Uitspraak
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Amsterdam
Zaakgegevens: C/13/667990 / JE RK 19-546
datum uitspraak: 24 juni 2019
Beschikking machtiging gesloten jeugdhulp en ondertoezichtstelling
in de zaak van:
JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM, hierna te noemen JBRA, gevestigd te Amsterdam
Betreffende:
[minderjarig kind] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarig kind] .
Advocaat: mr. L.M.A. Schwartz.
[de moeder] , wonende te [woonplaats] , is de moeder met gezag,
[de vader] , wonende te [woonplaats] , is de vader met gezag.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[minderjarig kind] , bijgestaan door mr. L.M.A. Schwartz,
de moeder,
de vader.
Het verdere procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
het verzoek met bijlagen van JBRA van 17 juni 2019, ingekomen ter griffie op 18 juni 2019;
de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 17 juni 2019;
de verklaring d.d. 17 juni 2019 dat een voorziening nodig is op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder;
de instemmende verklaring d.d. 17 juni 2019 van de gekwalificeerde gedragswetenschapper.
Op 24 juni 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
de minderjarige [minderjarig kind] , die ook apart is gehoord, bijgestaan door mr. L.M.A. Schwartz,
de moeder,
[vertegenwoordigster van JBRA] , vertegenwoordigster van JBRA.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [minderjarig kind] wordt uitgeoefend door de vader en de moeder.
Bij beschikking van 19 maart 2019 is voor de minderjarige een machtiging tot gesloten jeugdhulp verleend tot uiterlijk 19 juni 2019.
Bij beschikking van 17 juni 2019 is een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 17 juni 2019 voor de duur van twee weken.
[minderjarig kind] verblijft momenteel in [hulpinstelling] .
Het standpunt van verzoeker
JBRA heeft een spoedmachtiging verzocht om [minderjarig kind] in een gesloten accommodatie te doen opnemen voor de duur van vier weken en aansluitend verzocht om een machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van drie maanden. Bij beschikking van 17 juni 2019 is de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van twee weken. Aan de orde is nog het resterende gedeelte van het verzoek tot gesloten jeugdhulp voor de duur van drie maanden met instemming van de ouder met gezag.
JBRA persisteert - onder verwijzing naar de inleidende stukken- bij het onderhavige verzoek. In de inleidende stukken heeft JBRA aan het verzoek ten grondslag gelegd dat er bij [minderjarig kind] sprake is van opgroei- en gedragsproblemen, bestaande uit drugsgebruik, het plegen van delicten (diefstal), omgang met verkeerde vrienden en mogelijk loverboys, conflicten in de thuissituatie en schoolverzuim. Daarnaast is zij sinds een half jaar gediagnosticeerd met MS, als gevolg waarvan zij psychische problemen en stemmingswisselingen ervaart, welke mogelijk ook door de medicatie worden veroorzaakt. De ouders van [minderjarig kind] zijn gescheiden. Er is in de thuissituatie sprake geweest van huiselijk geweld. Begin maart 2019 was bij [minderjarig kind] sprake van suïcidaal gedrag en is zij onder een machtiging gesloten jeugdhulp geplaatst in [hulpinstelling] . De behandeling in [hulpinstelling] verliep goed tot ongeveer 12 mei 2019. Op 25 en 26 mei 2019 is zij weggelopen bij [hulpinstelling] en ook op 27 mei 2019 heeft zij zich na de behandeling van haar strafzaak onttrokken aan de behandeling. Op 4 juni 2019 heeft de politie haar teruggebracht naar [hulpinstelling] . De angst bestaat dat als [minderjarig kind] nu weer bij de moeder wordt teruggeplaatst, de moeder geen controle over [minderjarig kind] zal hebben vanwege haar zelfbepalende gedrag. JBRA en [hulpinstelling] zijn van mening dat terugkeer naar huis op dit moment niet gewaarborgd kan worden gezien de stagnatie van de behandeling en de geconstateerde zorgen met betrekking tot het destructieve gedrag van [minderjarig kind] . De machtiging gesloten jeugdhulp wordt verzocht zonder dat er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, nu er sprake is van instemming van de moeder met gezag.
In reactie op de vraag van de kinderrechter ter zitting of het uitmaakt of beide ouders met gezag toestemming verlenen voor de machtiging gesloten jeugdhulp, of dat JBRA, met het uitspreken van een ambtshalve ondertoezichtstelling over de minderjarige, toestemming voor een machtiging gesloten jeugdhulp verleent, stelt JBRA dat het niet veel uit maakt. Het gaat om het belang van [minderjarig kind] . De moeder werkt goed mee met JBRA, een ondertoezichtstelling is niet noodzakelijk om de moeder te laten meewerken. Praktisch gezien is een ondertoezichtstelling wel handiger, daarom sluit JBRA zich ter zitting aan bij de advocaat van de minderjarige om te kiezen voor een ambtshalve ondertoezichtstelling. Als de vader betrokken wordt in deze toestemming, kan hij er op een gegeven moment ook voor kiezen om niet mee te gaan werken. JBRA is van mening dat de ondertoezichtstelling dan kan worden uitgesproken tot het einde van de machtiging gesloten plaatsing of tot het achttiende levensjaar van [minderjarig kind] .
Het plan voor de komende drie maanden is dat nog steeds teruggewerkt wordt naar terugkeer naar huis, of eventueel naar een open groep. Eerst dient rust gecreëerd te worden in de situatie van [minderjarig kind] en de moeder. Daarna wordt bekeken of [minderjarig kind] zelfstandig kan gaan wonen vanaf haar achttiende levensjaar.
Het standpunt van belanghebbenden
[minderjarig kind] heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- naar voren gebracht dat zij geen contact heeft met haar vader, zij beschikt niet over een telefoonnummer van haar vader. [minderjarig kind] stelt dat vanaf haar plaatsing bij [hulpinstelling] aan haar beloofd is dat zij spoedig naar een open groep kan. Zij mocht ook op onbegeleid verlof. Daarna werd dit van haar afgenomen. [minderjarig kind] verblijft nu op de gesloten groep de amazones. Een verlenging bij de plaatsing van [hulpinstelling] van drie maanden vindt [minderjarig kind] geen groot probleem. Het botst bij haar moeder en zusjes thuis. Het is een weg naar verbetering. Wel geeft zij aan dat zij een duidelijk plan wil van wat er zal gebeuren en waar zij aan toe is. Zij zal meewerken en zich aan de afspraken houden, op basis van wederzijds vertrouwen.
De advocaat van [minderjarig kind] heeft, met betrekking tot de instemming van beide ouders met gezag voor de machtiging gesloten jeugdhulp naar voren gebracht dat het enige verschil tussen de ambtshalve toewijzing van de ondertoezichtstelling en de toestemming van de moeder is dat wanneer de moeder de toestemming intrekt, de gesloten plaatsing door blijft lopen. Het is onduidelijk of de vader het eens is met het verzoek of niet. Een ambtshalve ondertoezichtstelling zal voor maar een korte periode zijn tot [minderjarig kind] achttien jaar is. Het geeft meer veiligheid, nu de regie van de toestemming bij JBRA ligt en niet bij (één van de) ouders. Het is juridisch en praktischer handiger als hier een ondertoezichtstelling aan ten grondslag ligt. Gezien de goede samenwerking tussen de moeder en de gezinsmanager zal deze ondertoezichtstelling geen problemen opleveren.
Met betrekking tot de inhoud van het verzoek tot een machtiging gesloten jeugdhulp stelt de advocaat dat de partijen het eens zijn over het verzoek tot machtiging gesloten jeugdhulp. [minderjarig kind] is slim en mondig, zij denkt goed na over een verdere gesloten plaatsing. Wel wil zij graag duidelijkheid over het behandelplan. Zij ziet nu in dat weglopen niet de oplossing is, maar wil wel dat beloftes van twee kanten komen. De advocaat refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft het verzoek tot gesloten uithuisplaatsing vanwege een gebrek aan een alternatief en omdat [minderjarig kind] op dit moment ook instemt. De advocaat hoopt dat er een plan wordt opgesteld waarbij [minderjarig kind] kan toewerken naar een zelfstandige woonplek vanaf haar achttiende levensjaar.
De moeder heeft met betrekking tot de instemming van beide ouders met gezag voor de machtiging gesloten jeugdhulp naar voren gebracht dat zij er lang vanuit ging dat zij de enige was met het gezag over de minderjarige. Zij neemt haar kinderen ook mee op vliegvakanties. De moeder heeft geen contact met de vader en kan hem moeilijk bereiken. Alleen in noodzakelijke gevallen, zoals het aanvragen van een paspoort, lukt het uiteindelijk wel toestemming te krijgen. De vader wil geen contact met zijn kinderen, maar wil wel de voogdij houden. Hij betaalt maandelijks voor zijn drie kinderen 50 euro alimentatie, voor de rest neemt hij geen contact op met zijn kinderen. De moeder stemt in met een ambtshalve toewijzing van de ondertoezichtstelling omdat zij vertrouwen heeft in de relatie met de gezinsmanager van JBRA. Als de moeder het niet eens zou zijn met bepaalde dingen kunnen zij samen goed in gesprek gaan.
Met betrekking tot de inhoud van het verzoek tot een machtiging gesloten jeugdhulp stelt de moeder dat zij het eens is met deze machtiging. Zij sluit zich aan bij de behoefte van [minderjarig kind] , waarbij zij het wel van belang acht dat er een duidelijk plan komt waarnaar [minderjarig kind] ook kan werken.
De verdere beoordeling
De instemming van beide ouders met gezag:
In het onderhavige geval is voor [minderjarig kind] geen sprake van een ondertoezichtstelling door JBRA op grond van artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 6.1.2. lid 3 sub c Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp met instemming van de ouder(s) met gezag worden verleend wanneer geen sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel. De moeder met gezag heeft toestemming verleend voor een machtiging gesloten jeugdhulp tot verblijf van [minderjarig kind] in [hulpinstelling] voor de duur van drie maanden. De vader heeft geen toestemming gegeven en dat is hem ook niet gevraagd, nu noch de moeder, noch JBRA contact met de vader heeft. Nu vaststaat dat de vader van [minderjarig kind] ook het gezag heeft, is toestemming van de vader met gezag dan ook noodzakelijk onder artikel 6.1.2. lid 3 sub c Jeugdwet.
De rechtbank kan onder artikel 1:268 eerste lid aanhef en onder a BW een ouder, in dit geval de vader, geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag schorsen indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 1:266 eerste lid, aanhef en onder a of b BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. Indien de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, wordt gedurende de schorsing van het gezag van één van hen het gezag door de andere ouder alleen uitgeoefend onder artikel 1:268 tweede lid BW .
In plaats van schorsing van een ouder in de uitoefening van het gezag als bedoeld in artikel 1:268 BW kan de rechtbank ook ambtshalve een kind onder toezicht stellen als bedoeld in artikel 1:255 BW , mits aan de gronden hiervoor is voldaan. Dit heeft tot gevolg dat JBRA als gecertificeerde instelling de ondertoezichtstelling over [minderjarig kind] uitvoert, en in deze rol een verzoek tot gesloten jeugdhulp kan indienen zonder dat hiervoor een toestemming van beide ouders noodzakelijk is, op grond van artikel 6.1.2. lid 3 sub a Jeugdwet.
Omdat in dit geval de vader met gezag, weliswaar voor de moeder en JBRA niet bereikbaar is, maar hem geen toestemming is gevraagd voor een machtiging tot gesloten jeugdhulp van [minderjarig kind] , zal de kinderrechter volstaan met de minder vergaande maatregel door een ambtshalve ondertoezichtstelling van [minderjarig kind] uit te spreken op grond van artikel 1:269 BW .
Onder verwijzing van artikel 1:269 BW is de kinderrechter van oordeel dat aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1: 255 BW is voldaan. Doel van de ondertoezichtstelling is regievoeren over de noodzakelijke behandeling van [minderjarig kind] tot aan haar meerderjarigheid en het zoeken van een passende vervolgplek na de meerderjarigheid. Gelet op hetgeen de advocaat naar voren heeft gebracht, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarig kind] uitspreken tot aan haar meerderjarigheid, te weten tot [datum] 2019. Op deze manier kan, op grond van artikel 6.1.2. lid 3 sub a Jeugdwet, een machtiging tot gesloten jeugdhulp vervolgens door JBRA worden verzocht. Nu de minderjarige onder toezicht is gesteld van JBRA houdt JBRA de regie over de instemming betreffende het verzoek machtiging gesloten jeugdhulp.
Het verzoek tot gesloten jeugdhulp:
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot gesloten jeugdhulp voor [minderjarig kind] nog steeds noodzakelijk is. Op dit moment kan terugkeer naar huis nog niet gewaarborgd worden, gezien de stagnatie van de behandeling en de zorgen omtrent de veiligheid van [minderjarig kind] . In lijn met hetgeen JBRA naar voren brengt is het voor [minderjarig kind] van belang dat zij stabiliseert, tot rust komt en passende behandeling ontvangt. [minderjarig kind] geeft zelf ook aan dat zij mee wil werken aan een verdere behandeling en een gesloten plaatsing bij [hulpinstelling] . Tevens staat de moeder achter een gesloten plaatsing. Van belang is dat tijdens de huidige gesloten plaatsing van [minderjarig kind] bekeken wordt welke vervolgplek, na haar achttiende levensjaar, passend is.
De kinderrechter heeft niet de mogelijkheid geboden een familiegroepsplan op te stellen. Gelet op de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de jeugdige heeft de kinderrechter hier vanaf gezien. De kinderrechter zal de machtiging gesloten jeugdhulp verlenen, en wel voor de periode van drie maanden.
De beslissing
De kinderrechter:
- verleent een ambtshalve machtiging tot ondertoezichtstelling van [minderjarig kind] tot aan haar meerderjarigheid, te weten tot uiterlijk [datum] 2019;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- handhaaft de beschikking van de kinderrechter 17 juni 2019 waarbij [minderjarig kind] met spoed gesloten is geplaatst tot heden;
- verleent aansluitend een machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van drie maanden tot uiterlijk 17 september 2019 betreffende de minderjarige [minderjarig kind] .
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E. van der Donk, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2019.
De schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 1 juli 2019
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshofAmsterdam