U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Incidenten tot bevoegdheid en aanhouding; artikel 33 Brussel I bis-Vo, vereiste dat het gerecht van de lidstaat ervan overtuigd is dat aanhouding nodig is voor een goede rechtsbedeling.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/656213 / HA ZA 18-1091

Vonnis in incident van 3 april 2019

in de zaak van

de rechtspersoon naar buitenlands recht

DYMI MARITIME CO LTD.,

gevestigd te Limasol (Cyprus),

eiseres in de hoofdzaak,

verweerster in de incidenten tot (I) onbevoegdheid en (II) aanhouding (hierna: de incidenten),

advocaat mr. M. Verhagen te Rotterdam,

tegen

de naamloze vennootschap

ING BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde in de hoofdzaak,

eiseres in de incidenten,

advocaat mr. B.W.G. van der Velden te Amsterdam.

Partijen worden hierna Dymi en ING genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 19 september 2018, met producties,

de conclusie houdende de vorderingen in de incidenten, met producties,

de conclusie van antwoord in de incidenten, met één productie.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2 De feiten voor zover van belang in de incidenten

2.1.

Dymi is reder van het onder Cypriotische vlag varende zeeschip m.v. ‘Naias’ (hierna: het schip).

2.2.

ING is zekerhedenagent (security agent) van het consortium van banken dat de O.W. Bunker Groep (OWB Groep) financiert. De OWB Groep is een conglomeraat van leveranciers en verkopers van bunkerbrandstoffen. In verband met de financiering heeft OWB Groep zekerheid gevestigd op haar handelsvorderingen.

2.3.

Op 21 oktober 2014 heeft Dymi met betrekking tot het schip een time charter party

(tijdbevrachtingsovereenkomst) gesloten met Itiro Corporation BVI (hierna: Itiro), gevestigd in Tortola (Britse Maagdeneilanden).

2.4.

Een aan Itiro gelieerde vennootschap, Tatsuo Consulting Ltd. (hierna: Tatsuo), ook gevestigd te Tortola (Britse Maagdeneilanden), heeft een hoeveelheid bunkerolie bij O.W. Bunker Malta Ltd., onderdeel van de OWB Groep, besteld voor een bedrag van USD 176.400. Deze bestelling is bevestigd in een sales order confirmation van 22 oktober 2014.

2.5.

Op of omstreeks 23 oktober 2014 werd het schip van de bunkerolie voorzien in Syros (Griekenland). De koopprijs voor de bunkerolie (hierna: de Bunkervordering) is niet door Tatsuo aan OWB Malta of ING voldaan.

2.6.

In november 2014 is de OWB Groep failliet gegaan. Naar aanleiding van dit faillissement is ING als zekerhedenagent bevoegd geworden om de vorderingen van OWB Groep te innen en de zekerheden uit te winnen die tot zekerheid daarvan zijn gevestigd of zijn ontstaan.

2.7.

Tot zekerheid voor het verhaal van de Bunkervordering op het schip heeft ING op 22 februari 2016, na daartoe door de High Court of Gujarat in India (hierna: de High Court) verleend verlof in een zogenaamde in rem-procedure, beslag laten leggen op het schip, toen dat in Kandla (India) lag. ING heeft haar vordering gebaseerd op een maritime lien, een rechtstreeks zeerechtelijk verhaalsrecht op het schip.

2.8.

Op dezelfde datum, 22 februari 2016, heeft ING de eis in de hoofdzaak tegen het schip bij de bevoegde Indiase rechtbank ingesteld (hierna: de Indiase hoofdzaak).

2.9.

Op 9 maart 2016 heeft Dymi namens het schip tegen ING een zogenaamde vacating procedure (ook wel opheffingsprocedure, hierna: de Indiase opheffingsprocedure) bij de High Court gestart, ter opheffing van het beslag en tot vergoeding van schade wegens onrechtmatigheid van het beslag.

2.10.

De High Court heeft het beslag opgeheven, nadat Dymi namens het schip een door de HSBC-bank op 25 mei 2016 afgegeven bankgarantie (hierna: de bankgarantie) voor een bedrag van USD 293.360,92 voor de voldoening van de vordering van ING in de Indiase hoofdzaak had laten stellen. In deze bankgarantie is de volgende forumkeuzebepaling opgenomen:

“This guarantee shall be governed and construed in accordance with the Indian Laws and subject to the exclusive jurisdiction of the Indian Courts.”

2.11.

Het schip heeft de haven van Kandla op 8 juni 2016 verlaten.

3 Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.

Dymi vordert - kort samengevat - ING (1) te bevelen om de namens Dymi gestelde bankgarantie te (doen) retourneren op straffe van een dwangsom (hierna: de bankgarantievordering) en (2) te veroordelen tot betaling van schadevergoeding van USD 683.967,33 te vermeerderen met (Indiase) wettelijke rente.

3.2.

Aan haar vorderingen legt Dymi het volgende ten grondslag. Naar Indiaas recht (en Nederlands recht) bestaat geen maritime lien voor bunkervorderingen. Voor bunkervorderingen kan alleen beslag op het schip worden gelegd als de reder ook de debiteur van de vordering is. Dit is bevestigd in een recente uitspraak van de Supreme Court of India (productie 9 van Dymi). In dit geval voer het schip ten tijde van de levering van de bunkerolie in tijdbevrachting en heeft de tijdbevrachter de bunkerolie besteld. Het beslag is dus, ook naar Indiaas recht, evident onrechtmatig, zodat ING aansprakelijk is voor de schade die daaruit voortvloeit. De schade bestaat uit het verlies van opbrengsten van het schip per dag dat het beslag heeft voortgeduurd, kosten die zijn gemaakt om het schip schoon te maken, juridische kosten en de commissie die Dymi moet betalen voor de gestelde bankgarantie.

Dymi baseert de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam op artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis-Vo), omdat ING in Amsterdam is gevestigd.

3.3.

ING heeft in de hoofdzaak nog niet van antwoord gediend.

in de incidenten

(I) incident tot onbevoegdheid

3.4.

ING vordert dat de rechtbank Amsterdam zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van Dymi kennis te nemen.

3.5.

ING legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. De vorderingen van Dymi hebben betrekking op het beslag dat in India is gelegd, zodat het Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen, Brussel, 10 mei 1952, Trb. 1981, 165 (hierna: het Beslagverdrag) toepasselijk is. Op grond van artikel 7 van dit verdrag is de Indiase rechtbank bevoegd te oordelen over het beslag dat in India is gelegd. Nu aldus een verdrag over een bijzonder onderwerp toepasselijk is, gelden de bepalingen daarvan ingevolge artikel 71 Brussel I bis- Vo boven de algemene bepalingen van Brussel I bis-Vo, en ontbeert de Nederlandse rechter rechtsmacht.

Subsidiair is de Nederlandse rechter in elk geval onbevoegd ten aanzien van de bankgarantievordering, vanwege in de bankgarantie opgenomen forumkeuze en het bepaalde in artikel 25 van de Brussel I bis-Vo.

(II) incident tot aanhouding

3.6.

ING vordert - meer subsidiair - dat de rechtbank de hoofdzaak aanhoudt totdat de Indiase opheffingsprocedure finaal is beslecht.

3.7.

ING legt aan deze vordering ten grondslag dat vanwege de Indiase opheffingsprocedure de litispendentieregeling van artikel 33 Brussel I bis-Vo moet worden toegepast. Aan de in dat artikel genoemde vereisten wordt voldaan, aldus ING.

3.8.

Dymi voert in de incidenten verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van ING in de proceskosten.

3.9.

Op de stellingen van partijen wordt hierna - indien nodig - nader ingegaan.

4 De beoordeling in de incidenten

(I) incident tot onbevoegdheid 4.1.

Het gaat in de hoofdzaak om een geschil met internationale aspecten. De eerste vraag die partijen verdeeld houdt is of in dit geval de rechtsmacht wordt geregeld in het Beslagverdrag, zoals ING voorstaat in haar pleidooi dat de Indiase rechter bevoegd is, of in de Brussel I bis-Vo, zoals Dymi bepleit. Nu onbetwist is dat de vorderingen in de hoofdzaak in beginsel onder het (formele, materiële en temporele) toepassingsgebied van de Brussel I bis-Vo vallen, ligt daarmee de in artikel 71 Brussel I bis-Vo geregelde vraag voor of het Beslagverdrag in dit geval geldt boven de Brussel I bis-Vo.

4.2.

Uit de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJEU) over - de nagenoeg identieke voorlopers van - artikel 71 Brussel I bis-Vo volgt in de eerste plaats, dat dit artikel aldus moet worden uitgelegd dat het bijzondere verdrag de toepassing van de EEX-verordening - thans de Brussel I bis-Vo - uitsluit voor kwesties die door dat bijzondere verdrag worden geregeld en niet voor kwesties die daarin niet worden geregeld (‘Tatry’, HvJ EG 6 december 1994, NJ 1995, 659). Ten tweede, en hier belangrijker, volgt daaruit dat wanneer een onderwerp in een verdrag is geregeld, echter zonder dat deze regeling aanspraak maakt op exclusiviteit, maar toepasselijk wordt verklaard als subsidiair ten opzichte van andere stelsels of als vrij te kiezen alternatief daarvoor, de regels van de verordening dan niet opzij schuiven (‘TNT/AXA’, HvJ EU, 4 mei 2010, NJ 2010/482).

4.3.

Tegen deze achtergrond geldt het volgende. Partijen twisten onder andere over de vraag of het Beslagverdrag waarbij Nederland partij is in deze zaak van toepassing is, omdat het schip onder Cypriotische vlag vaart en Cyprus formeel geen verdragsluitende staat is. Het antwoord op die vraag kan in het midden blijven gelet op het volgende. Indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de toepasselijkheid van het Beslagverdrag, dan geldt dat de Indiase rechter binnen wiens rechtsgebied het scheepsbeslag was gelegd ingevolge artikel 5 van het Beslagverdrag bevoegd was om dit beslag tegen het stellen van zekerheid op te heffen. In artikel 7 lid 1 van het verdrag is bepaald in welke gevallen de gerechten van de staat waar het beslag is gelegd bevoegd zijn kennis te nemen van het bodemgeschil. De uitleg van de inhoud van deze bepaling uit het Beslagverdrag moet geschieden aan de hand van de maatstaven van de artikelen 31-33 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969 (Weens Verdragenverdrag) overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van deze bepaling met inachtneming van de context en in het licht van voorwerp en doel van het Beslagverdrag. Noch de tekst van artikel 7 van het Beslagverdrag, noch de overige verdragsbepalingen dwingen ertoe de bepaling aldus uit te leggen dat de beslagrechter exclusief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen (zie ook Gerechtshof Den Haag 13 november 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3709).

4.4.

Nu moet worden geoordeeld dat geen sprake is van een exclusieve bevoegdheidsregel, zet deze regel in het licht van de vooropgestelde overwegingen de bevoegdheidsregels van de Brussel I bis-Vo niet opzij. Immers, de in artikel 71, lid 1 Brussel I bis-Vo bedoelde situatie doet zich niet voor. Dat betekent dat de bevoegdheidsregels van de Brussel I bis-vo onverkort van toepassing zijn. In artikel 4 lid 1 Brussel I bis-Vo is bepaald dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Ingevolge artikel 63 lid 1 Brussel I bis-Vo hebben vennootschappen woonplaats op de plaats van hun hoofdvestiging. ING heeft haar hoofdvestiging in Nederland, zodat de Nederlandse rechter in beginsel rechtsmacht heeft.

4.5.

ING heeft subsidiair betoogd dat de Indiase rechter exclusief bevoegd is ten aanzien van de bankgarantievordering op grond van artikel 25 Brussel I bis-Vo van wege de forumkeuze die is opgenomen in de bankgarantie. De bankgarantievordering valt onder deze forumkeuze, aldus ING.

4.6.

De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 25 Brussel I bis-Vo is niet van toepassing, omdat het niet gaat om een forumkeuze die een rechter van een lidstaat van de Europese Unie aanwijst. De forumkeuze dient daarom te worden beoordeeld naar het commune recht, en dus artikel 8 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu artikel 8 Rv voor een deel is ontleend aan artikel 25 Brussel I bis-Vo, kan de rechtspraak van het HvJEU wel van belang zijn voor de uitleg van artikel 8 Rv .

4.7.

De vraag of de bankgarantievordering onder de forumkeuze valt betreft een kwestie van uitleg. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. De in de bankgarantie opgenomen forumkeuze (2.10.) schrijft slechts voor dat ‘de bankgarantie’ onderwerp is van de exclusieve bevoegdheid van de Indiase gerechten. Dit impliceert, wil de forumkeuze van toepassing zijn, dat een geschil betrekking moet hebben op de rechten en de verplichtingen onder de bankgarantie als zodanig. Dat is hier niet het geval. De vorderingen van Dymi in deze zaak zijn gegrond op onrechtmatige daad. Volgens Dymi handelt ING onrechtmatig door de gestelde zekerheid te behouden, terwijl het beslag op het schip onrechtmatig was. Een en ander betekent dat niet kan worden geoordeeld dat de bankgarantievordering onder het bereik valt van de in de bankgarantie opgenomen forumkeuze. Daardoor doet artikel 8 Rv hier niet af aan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter.

4.8.

De conclusie is dat de vordering tot onbevoegdverklaring moet worden afgewezen. Zoals uit het hierna volgende zal blijken, zal ING nog in de gelegenheid worden gesteld om een akte te nemen, waarna vonnis in de incidenten zal worden gewezen. Om die reden zal de hiervoor genomen beslissing – inhoudende afwijzing van de vordering tot onbevoegdverklaring, – pas worden opgenomen in het dictum van het volgende vonnis.

(II) incident tot aanhouding

4.9.

Bij haar (subsidiaire) incidentele vordering tot aanhouding van de hoofdzaak in afwachting van de beslissing in de Indiase procedure, heeft ING zich beroepen op artikel 33 Brussel I bis-Vo. Dymi heeft betwist dat toepassing van deze bepaling tot aanhouding van de onderhavige procedure moet leiden.

4.10.

Tussen partijen is niet in geschil dat in dit geval aan de in lid 1, aanhef en onder a van artikel 33 Brussel I bis-Vo gestelde vereisten wordt voldaan, te weten dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in deze zaak voortvloeit uit artikel 4 Brussel I bis-Vo en dat tussen dezelfde partijen al een vordering aanhangig is voor een gerecht van een derde land die op een zelfde oorzaak berust en het hetzelfde onderwerp betreft en dat wordt verwacht dat het gerecht van het derde land een beslissing zal geven die kan worden erkend en, in voorkomend geval, ten uitvoer kan worden gelegd in die lidstaat.

4.11.

Wel in geschil is de vraag of voldaan wordt aan het vereiste dat het gerecht van de lidstaat ervan overtuigd is dat aanhouding nodig is voor een goede rechtsbedeling. Dit vereiste vergt een belangenafweging. Blijkens overweging 24 van de considerans bij de Brussel I bis-Vo dienen bij deze belangenafweging alle omstandigheden van het geval te worden betrokken, welke omstandigheden kunnen omvatten: de verbanden tussen de feiten van de zaak en de partijen en de derde staat in kwestie, de stand waarin de procedure in de derde staat zich bevindt op het tijdstip waarop de procedure bij het gerecht in de lidstaat wordt ingeleid, en de vraag of van het gerecht in de derde staat kan worden verwacht dat hij binnen een redelijke termijn uitspraak doet.

4.12.

In dit geval wegen ten gunste van aanhouding van de procedure het belang van efficiënte rechtsbedeling en het voorkomen van het gevaar van tegenstrijdige uitspraken. Dit zijn op zichzelf gewichtige belangen. Ook het verband tussen de feiten van de zaak, de partijen en de derde staat in kwestie weegt ten gunste van aanhouding mee. Weliswaar bestaat op grond van de vestigingsplaats van partijen en de leveringsplaats van de bunkerolie ook een verband met Nederland of de Europese Unie, maar met ING kan worden vastgesteld dat een nadrukkelijker verband met India bestaat vanwege het feit dat in het geschil tussen partijen de rechtmatigheid van het beslag centraal staat, en dat is nu eenmaal in India met verlof van de Indiase rechtbank gelegd.

4.13.

Daartegenover heeft Dymi erop gewezen dat de Indiase Opheffingsprocedure zich slechts nog in de ‘vacating order’ of ‘interlocutory’ fase bevindt en dus nog niet in de bodemfase, en dat de High Court op het moment van dit vonnis in incident, inmiddels ruim drie jaar na aanvang van de procedure, nog geen uitspraak heeft gedaan en nog geen aanwijzing bestaat dat een uitspraak binnen afzienbare tijd zal volgen. Ter onderbouwing van dit standpunt dat de gehele procedure nog vele jaren gaat duren heeft Dymi gewezen op een als productie 15 bij haar incidentele conclusie van antwoord overgelegde legal opinion van 1 maart 2019 van haar Indiase advocaat en dan met name op hetgeen dat onder B. (Delay of proceedings) en C. (the reality in India is as follows) van deze legal opinion is vermeld.

4.14.

Op (de genoemde gedeelten van) de door Dymi overgelegde legal opinion van 1 maart 2019 heeft ING nog niet kunnen reageren. De rechtbank zal ING daarom daartoe in de gelegenheid stellen en de zaak naar de rol van 1 mei 2019 verwijzen voor een akte, waarna vonnis in de incidenten zal worden gewezen.

4.15.

In afwachting van de door ING te nemen akte zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

verwijst de zaak naar de rol van 1 mei 2019 voor een akte als bedoeld in 4.14. aan de zijde van ING, waarna vonnis zal worden gewezen,

5.2.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.H. Broesterhuizen, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2019.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature