld, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de Raad, onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van strijd met de statuten. In dit verband is in het bijzonder van belang dat de onderhavige bepalingen sancties stellen op handelingen die zich niet laten verenigen met de statutaire doelen. De gevorderde verklaringen voor recht worden dan ook afgewezen.
4.7.
Verder vordert [eiseres] primair onder 6 een verklaring voor recht dat de rechtsgang van het Tuchtcollege in strijd is met artikel 6 EVRM .
4.8.
De Raad heeft de toepasselijkheid van artikel 6 EVRM op het onderhavige verenigingstuchtrecht betwist.
4.9.
De rechtbank oordeelt als volgt. De toepasselijkheid van artikel 6 EVRM op het verenigingstuchtrecht als hier aan de orde waarbij een grote mate van vrijwilligheid bestaat voor wat betreft gebondenheid aan straffen en sancties, kan niet worden aangenomen. [eiseres] heeft zich immers vrijwillig onderworpen aan het statutair geregelde tuchtrecht en wordt geacht afstand te hebben gedaan van de waarborgen die artikel 6 EVRM biedt. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht, gelet op de formulering, reeds om deze reden niet kan worden toegewezen.
Overigens kan wel een reflexwerking van artikel 6 EVRM worden aanvaard en dient de vraag beantwoord te worden of de tuchtrechtelijke procedure als een eerlijke procedure kan worden aanvaard. Deze vraag komt hierna in r.o. 4.13 aan de orde.
Besluit van het Tuchtcollege van 12 december 2017
nietigheid op grond van artikel 2:14 BW
4.10.
[eiseres] vordert primair dat de rechtbank bepaalt dat de besluit van het Tuchtcollege van 12 december 2017 nietig is.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van nietigheid van het besluit van het Tuchtcollege. Daartoe overweegt zij als volgt.
4.12.
Blijkens artikel 1 van de statuten van de Raad is het Tuchtcollege het met de kynologische tuchtrechtspraak belaste college. Het Tuchtcollege is op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 23 van de statuten bevoegd tot rechtspleging in alle gevallen, waarin enige reglementaire bepaling niet wordt nageleefd, zoals artikel VI.23 d KR, door een ieder die direct of indirect aan de rechtsmacht van de Raad is onderworpen. Vervolgens is hoofdstuk IV KR gewijd aan het tuchtrecht, waaruit volgt dat de Raad kan vorderen dat het Tuchtcollege een klacht van hem of van een derde in behandeling neemt. In hetzelfde hoofdstuk is beschreven welke straffen (artikel VI.2 4 ) er opgelegd kunnen worden voor het handelen in strijd met de verbodsbepalingen. Tevens is in dit hoofdstuk de procedure beschreven.
4.13.
In dit geval is er geen sprake van strijdigheid met de statuten. De Raad heeft [eiseres] op de hoogte gebracht van zijn voornemen om een klacht aanhangig te maken bij het Tuchtcollege. [eiseres] heeft daarop kunnen reageren. Vervolgens heeft de Raad daadwerkelijk gevorderd dat het Tuchtcollege de klacht in behandeling neemt, hetgeen het Tuchtcollege heeft gedaan. Het Tuchtcollege heeft daarna een straf opgelegd voor overtreding van een van de bijzondere verboden, waartoe zij gelet op het bepaalde in de statuten en het KR ook bevoegd was. Dit allemaal in overeenstemming met de statuten. De vraag of de Raad al dan niet op grond van een anonieme klacht, hetgeen door hem wordt betwist, een zaak aanhangig heeft gemaakt kan in het midden gelaten worden, nu de Raad ook zonder een klacht van een derde een zelfstandige bevoegdheid tot het aanhangig maken van een zaak heeft.
