Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Vervolgings-EAB Polen, gelijkstellingsverweer afgewezen, Poolse rechtsstaat

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751202-19

RK nummer: 19/1760

Datum uitspraak: 6 juni 2019

UITSPRAAK

op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).

Dit EAB is uitgevaardigd op 30 november 2017 door de Circuit Court in Konin (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon],

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

gedetineerd in het [plaats detentie],

hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1 Procesgang

Zitting 30 april 2019

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 april 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Pijl, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst tot de zitting van 23 mei 2019 om – kort gezegd – de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de vragen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat (ook) aan de Court of Appeal in Poznań voor te leggen.

Zitting 23 mei 2019

De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 23 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Bouwman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een decision of the District Court Ostrów Wielkopolski of 19th October 2016 issued in case II Kp 305/16 on 19th October 2016 on the application of pre-trial detention for the term of 14 days as of the day of arrest.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van polen strafbare feiten.

Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4 Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, te weten:

deelneming aan een criminele organisatie;

en onder nummer 5, te weten:

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5 Artikel 6, tweede lid, in samenhang met het vijfde lid, OLW

5.1.

Inleiding

Na de zitting van 30 april 2019 heeft de verdediging een aantal stukken overgelegd ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer. De verdediging heeft ter zitting van 30 april 2019 de gelegenheid gekregen het verweer – indien gewenst – nader te onderbouwen. De rechtbank heeft geen nadere stukken ontvangen.

5.2.

Standpunt van de raadsvrouw

De raadsvrouw heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde het gelijkstellingsverweer nader te onderbouwen. De opgeëiste persoon heeft enige tijd gedetineerd gezeten in de penitentiaire inrichting in Leeuwarden, waardoor het niet mogelijk is gebleken de vereiste nadere stukken te overleggen.

5.3.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft ter zitting van 23 mei 2019 het verzoek om aanhouding afgewezen, omdat de opgeëiste persoon voldoende tijd heeft gehad om zijn verweer met toereikende stukken te onderbouwen. De rechtbank dient dan ook nu te beoordelen of het gelijkstellingsverweer slaagt.

Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6, vijfde lid, van de OLW zijn voldaan aan drie vereisten, te weten:

bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;

vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;

ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.

Ad 1.

Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank:

een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt gelijkgesteld met een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger;

een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door overlegging van een verblijfsdocument, dit kan ook door het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.

De opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat hij sinds 2012 in Nederland woont en werkt. In het Unierecht is een werknemer iemand die reële en daadwerkelijke arbeid verricht die niet louter marginaal en bijkomstig is. Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm, naar blijkt uit het door de Immigratie- en Naturalisatiedienst gehanteerde beleid (hoofdstuk B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000).

De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat op basis van de door de verdediging overgelegde stukken niet kan worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon over een duurzaam verblijfsrecht beschikt.

De rechtbank beschikt namelijk met betrekking tot het jaar 2015 niet over enig stuk waaruit het inkomen van de opgeëiste persoon blijkt. Zij kan daardoor niet vaststellen dat de opgeëiste persoon in het jaar 2015 een inkomen van minimaal 50 procent van de bijstandsnorm heeft genoten. Het verweer met betrekking tot de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander wordt daarom verworpen.

6 Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

6.1.

Inleiding

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (hierna: het arrest).

In vervolg daarop heeft de rechtbank in een tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld:

dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;

dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;

dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;

dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.

In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en heeft zij de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.

Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en op 2 april 2019 heeft de Regional Court in Konin de vragen beantwoord.

Ter zitting van 30 april 2019 is de behandeling van de zaak aangehouden om ook de beantwoording van deze vragen door de Court of Appeal in Poznań af te wachten. Deze antwoorden zijn op 22 mei 2019 verstrekt.