[eiseres] stelt voorts dat de rechtsgang van het Tuchtcollege niet met de nodige (processuele) waarborgen is omvat. Voor zover [eiseres] daarmee heeft willen betogen dat er sprake is van strijd met de toepasselijke regelgeving, in het bijzonder met artikel 6 EVRM , gaat dit betoog niet op. Artikel 6 EVRM is immers niet van toepassing op de rechtsgang van het Tuchtcollege. Voor zover [eiseres] daarmee heeft willen aanvoeren dat de rechtsgang in strijd is met fundamentele beginselen van de procesorde en/of niet als een eerlijke procesgang is te beschouwen, slaagt dit evenmin (zie r.o. 4.9). [eiseres] is tijdig op de hoogte gebracht van het voornemen tot het indienen van een klacht bij het Tuchtcollege, zij is gehoord en kon zich verdedigen. De uitspraak is gemotiveerd. Alle door [eiseres] in dat verband aangevoerde bezwaren, wat daar verder ook van zij, kunnen niet het oordeel dragen dat de procedure zoals die concreet is geweest in strijd is met de fundamentele beginselen van de procesorde en het besluit kan diskwalificeren.
vernietiging op grond van artikel 2:15 BW
4.14.
Daarmee is de rechtbank toegekomen aan de primaire en subsidiaire vordering tot vernietiging van het besluit van het Tuchtcollege ex artikel 2:15 BW .
4.15.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 2:15 lid 1 BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen (onder a), wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden ge ëist (onder b) of wegens strijd met een reglement (onder c). Indien men het besluit van het Tuchtcollege wil doen vernietigen, dient men daartoe bij de rechtbank een vordering aanhangig te maken binnen een jaar na het einde van de dag waarop hetzij aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de belanghebbende van het besluit heeft kennisgenomen of hiervan is verwittigd (artikel 2:15 lid 5 BW). Deze termijn betreft een vervaltermijn.
4.16.
De Raad heeft als verweer gevoerd dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat de in lid 5 gestelde termijn is verlopen. De beslissing van het Tuchtcollege is op 12 december 2017 genomen en per aangetekende post op 9 januari 2018 verzonden aan [eiseres] . De dagvaarding met de vordering tot vernietiging van de beslissing van het Tuchtcollege is op 21 maart 2019 betekend. Daarmee is de termijn van een jaar ruimschoots overtreden, hetgeen leidt tot niet-ontvankelijkheid, aldus de Raad.
4.17.
Dit verweer slaagt. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat de in lid 5 gestelde termijn in ieder geval een jaar na 9 januari 2018, zijnde op 9 januari 2019 is vervallen, zodat de op 21 maart 2019 betekende dagvaarding inderdaad te laat is betekend. Voor zover [eiseres] ter zitting heeft willen betogen dat de termijn van een jaar is gestuit doordat de Raad na 12 december 2017 meermalen nieuwe besluiten – negatieve besluiten op verzoeken tot herziening – heeft genomen en daardoor een nieuwe termijn van een jaar is gaan lopen, gaat dit niet op. De in lid 5 van artikel 2:15 BW gestelde termijn betreft een vervaltermijn, zodat stuiting – anders dan bij verjaring – niet mogelijk is. Dit betekent dat [eiseres] geen vernietiging van het besluit kan vorderen.
4.18.
De door [eiseres] primair en subsidiair gevorderde schadevergoeding, herstel van alle gevolgen die de bestraffing heeft gehad en de rectificatie komt daarmee dus ook niet voor toewijzing in aanmerking.
van toepassing zijn van het besluit op grond van artikel 2:8 lid 2 BW
4.19.
[eiseres] heeft meer subsidiair gevorderd dat de rechtbank bepaalt dat het besluit van het Tuchtcollege niet van toepassing kan blijven.
4.20.
Artikel 2:8 lid 2 BW bepaalt dat een tussen partijen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel niet van toepassing is voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
4.21.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat zij bij toepassing van artikel 2:8 lid 2 BW de nodige terughoudendheid dient te betrachten. Zoals beide partijen hebben aangevoerd dient het besluit van het Tuchtcollege “marginaal” getoetst te worden, hetgeen betekent dat voorligt of het Tuchtcollege bij afweging van alle belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
In dit geval is echter, ook als de hierboven omschreven terughoudendheid wordt betracht, sprake van zodanige omstandigheden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is het besluit van het Tuchtcollege van toepassing te laten zijn voor zover de opgelegde straf in het besluit verder uitstrekt dan 12 december 2019. Daartoe is het volgende beslissend.
4.22.
Enerzijds bestaat er het belang van de bescherming van de gezondheid en het welzijn van de rashondenpopulatie in Nederland. Kopers van rashonden met stambomen moeten zeker weten dat zij een gezonde rashond kopen. Het fokken met een rashond die aantoonbaar lijdt aan een aandoening die de gezondheid en welzijn van de hond en/of haar nakomelingen ernstig in gevaar kan brengen, ondermijnt dat. [eiseres] heeft gefokt met een hond die lijdt aan Cataract, waarbij zij wist dat het risico bestond dat dit erfelijk is, zodat zij een ontoelaatbaar risico heeft genomen. De straf strekt er niet alleen toe [eiseres] ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw tot dergelijk gedrag over te gaan, maar ook zo een voorbeeld te stellen aan andere fokkers van rashonden en hen te weerhouden van het overtreden van de regels. Hierbij zij aangetekend dat het fokken met zieke rashonden de afgelopen tijd veel aandacht gekregen in de media. Hiertegenover staan de belangen van [eiseres] . [eiseres] is al jarenlang – drie decennia – fokker van Cocker Spaniëls. Zij drijft een kennel van goede naam en faam. Zij voert zowel de door de Raad verplichte alsook onverplichte tests uit om de gezondheid van haar honden te waarborgen. In al die jaren heeft [eiseres] niet eerder een overtreding van dergelijke aard begaan. [eiseres] heeft een kennel met verder gezonde honden. De diskwalificatie van zes jaar zal het einde van haar kennel betekenen, hetgeen de Raad niet heeft weersproken. Voor het in stand houden van haar kennel is het immers vereist dat zij de pups die haar teven baren kan verkopen met stamboom, wat niet mogelijk is door de diskwalificatie. [eiseres] heeft inkomsten nodig voor onder andere de voeding en medische gezondheid van de honden.
Door de diskwalificatie kent de Raad geen stambomen meer toe aan alle pups van alle honden van [eiseres] , ook de andere (gezonde) honden waarmee [eiseres] geen overtreding heeft begaan. Haar partner [naam partner] kan – nu de Raad de herregistraties heeft teruggedraaid – ook niet fokken met deze honden.
Verder staat niet vast dat [naam 1] aan de erfelijke variant van Cataract lijdt. Partijen zijn het erover eens dat daar geen gentest voor bestaat en dat dit dus ook niet duidelijk kan worden. [eiseres] heeft toegelicht dat zij aanwijzingen had om te concluderen dat [naam 1] niet lijdt aan de erfelijke variant van Cataract. Als dergelijke aanwijzingen kunnen gelden dat deze aandoening maar één oog betrof en dat [naam 1] als pup antibioticum toegediend heeft gekregen hetgeen mogelijkerwijze niet-erfelijke Cataract kan veroorzaken. Met [naam 1] wordt niet meer gefokt. Niet gebleken is dat [naam 1] , op het Cataract na, niet een gezonde hond is. De pups van [naam 1] worden door [eiseres] gevolgd en getest. Gesteld noch gebleken is dat een van deze acht pups aan Cataract lijdt of ziek is. Het zijn gezonde pups. De schade die de overtreding van [eiseres] teweeg heeft gebracht aan de gezondheid en het welzijn van de betrokken honden en het hondenras is daarmee dan ook beperkt.
Deze belangen en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leiden dus tot het oordeel dat de in het besluit opgelegde straf van het Tuchtcollege van 12 december 2017 met ingang van 12 december 2019 niet langer van toepassing is.
4.23.
Het overige door partijen gevorderde en aangevoerde behoeft gezien het voorgaande geen verdere bespreking.
Proceskosten
4.24.
De Raad zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,58
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat € 1.086,00 (2 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.489,58
Nakosten
4.25.
Tevens zal de Raad worden veroordeeld in de nakosten op de hierna vermelde wijze.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de in het besluit opgelegde straf van het Tuchtcollege van 12 december 2017 inzake [eiseres] met ingang van 12 december 2019 niet langer van toepassing is, aangezien zulks in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn,
5.2.
veroordeelt de Raad in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.489,58,
5.3.
veroordeelt de Raad in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Raad niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. van Kesteren, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2019.