Voor zover van belang en samengevat blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:

indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd, zal hij in eerste aanleg worden berecht door de Regional Court in Konin en in hoger beroep door de Court of Appeal in Poznań;

in beide gerechten zijn sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken geen personeelswijzigingen doorgevoerd voor de voorzittersfunctie en de vice-voorzittersfunctie. Verder zijn er geen rechters met pensioen gegaan van de afdeling strafrecht die bevoegd zijn tot het behandelen van de zaak van de opgeëiste persoon;

in beide gerechten wordt in strafzaken geen uitspraak gedaan door gerechtelijke bijzitters (de rechtbank begrijpt: assistent-rechters);

sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken kunnen wijzigingen worden aangebracht in salarissen van rechters en afdelingsvoorzitters, maar dat is in beide gerechten niet gebeurd;

er zijn in beide gerechten geen disciplinaire procedures aanhangig (geweest) jegens de voorzitters, vice-voorzitters of rechters;

er is nog in geen van de door de gerechten behandelde zaken buitengewoon beroep ingesteld bij het Hooggerechtshof.

6.2.

Standpunt van de raadsvrouw

De raadsvrouw heeft betoogd dat de vragen – met name met betrekking tot de Court of Appeal in Poznań – onvoldoende beantwoord zijn en dat de zaak daarom moet worden aangehouden.

6.3.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vragen (afdoende) zijn beantwoord. Ten aanzien van de beantwoording van de tweede vraag – of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen – heeft de officier van justitie zich gerefereerd. Indien de rechtbank van oordeel is dat deze tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord, is de derde vraag niet relevant en kan de overlevering worden toegestaan. Indien de rechtbank van oordeel is dat de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord, moet vervolgens de derde vraag worden beantwoord. De opgeëiste persoon heeft geen argumenten naar voren gebracht die specifiek op zijn persoonlijke situatie zien. Aldus kan ook in die situatie de overlevering worden toegestaan.

6.4.

Oordeel van de rechtbank

Zoals onder 6.1 weergegeven heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ EU voortvloeit, bevestigend beantwoord. De rechtbank acht zich thans voldoende voorgelicht door het Regional Court in Konin en de Court of Appeal in Poznań om de tweede en de derde vraag van het toetsingskader te kunnen beantwoorden. Het verzoek van de verdediging om aanhouding wordt daarom afgewezen.

6.4.1

Beantwoording van de tweede vraag

De rechtbank beantwoordt de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken

negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, eveneens bevestigend.

Daarbij neemt de rechtbank naast de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de inhoud van de al bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:

- Association of Judges “Themis”: Judges under special supervision, that is “the greatreform” of the Polish justice system, 5 maart 2019;

- KOS (The Justice Defence Committee): A country that punishes. Pressure and repression of Polish judges and prosecutors, Warsaw 2019.

De inhoud van deze publicaties bevestigt en versterkt de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon bij de Regional Court in Konin en bij de Court of Appeal in Poznań.

Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ EU, dient de rechtbank bij deze stand van zaken tevens de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er – in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen – zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dus dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.

6.4.2

Beantwoording van de derde vraag

Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe

op hetgeen een opgeëiste persoon naar voren brengt over zijn specifieke situatie. In deze zaak echter heeft de opgeëiste persoon in het geheel geen omstandigheden betreffende zijn persoonlijke situatie naar voren gebracht op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat hij

na overlevering aan Polen geen eerlijk proces zou krijgen. Niet is gebleken dat hij op enigerlei wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht staat en dat zijn persoon aanleiding zou geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten.

Evenmin noopt de aard van de strafbare feiten waarvoor de opgeëiste persoon zal worden vervolgd tot die conclusie. Hij wordt ervan verdacht deel te hebben uitgemaakt van een criminele organisatie, te hebben gehandeld in marihuana en amfetamine en amfetamine voorhanden te hebben gehad. De verdenking ziet dus op commune delicten.

De rechtbank beschikt ook overigens niet over informatie waaruit zou blijken dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij de Regional Court in Konin en bij de Court of Appeal in Poznań negatief zal worden beïnvloed door de eerder genoemde gebreken die in het kader van de eerste en de tweede vraag zijn vastgesteld.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht is geschonden en als gevolg daarvan dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld, noch de feitelijke context die aan het EAB ten grondslag ligt, tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.

7 Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8 Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Circuit Court in Konin ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.

Aldus gedaan door

mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,

mrs. J.A.A.G. de Vries en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,

en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2019.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature