Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Gevangenisstraf van 18 maanden en een geldboete van 50.000 euro.

Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot het oogmerk had het plegen van faillissementsfraude en witwassen doordat hij als bemiddelaar ten aanzien van B.V.’s die in het zicht van een faillissement waren, te bewerkstelligen dat aandelen werden overgedragen, en zich daarvoor heeft laten betalen. Kort na die aandelenoverdrachten zijn de B.V.’s door de nieuwe bestuurders ontbonden of failliet verklaard en de administratie was onvindbaar dan wel niet goed meer boven tafel te brengen, zodat de schuldeisers met lege handen bleven staan en curatoren de mogelijkheid werd ontnomen te controleren wat er met het geld en/of vermogen van de bedrijven was gebeurd. Daarnaast is gebleken dat een aantal B.V.’s, waarbij verdachte betrokkenheid heeft gehad, zijn gebruikt als schakel in een witwasnetwerk. Ook heeft verdachte nagelaten ongebruikelijke transacties als bedoeld in de Wwft te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. Verdachte heeft zich met deze feiten tevens schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk door zijn betrokkenheid bij het veronachtzamen van de wettelijk opgedragen plicht een volledige en deugdelijke administratie te voeren, te bewaren en te overleggen aan de curator. Door het handelen van verdachte kunnen preferente en concurrente schuldeisers zijn benadeeld. Zijn handelen heeft geresulteerd in faillissementen zonder enig inzicht in de vermogenspositie van de gefailleerde vennootschappen.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/845202-15

Datum uitspraak: 27 mei 2019

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 18 maart 2019, 21 maart 2019, 27 maart 2019 en 27 mei 2019. Verdachte was daarbij aanwezig.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna: officier van justitie), mrs. F. Bahadin en M. Boerlage, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

1. hij zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2010 tot en met 2 februari 2017, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van onder andere de misdrijven faillissementsfraude, het onjuist doen van belastingaangiften, witwassen en het overtreden van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (hierna: Wwft);

2. hij zich, al dan niet samen met een ander/anderen, terwijl verdachte (voormalig) bestuurder was, schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk (primair) dan wel eenvoudige bankbreuk (subsidiair) van

- CIS Limitem B.V. (voorheen [naam B.V. 1] ) (hierna: CIS) in de periode van 4 februari 2010 tot en met 13 december 2013,

- Dienstverlening Secuur B.V. (hierna: Secuur) in de periode van 26 maart 2008 tot en met 19 juni 2014,

- Hepika B.V. (voorheen Reko Detachering & Uitzendservice B.V. en/of Reko Dienstverlening B.V.) in de periode van 30 september 2013 tot en met 25 maart 2015,

- de cv Strike Line (hierna: Strike Line) en/of Toohoe LTD (hierna: Toohoe) in de periode van 28 februari 2011 tot en met 30 april 2014 en

- [naam B.V. 2] . in de periode van 16 januari 2004 tot en met 13 april 2015,

doordat niet is voldaan/laten voldoen aan de op verdachte rustende verplichtingen een administratie te voeren, bewaren en/of tevoorschijn te brengen;

3. hij zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Wwft in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 door ongebruikelijke transacties niet te melden aan de Financiële inlichtingen eenheid nadat het ongebruikelijke karakter van de aandelenoverdrachten van Centira B.V., Woon Outlet Lelystad B.V., [naam B.V. 3] . en C.H. Daksystemen B.V. hem bekend was geworden dan wel dat verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.

De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3 Voorvragen

Onder feit 1, de criminele organisatie, is onder meer in algemene bewoordingen tenlastegelegd dat deze tot oogmerk zou hebben gehad het plegen van valsheid in geschrift, het plegen van valsheid in een authentieke akte en het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften. Het dossier, dat 25 ordners bevat, omvat een klein hoofdstuk waarin anderhalve pagina is gewijd aan de criminele organisatie. In algemene bewoordingen wordt daarin aangegeven dat de misdadige organisatie tot oogmerk heeft gehad het plegen van faillissementsfraude, oplichting, witwassen en het plegen van de Wwft-feiten. De misdrijven genoemd in het derde, vierde en vijfde gedachtestreepje - het plegen van valsheid in geschrift, het plegen van valsheid in een authentieke akte en het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften - worden hier niet genoemd. Uit de wijze waarop het dossier is samengesteld en de inhoud van het dossier valt naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende duidelijk af te leiden welke feitelijke gedragingen verdachte in het kader van de criminele organisatie worden verweten ten aanzien van die misdrijven. De tenlastelegging voldoet dus ten aanzien van het derde, vierde en vijfde gedachtestreepje niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van die gedachtestreepjes partieel nietig verklaren.

Voor het overige is de dagvaarding geldig, is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en is de officier van justitie ontvankelijk (met dien verstande dat de rechtbank ter zitting van 18 maart 2019 heeft beslist dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van feit 2 dat ziet op de onderdelen Hepika B.V. en [naam B.V. 2] .). Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

4.1

Inleiding

Bij de FIOD is het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude ondergebracht. Alle meldingen van curatoren met betrekking tot mogelijk gepleegde faillissementsfraude worden bij dat meldpunt geregistreerd. Een taak van het meldpunt is om veelplegers van faillissementsfraude in beeld te krijgen. Bij het behandelen van binnenkomende fraudesignalen werd steeds vaker geconstateerd dat er personen zijn die beroepsmatig hun werk maken van het begeleiden van vennootschappen naar een faillissement waarbij er uiteindelijk veelal sprake is van faillissementsfraude. Ten behoeve van de aanpak van deze veelplegers is een onderzoek gestart. Aan de hand van informatie van de curatoren van de failliete ondernemingen bleek het volgende.

Verdachte hield zich bezig met het aantrekken en verkopen van slecht lopende ondernemingen. Bestuurders van deze slecht lopende ondernemingen zijn via via of door een krantenadvertentie bij hem terecht gekomen. Hij beloofde hen te helpen van de noodlijdende ondernemingen af te komen. De eigenaren/bestuurders van die vennootschappen betaalden aan verdachte een bedrag om de overdracht van hun bedrijf met schulden te regelen. Verdachte ging vervolgens aan de slag om te kijken of hij de vennootschap over kon doen aan een tussenpersoon of dat hij de vennootschap rechtstreeks op naam van een ander, de zogenoemde katvanger, liet zetten. De katvanger kreeg hiervoor een vergoeding.

Uit onderzoek is gebleken dat verdachte gebruik maakte van een aantal vaste personen/kopers, nader aangeduid als katvangers, waaronder medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna; [medeverdachte 2] ). Aandelen van een vennootschap werden in de meeste gevallen door hen overgenomen voor 1 euro. De katvanger nam daarmee tevens de aanwezige schulden in de onderneming over. Vervolgens gingen de ondernemingen kort na de verkoop failliet of werden bij de Kamer van Koophandel ontbonden via een zogenaamde turboliquidatie. De curator van de failliete onderneming kreeg geen dan wel zeer moeizaam contact met de katvanger en een administratie werd niet of nauwelijks aan de curator uitgeleverd. De voormalig bestuurders verklaarden de administratie met de onderneming te hebben overgedragen aan de nieuwe bestuurder, de katvanger. Hierdoor werd het voor de curator onmogelijk om de rechten en verplichtingen van de failliet vast te stellen waardoor de crediteuren werden benadeeld.

Voor deze werkwijze was de medewerking van notarissen vereist. De akten van de aandelenoverdrachten dienden immers bij een notaris te worden gepasseerd. In het onderzoek zijn drie notarissen naar voren gekomen die betrokken waren bij deze aandelenoverdrachten.

Verdachte wordt er door het Openbaar Ministerie van beschuldigd dat hij heeft nagelaten deze transacties als zijnde ongebruikelijk te melden, gedurende een langere periode faillissementsfraude heeft gepleegd en heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

4.2

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie zoals onder feit 1 is tenlastegelegd. Verdachte zag zijn eigen rol als die van bemiddelaar, een tussenpersoon die partijen bij elkaar bracht. Hij werd meestal benaderd door bestuurders van ondernemingen. Die kwamen via krantenadvertenties of via via bij verdachte terecht. Zij wilden van hun B.V. af, meestal vanwege financiële problemen. Verdachte kon dat faciliteren, zelfs als de onderneming vol zat met schulden en aan de rand van de financiële afgrond bungelde. De vergoeding die hij hiervoor kreeg, tussen € 1.000,- en € 3.500,-, werd door de verkoper betaald. Verdachte besprak met de verkoper allerlei praktische zaken en ging vervolgens op zoek naar een vaste katvanger en een vaste notaris die hij per aandelenoverdracht een vast bedrag van € 500,- betaalde. Verdachte was meestal bij de aandelenoverdracht aanwezig zodat hij zijn vergoeding kon ontvangen en de notaris en katvanger kon betalen. Ook na de aandelenoverdracht bleef verdachte contact houden met de katvangers, zo blijkt uit tapgesprekken en e-mailberichten. Verdachte wist heel goed waar hij mee bezig was, hij had dus het oogmerk om door middel van de organisatie misdrijven te plegen. Dat blijkt alleen al uit het feit dat hij heeft verklaard dat hij deze ondernemingen niet op zijn eigen naam wilde zetten. Verdachte wist dat in de bedrijven schulden zaten en beloofde de verkopers ten onrechte dat zij veilig en zonder zorgen konden doorstarten.

Ten aanzien van feit 2 is voldoende bewijs voorhanden dat verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde rechtspersonen CIS en Strike Line samen met anderen ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers niet heeft voldaan aan de op hen rustende verplichtingen tot het voeren van een administratie, deze administratie vervolgens te bewaren en tevoorschijn brengen. De betrokkenheid van verdachte bij deze vennootschappen blijkt uit het dossier en verdachte heeft zelf ook verklaard over zijn betrokkenheid bij deze slecht lopende ondernemingen. De verkopers wilden ervan af vanwege de schulden die erin zaten. De katvangers die hij regelde om de ondernemingen over te nemen, leken geen moeite te hebben met het vooruitzicht van een faillissement en met de curatoren die zich dan zouden melden. Verdachte geeft aan dat hij bewust geen ondernemingen op zijn eigen naam wilde zetten omdat je alleen maar problemen krijgt met de schulden die erin zitten en hij niet geassocieerd wilde worden met een faillissement. Verdachte wist dus dat de ondernemingen die op naam van katvangers werden gezet op korte termijn failliet zouden gaan en dat de schuldeisers zouden worden benadeeld. Zoals verdachte zelf heeft verklaard was het juist de bedoeling dat de verkopers van de slecht lopende ondernemingen afkwamen. Van de katvangers wist verdachte dat die niets met de ondernemingen gingen doen, dus ook dat zij na de overname geen administratie gingen bijhouden. Verdachte had een significante rol in het geheel. Bij hem meldden verkopers zich met slechtlopende ondernemingen, hij regelde de kopers/katvangers, hij regelde de notaris bij wie de overdracht plaatsvond, hij adviseerde over het wel of niet overdragen van de administratie en hij betaalde de notaris en de katvanger. Verdachte werkte aldus nauw en bewust met voornoemde personen samen.

Ten aanzien van Secuur blijkt niet dat verdachte als tussenpersoon heeft opgetreden, waardoor ten aanzien van deze rechtspersoon vrijspraak dient te volgen.

Tot slot kan feit 3 worden bewezen. Verdachte was op de hoogte van de verplichtingen die hij uit hoofde van zijn bedrijfsmatige bezigheden had. Toch heeft hij, terwijl hij op de hoogte was van alle subjectieve indicatoren, geen van de vele transacties waarbij zijn bedrijven hebben bemiddeld, aangegeven. Verdachte wist dat er met katvangers werd gewerkt. Hij wist dat bedrijven waarvoor hij bemiddelde voor 1 euro werden verkocht terwijl deze zich in zwaar weer bevonden. Verdachte wist ook dat in een aantal gevallen iemand feitelijk leidinggever werd die op papier niet voorkwam. Allemaal meldenswaardige omstandigheden waarvan verdachte niet alleen kennis had, maar die hij zelf zo had geregeld, inclusief het maken van een afspraak bij de notaris.

4.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte blijft bij de feitelijkheden zoals hij die heeft verklaard bij de FIOD, maar dat hij de juridische conclusies/kwalificaties daaromtrent niet handhaaft gezien het feit dat zijn oordeelsvermogen destijds onder invloed van omstandigheden, te weten zijn medische situatie, waren gemankeerd en deze onderdelen dus niet in vrijheid zijn afgelegd. Deze onderdelen van de verklaringen van verdachte dienen te worden uitgesloten van het bewijs.

Verdachte dient van feit 1 te worden vrijgesproken. De samenwerking tussen verdachten in wisselende samenstelling, had een onvoldoende organisatorische substantie om tot het bestaan van een organisatie te kunnen concluderen. Bovendien had de organisatie niet tot oogmerk het plegen van misdrijven. Verdachte ging ervan uit dat zijn handelen en dat van de personen waarmee hij in diverse samenstellingen samenwerkte, volstrekt legaal was.

Verdachte dient ook van feit 2 te worden vrijgesproken. De drie resterende gedachtestreepjes kunnen niet worden bewezen. Ten aanzien van Secuur heeft te gelden dat uit het dossier niet volgt dat verdachte daar enige betrokkenheid bij heeft gehad. Ten aanzien van de overige twee bedrijven, dat van CIS en dat van Strike Line en Toohoe, heeft te gelden dat de feitelijke betrokkenheid van verdachte bestond uit de bemiddeling tussen verkoper en koper. Ten aanzien van CIS was verdachte alleen bij de aandelenoverdracht op 4 februari 2010 aanwezig en hij heeft geen verdere bemoeienis gehad bij het voeren, bewaren dan wel uitleveren van de administratie. Daarna heeft verdachte enkel nog bemoeienis met deze B.V. gehad toen hij voor medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) heeft bemiddeld bij het beantwoorden van vragen van de curator ter zake de afwikkeling van het faillissement. Er is nimmer aangifte van faillissementsfraude tegen verdachte gedaan. De schulden die al aanwezig waren voordat verdachte bij de B.V. werd betrokken, verdwenen niet door de aandelenoverdracht, maar gingen mee en de oud-bestuurders bleven daarvoor aansprakelijk. Ten aanzien van Strike Line en Toohoe heeft te gelden dat het niet ging om een notariële overdracht. Het ging louter om het door verdachte bij elkaar brengen van de koper en verkoper. Na het faillissement heeft verdachte de curator desgevraagd laten weten dat hij, in tegenstelling tot hetgeen [medeverdachte 2] verklaarde, niet beschikte over de administratie. Deze verklaring is ter terechtzitting bevestigd door medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) die heeft aangegeven dat de administratie zich bij de boekhouder bevond.

Ten aanzien van beide bedrijven geldt dat de administratie- en bewaarplicht plus de verplichting om boeken tevoorschijn te brengen verdachte als bemiddelaar niet regarderen, in die zin dat verdachte niet kan worden beschouwd als normadressaat, aangezien de norm zich tot partijen bij de overdracht richt, tussen welke partijen verdachte louter bemiddelde. Het handelen van verdachte levert ook geen medeplegen op nu geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en die partijen.

Tot slot dient verdachte van feit 3 te worden vrijgesproken. Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat geen sprake was van transacties die naar hun aard iets te maken hadden met witwassen, aangezien het om aandelenoverdrachten ging van lege B.V’s die niet langer actief waren en in de ogen van verdachte niets met witwassen te maken hadden, aangezien bij die transacties geen vermogen noch activa betrokken waren. Hierover heeft verdachte bij de FIOD ook al verklaard, wat iets zegt over het ontbreken van kleurloos opzet. Hij verkeerde immers in de veronderstelling dat van deze aandelenoverdrachten geen melding hoefde te worden gemaakt. Bovendien geldt dat pas aan de subjectieve indicatoren kan worden toegekomen als sprake is van een gevaar voor witwassen en daar was in casu geen sprake van.

Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de bedrijven waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, genoemd onder feit 3, niet als instelling hebben te gelden omdat de adviezen die de bedrijven hebben gegeven niet zagen op het aan- of verkopen van een onderneming. De rechtspersonen die werden verkocht konden niet langer worden bestempeld als een onderneming. De bemiddelingswerkzaamheden van verdachte zagen slechts op de verkoop van aandelen van de vennootschappen en niet op de verkoop van de ondernemingen.

Meer subsidiair dient verdachte te worden vrijgesproken van dit feit, omdat de subjectieve indicatoren niet van toepassing waren. Verdachte bemiddelde slechts bij de aandelenoverdrachten tussen verkoper en koper, hij maakte de afspraken bij de notaris en had na de overdracht van de B.V.’s slechts nog sporadisch contact met de verkoper dan wel de curator over een desbetreffende B.V. De B.V’s waren leeg, hadden alleen maar schulden en gelet daarop was de verkoopprijs van 1 euro passend en bevreemdde niet. De transacties hadden bovendien een rechtmatig doel, te weten het overdragen van de lege vennootschappen omdat de verkoper deze B.V. wilde afstoten en de koper de wens had om er geld mee te verdienen. Door de overdracht werden de oud-bestuurders niet gevrijwaard van aansprakelijkheid, waar verdachte hen ook steeds voor heeft gewaarschuwd.

4.4

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal eerst de beschuldiging van faillissementsfraude (feit 2), vervolgens de beschuldiging van deelname aan een criminele organisatie (feit 1) en tenslotte het Wwft feit (feit 3) bespreken.

Feit 2

De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk.

Om te beginnen overweegt de rechtbank dat verdachte wordt vrijgesproken van het in dit verband tenlastegelegde onderdeel ‘als bestuurder van een rechtspersoon, te weten commanditaire vennootschap Strike Line’, omdat Strike Line een commanditaire vennootschap en derhalve geen rechtspersoon is zoals bedoeld in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 348a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht - dat bepaalt dat onder bestuurders van een rechtspersoon tevens worden begrepen de bestuurders van een commanditaire vennootschap - is pas in werking getreden op 1 juli 2016. Dit is een datum die na de pleegdatum van de tenlastegelegde feiten ligt. Nu dit artikel nog niet gold ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde feit en niet ziet op het onder 2 tenlastegelegde feit kan niet worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld als bestuurder van de rechtspersoon, te weten ‘commanditaire vennootschap Strike Line’.

Daarnaast wordt verdachte vrijgesproken van de in dit verband tenlastegelegde onderneming Secuur omdat uit het dossier niet volgt dat verdachte hier enige betrokkenheid bij heeft gehad.

De rechtbank overweegt ten aanzien van de resterende ondernemingen in de tenlastelegging, CIS en Toohoe, als volgt.

Verdachte adverteerde in de krant dat hij ondernemers kon helpen om van hun bedrijven met schulden af te komen. Ten behoeve hiervan bemiddelde hij bij aandelenoverdrachten waarbij hij gebruik maakte van de diensten van een drietal notarissen en ‘vaste kopers’, waaronder [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , die tegen een vergoeding bereid waren de aandelen en het bestuurderschap van bedrijven met schulden op hun naam te laten zetten. Verdachte wilde die bedrijven niet op zijn naam hebben, omdat hij geen problemen wilde met schulden en ook niet wilde worden geassocieerd met faillissementen, aldus verdachte. Verdachte ontving voor zijn bemiddeling een vergoeding van de verkoper. Uit een tapgesprek blijkt dat verdachte heeft aangegeven dat er weinigen in Nederland zijn die zoveel aandelenoverdrachten op deze manier hebben verzorgd en dat dit er wel 850 à 900 zijn. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte wist dat het ging om noodlijdende ondernemingen met schulden die in het zicht van een faillissement van de hand werden gedaan met aanstelling van een nieuw bestuur, waaraan verdachte geld verdiende.

Op 4 februari 2010 heeft verdachte als tussenpersoon gefungeerd bij de aandelenoverdracht van CIS, welk bedrijf met een schuld van ruim € 21.000,- door medeverdachte [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) werd overgedragen voor 1 euro aan een vaste koper van verdachte, [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] werd per die datum aangesteld als bestuurder. Verdachte heeft voor zijn bemiddeling € 3.000,- betaald gekregen van [medeverdachte 5] . Omdat [medeverdachte 3] veel ellende had met deze B.V. heeft hij op zijn beurt de aandelen op 2 november 2010 voor 1 euro overgedragen aan [medeverdachte 2] , die al eerder, per 19 mei 2010, was aangesteld als bestuurder. Ook hier was verdachte als bemiddelaar bij betrokken. Kort daarna, op 18 januari 2011, is CIS in staat van faillissement verklaard.

Zowel [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] als [medeverdachte 2] hebben aangegeven dat bij de overdracht van de aandelen in CIS geen administratie is overgedragen. Verdachte heeft aangegeven dat hij bij de overdracht heeft geadviseerd de administratie bij de oud-bestuurder te laten liggen. [medeverdachte 5] heeft uiteindelijk een sporttas met administratieve bescheiden op het kantoor van de curator afgegeven, zij het dat deze administratie - volgens de curator - onvolledig was.

Uit de stukken blijkt voorts dat [medeverdachte 2] via verdachte op 10 augustus 2012 gevolmachtigde werd van de onderneming Strike Line, waarvan Toohoe de beherend vennoot was. Niet lang daarna, op 5 februari 2013, werden deze ondernemingen in staat van faillissement verklaard. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat in die ondernemingen alleen maar problemen zaten. Wederom was de administratie niet overgedragen aan [medeverdachte 2] en ook verdachte was niet in het bezit van administratieve bescheiden. Deze lagen, aldus verdachte, bij de oud-bestuurder.

Elke ondernemer heeft de verplichting om administratie te voeren, te bewaren en tevoorschijn te brengen. Degenen die aan deze administratieve verplichtingen zijn onderworpen worden geacht te weten dat de administratie een leidraad is voor financieel verantwoord handelen en dat als de curator in het faillissement niet kan beschikken over een deugdelijke administratie dit kan strekken tot benadeling van de faillissementsschuldeisers. Immers, zonder deugdelijke administratie kan de curator zich geen beeld vormen van de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming en van de gang van zaken binnen die onderneming voorafgaand aan het faillissement. De rechtbank stelt vast dat de curator in zijn aangiftes heeft vermeld niet over de volledige administratie te beschikken.

De rechtbank overweegt voorts dat onder handelen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ als bedoeld in artikel 341 en 343 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan handelen met het opzet de rechten van de schuldeisers te verkorten.

Verdachte heeft bewerkstelligd dat vennootschappen in het zicht van een faillissement werden overgedragen aan zijn vaste kopers, waarbij die kopers werden aangesteld als bestuurder. Verdachte was ervan op de hoogte dat de kans dat de vennootschappen failliet zouden gaan, groot was. Verdachte was er ook van op de hoogte dat zijn vaste kopers niets met de vennootschappen zouden gaan doen. De vaste kopers waren bereid om tegen een vergoeding de B.V.’s met schulden op hun naam te zetten (iets waar hij zelf niet toe bereid was). Verdachte adviseerde de verkoper om de administratie niet over te dragen. Hij bekommerde zich dus moedwillig in het geheel niet om het voeren en bewaren van de administratie. Verdachte heeft op deze wijze nauw en bewust samengewerkt met de als bestuurders aangestelde kopers die nalieten te voldoen aan hun administratieve verplichtingen en daarmee heeft hij willens en wetens met hen de rechten van de schuldeisers van de B.V.’s verkort en ervoor gezorgd dat het voor de curatoren onmogelijk werd om de faillissementen op een juiste wijze af te wikkelen.

Feit 1

De rechtbank is ook van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, kan worden bewezen dat verdachte met anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voor een veroordeling ter zake deelneming aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Voor een criminele organisatie moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor de deelneming is van belang dat betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Zoals hierna wordt toegelicht is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan twee samenwerkingsverbanden. Een samenwerkingsverband met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , gericht op het plegen van faillissementsfraude en een ander samenwerkingsverband met [naam 1] en [medeverdachte 1] , gericht op het plegen van (gewoonte)witwassen. Beide organisaties hebben een gestructureerd samenwerkingsverband gevormd waarbij ieder een eigen aandeel heeft gehad, dan wel ondersteunende gedragingen heeft verricht, die rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.

Deelname

Verdacht hield zich beroepsmatig bezig met het bemiddelen bij aankopen en verkopen van rechtspersonen. Er was sprake van noodlijdende bedrijven met daarin veel schulden, waarbij een faillissement onafwendbaar was. De bestuurders/eigenaars die een faillissement in beeld zagen komen, wilden daarom van hun B.V.’s af. Verdachte bood ze die mogelijkheid zoals hierboven reeds onder feit 2 besproken. De rechtbank verwijst naar deze overweging. Naast het samenbrengen van de koper en verkoper, was verdachte meestal ook aanwezig als door de koper en verkoper een volmacht werd afgegeven aan de notaris tot het namens hen passeren van de akte. Dat was het moment dat verdachte zijn vergoeding ontving. Deze ontving hij meestal op het notariskantoor of in de buurt daarvan. Verder heeft verdachte ook wel namens de katvanger contact met de curator onderhouden, zoals bij het faillissement inzake Strike Line/Toohoe.

Duurzame samenwerking met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]

Nadat verdachte door een verkoper was benaderd ging hij op zoek naar een koper; een katvanger die bereid was de aandelen van de vennootschap over te nemen en te worden aangesteld als bestuurder. Dat waren bijna altijd dezelfde mensen, meestal [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] . Om die reden was sprake van een duurzame samenwerking met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Verdachte noemde deze constructie ook wel de ‘ [medeverdachte 1] -constructie’.

Duurzame samenwerking met [naam 1]

Verdachte regelde ook de aankoop van de bedrijven voor [naam 1] . In het geval verdachte een onderneming trof waarvan hij dacht dat er geen of weinig schulden in zaten kwam [naam 1] in beeld. [naam 1] was namelijk op zoek naar ‘schone bedrijven’ en informeerde daarnaar bij verdachte. De bedrijven werden op naam gezet van een katvanger, terwijl [naam 1] feitelijk de leiding kreeg over de B.V. Verdachte heeft verklaard dat hij dit de ‘ [naam 1] -constructie’ noemde. Verdachte heeft verklaard dat hij al twintig jaar zaken deed met [naam 1] , zodat sprake was van een duurzaam samenwerkingsverband.

Oogmerk

Verdachte wist dat de bedrijven in het geval van de ‘ [medeverdachte 1] constructie’ vol zaten met schulden. Verdachte zette de bedrijven bewust niet op zijn eigen naam, zoals hierboven reeds is overwogen. Hieruit volgt het oogmerk op faillissementsfraude.

Ten aanzien van de door verdachte genoemde ‘ [naam 1] -constructie’ overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij vaker dergelijke constructies heeft uitgevoerd. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door het in handen geven van een rechtspersoon aan [naam 1] , terwijl die door zijn bemiddeling op naam van een katvanger werd gezet, kan leiden tot strafbare feiten met die rechtspersoon, waaronder witwassen.

Dat die organisatie ook het oogmerk had op overtreding van Wwft bepalingen acht de rechtbank niet bewezen.

Feit 3

De vraag die voorligt, is of de ondernemingen van verdachte bij de werkzaamheden die zij in de uitoefening van een juridisch beroep bij de aandelenoverdrachten verrichtten, kunnen worden aangemerkt als een ‘instelling’ in de zin van de Wwft, gezien de aard en toestand van de vennootschappen waarvan de aandelen werden overgedragen.

Uit artikel 1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 12, onder d van de Wwft zoals deze luidde tot 1 april 2016 volgt dat een natuurlijk persoon of rechtspersoon bij de uitoefening van een juridisch beroep een ‘instelling’ is, als deze advies geeft of bijstand verleent bij het aan- of verkopen van een onderneming of het overnemen van een onderneming. Op 1 april 2016 is dit artikel in die zin gewijzigd dat aan dit artikel is toegevoegd dat die persoon een instelling is als deze advies geeft of bijstand verleent bij het aan- of verkopen van aandelen in een onderneming. In de Memorie van Toelichting is over deze toevoeging het volgende opgenomen:

“Ook wordt voorgesteld om naast aan- of verkopen ook de aandelenoverdracht expliciet te benoemen en om niet meer alleen te verwijzen naar een onderneming, maar om een uitgebreidere beschrijving te gebruiken, geënt op de beschrijving die ook in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 12, onder c wordt gebruikt: ondernemingen, vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen . Het al dan niet drijven van een onderneming is daardoor niet meer in alle gevallen een bepalend element. Dat is bijvoorbeeld relevant bij vastgoedvennootschappen, die vaak als belegging worden gehouden en die niet altijd zelfstandig een onderneming drijven.”

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de tenlastegelegde transacties vallen onder de omschrijving zoals deze luidde tot 1 april 2016, nu de tenlastegelegde transacties allemaal voor die datum hebben plaatsgevonden. Bij de tenlastegelegde transacties ging het telkens om aandelenoverdrachten waarbij honderd procent van de aandelen in de onderneming werden overgedragen aan een ander en waarbij telkens sprake was van een bestuurderswissel. De vennootschappen waren bovendien actieve ondernemingen geweest en er konden opnieuw activiteiten in plaatsvinden: de vennootschappen moesten in ieder geval nog worden afgewikkeld. Gebleken is dat dit enige tijd na de aandelenoverdrachten ook plaatsvond door een faillissement of een ontbinding. Ten tijde van de aandelenoverdrachten waren het dus nog steeds ‘ondernemingen’. Naar het oordeel van de rechtbank werden bij bovengenoemde transacties met het overdragen van alle aandelen dus ondernemingen overgedragen. Mede gelet op de toelichting van de wetgever vallen bovengenoemde aandelenoverdrachten daarom ook onder de omschrijving onder d vóór 1 april 2016. Dat een ‘aandelenoverdracht’ nog niet expliciet was opgenomen, doet daar niet aan af. Bij deze werkzaamheden waren de ondernemingen van verdachte zodoende aan te merken als een instelling in de zin van de Wwft.

Op grond van artikel 16 van de Wwft (oud), is een beroepsbeoefenaar verplicht om een transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties te melden. Onverwijld houdt in dat zo snel als mogelijk moet worden gemeld nadat een voldoende zorgvuldige afweging is gemaakt of een transactie als ongebruikelijk moet worden beschouwd. In de formulering van deze verplichting wordt rekening gehouden met de situatie dat de instelling eerst na langere tijd het ongebruikelijke karakter van een transactie ontdekt. Het is immers voorstelbaar, dat naar aanleiding van een reeks aan transacties van een bepaalde cliënt de instelling tot het vermoeden komt dat de handelswijze van de cliënt mogelijk samenhangt met witwassen of het financieren van terrorisme. Pas dan zal de eerder verrichte transactie ook in een ander daglicht komen te staan, en moet vervolgens alsnog onverwijld worden gemeld.

In artikel 15, eerste lid, van de Wwft (oud) is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur indicatoren worden vastgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. De verplichting tot het doen van een melding als bedoeld in artikel 16 van de Wwft (oud) bestaat niet alleen wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat sprake is van witwassen of het financieren van terrorisme. Artikel 16 van de Wwft (oud) heeft een (veel) ruimere strekking: iedere ongebruikelijke transactie moet worden gemeld. Zoals blijkt uit de Indicatorenlijst is daarvan reeds sprake als er aanleiding is te veronderstellen dat de transactie verband kan houden met witwassen of financiering van terrorisme. Daarvoor is een vermoeden reeds voldoende.

In de bijlage behorende bij voornoemd uitvoeringsbesluit bij de Wwft staat aangegeven dat vermoedelijke witwastransacties transacties zijn waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. Hierbij gaat het om gevallen waarin de beroepsbeoefenaar vermoedt dat er iets niet in orde is met betrekking tot de transactie. Als hulpmiddel bij deze subjectieve indicator is een aantal richtlijnen opgesteld waarin situaties worden beschreven waarin de beroepsbeoefenaar alert dient te zijn op witwassen. Aan de hand van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden dient de beroepsbeoefenaar te beoordelen, of er aanleiding is om de veronderstellen dat de transactie verband kan houden met witwassen en melding gedaan dient te worden bij het meldpunt. Indien één van deze situaties zich voordoet, leidt dat niet automatisch tot de verplichting om te melden: het betreft aandachtspunten ter bewustwording van de mogelijkheid dat er wordt witgewassen. Als meerdere van de genoemde voorbeelden van toepassing zijn, kan dat wel een belangrijke aanwijzing zijn dat er sprake is van een ongebruikelijke transactie.

Het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) heeft in deze zaak ten aanzien van drie van de tenlastegelegde aandelenoverdrachten een analyse gemaakt en heeft de volgende subjectieve indicatoren genoemd.

Aandelen CH Daksystemen B.V. overgedragen op 5 februari 2016 voor 1 euro via [verdachte] aan [medeverdachte 1] bij notaris [medeverdachte 6] .

- D2: Transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering ongebruikelijk zijn;

- D10: Client verzoekt instelling mee te werken aan vermoedelijk paulianeuze transactie;

- D12: Transactie sluit niet aan bij het sociaal economisch profiel of leeftijd van de natuurlijke persoon of economisch profiel van de onderneming;

- D13: Dezelfde partijen verschijnen meerdere malen in verschillende transacties in een korte periode;

- E2: Aan- of verkopen tegen prijzen die beduidend afwijken van de marktprijzen;

- F3: De cliënt wenst een rechtspersoon of vennootschap op te richten of over te nemen met een twijfelachtige doelomschrijving of een doelomschrijving die geen relatie met diens normale beroep of bedrijfsuitoefening of diens overige activiteiten lijkt te hebben, dan wel met een doelomschrijving ter uitvoering waarvan een vergunning noodzakelijk is, terwijl daarvoor geen voor de instelling acceptabele verklaring gegeven kan worden;

- I1: De cliënt is niet woonachtig of werkzaam in het werkgebied van de betreffende notaris en behoort niet tot de cliëntenkring van de betreffende notaris, maakt gebruik van een de betreffende notaris onbekende tussenpersoon of schakelt de betreffende notaris in voor een dienst waarvoor een notaris uit de regio van een cliënt ingeschakeld had kunnen worden, een en ander terwijl daarvoor geen door de notaris acceptabele verklaring kan worden gegeven, bijvoorbeeld een specifieke expertise of deskundigheid;

- I2: cliënt is mogelijk een katvanger (een katvanger is een persoon die in de akte net als een stroman optreedt onder eigen naam).

Aandelen Centira B.V. overgedragen op 22 januari 2016 voor 1 euro via [verdachte] aan [naam 2] bij notaris [medeverdachte 7] .

- D2: Transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering ongebruikelijk zijn;

- D10: Client verzoekt instelling mee te werken aan vermoedelijk paulianeuze transactie;

- D12: Transactie sluit niet aan bij het sociaal economisch profiel of leeftijd van de natuurlijke persoon of economisch profiel van de onderneming;

- E2: Aan- of verkopen tegen prijzen die beduidend afwijken van de marktprijzen;

- F3: De cliënt wenst een rechtspersoon of vennootschap op te richten of over te nemen met een twijfelachtige doelomschrijving of een doelomschrijving die geen relatie met diens normale beroep of bedrijfsuitoefening of diens overige activiteiten lijkt te hebben, dan wel met een doelomschrijving ter uitvoering waarvan een vergunning noodzakelijk is, terwijl daarvoor geen voor de instelling acceptabele verklaring gegeven kan worden;

- I1: De cliënt is niet woonachtig of werkzaam in het werkgebied van de betreffende notaris en behoort niet tot de cliëntenkring van de betreffende notaris, maakt gebruik van een de betreffende notaris onbekende tussenpersoon of schakelt de betreffende notaris in voor een dienst waarvoor een notaris uit de regio van een cliënt ingeschakeld had kunnen worden, een en ander terwijl daarvoor geen door de notaris acceptabele verklaring kan worden gegeven, bijvoorbeeld een specifieke expertise of deskundigheid;

- I2: cliënt is mogelijk een katvanger (een katvanger is een persoon die in de akte net als een stroman optreedt onder eigen naam).

Aandelen Woon Outlet Lelystad B.V. overgedragen op 20 januari 2015 voor 1 euro via [verdachte] aan [medeverdachte 1] bij notaris [medeverdachte 7] .

- D2: Transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering ongebruikelijk zijn;

- D6: Transacties met van te voren kenbaar verlies;

- D10: Client verzoekt instelling mee te werken aan vermoedelijk paulianeuze transactie;

- D12: Transactie sluit niet aan bij het sociaal economisch profiel of leeftijd van de natuurlijke persoon of economisch profiel van de onderneming;

- D13: Dezelfde partijen verschijnen meerdere malen in verschillende transacties in een korte periode;

- E2: Aan- of verkopen tegen prijzen die beduidend afwijken van de marktprijzen;

- F3: De cliënt wenst een rechtspersoon of vennootschap op te richten of over te nemen met een twijfelachtige doelomschrijving of een doelomschrijving die geen relatie met diens normale beroep of bedrijfsuitoefening of diens overige activiteiten lijkt te hebben, dan wel met een doelomschrijving ter uitvoering waarvan een vergunning noodzakelijk is, terwijl daarvoor geen voor de instelling acceptabele verklaring gegeven kan worden;

- I1: De cliënt is niet woonachtig of werkzaam in het werkgebied van de betreffende notaris en behoort niet tot de cliëntenkring van de betreffende notaris, maakt gebruik van een de betreffende notaris onbekende tussenpersoon of schakelt de betreffende notaris in voor een dienst waarvoor een notaris uit de regio van een cliënt ingeschakeld had kunnen worden, een en ander terwijl daarvoor geen door de notaris acceptabele verklaring kan worden gegeven, bijvoorbeeld een specifieke expertise of deskundigheid;

- I2: cliënt is mogelijk een katvanger (een katvanger is een persoon die in de akte net als een stroman optreedt onder eigen naam).

Het dossier bevat voor de tenlastegelegde aandelenoverdracht van de rechtspersoon [naam B.V. 3] . geen analyse die is opgemaakt door het BFT. De rechtbank ziet tussen deze aandelenoverdracht en die van Woon Outlet Lelystad B.V. echter zodanige parallellen, dat dezelfde subjectieve indicatoren van toepassing zijn. De aandelen van [naam B.V. 3] . zijn immers, net als bij Woon Outlet Lelystad B.V., op 20 januari 2015 voor 1 euro via [verdachte] overgedragen aan [medeverdachte 1] bij notaris [medeverdachte 7] .

Uit het dossier en de analyse van bovengenoemde transacties volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een patroon. Een patroon omdat steeds dezelfde koper/katvanger/stroman via dezelfde tussenpersoon, soms in een korte periode, aandelen van noodlijdende vennootschappen overneemt, waarbij steeds sprake is van verschillende branches, tegen een bedrag van 1 euro en veelal met overname van schulden.

Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat de transacties verband kunnen houden met witwassen. Ondanks deze indicatoren heeft verdachte geen aanleiding gezien melding te maken van de ongebruikelijke transacties, ook niet met terugwerkende kracht. Op grond van de Wwft bestond echter wel de plicht om van deze transacties melding te maken bij de Financiële inlichtingen eenheid. De ondernemingen van verdachte hebben dit nagelaten. Zij hadden niet alleen de transacties op zichzelf als ongebruikelijk moeten aanmerken op het moment dat de transacties werden verricht. Ook achteraf had hen het patroon moeten opvallen en hadden zij alsnog melding moeten doen van de voorgaande transacties. Dit heeft de ondernemingen van verdachte nagelaten, terwijl zij daartoe wel gehouden waren op grond van artikel 16 van de Wwft (oud).

Verdachte zal worden veroordeeld voor het onder feit 3 tenlastegelegde en wel voor het feitelijk leiding geven aan de verboden gedragingen nu de ondernemingen van verdachte, te weten Auspex B.V. en Perform Interim Management en Consultancy B.V., uitdrukkelijk staan genoemd in de aktes van de aandelenoverdrachten en deze ondernemingen in het kader van de Wwft instellingen zijn die de ongebruikelijke transacties hadden moeten melden.

5 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

ten aanzien van feit 1:

in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2016, in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband met

- [naam 1] en

- [medeverdachte 2] en

- [medeverdachte 1]

welke organisatie tot oogmerk had het plegen van de volgende misdrijven:

- faillissementsfraude, artikel 340, 341, 342 en 343 WvSr (oud);

- het niet geven van inlichtingen tijdens een faillissement, artikel 194 Wetboek van Strafrecht (oud);

- ( gewoonte en/of schuld)witwassen, artikel 420 bis/ter/quater WvSr;

ten aanzien van feit 2, primair:

telkens tezamen en in vereniging met anderen en rechtspersonen, te weten:

- CIS Limitem B.V. (voorheen [naam B.V. 1] ), die bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 18 januari 2011 in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 4 februari 2010 tot en met 13 december 2013 in Nederland en

- Toohoe LTD, die bij vonnis van de rechtbank Oost-Nederland, locatie Zutphen op 5 februari 2013, in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 10 augustus 2012 tot en met 30 april 2014 in Nederland,

telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersonen, niet voldaan heeft en/of (heeft) laten voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers hebben hij verdachte en zijn mededaders:

- geen (volledige) (deugdelijke) bedrijfsadministratie gevoerd, in elk geval de administratie van voornoemde rechtspersonen niet zodanig gevoerd dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van voornoemde rechtspersonen konden worden gekend, en

- niet de (gehele) administratie(s) van voornoemde rechtspersonen bewaard, en

- niet de (gehele) administratie(s) van voornoemde rechtspersonen aan de curator in het faillissement ter beschikking gesteld;

ten aanzien van feit 3:

Auspex BV en Perform Interim Management en Consultancy B.V., in de periode van 1 januari 2015 tot en met 5 februari 2016, in Nederland, telkens in de uitoefening van een juridisch beroep of bedrijf zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig advies heeft gegeven en/of bijstand heeft verleend bij het geheel of gedeeltelijk aan- of verkopen dan wel overnemen van een onderneming voor zover daardoor een persoon die niet als uiteindelijk belanghebbende van die onderneming kwalificeerde, uiteindelijk belanghebbende van die onderneming wordt (geldend van 1 januari 2013 tot en met 1 april 2016), immers hebben voornoemde rechtspersonen telkens opzettelijk geen onverwijlde meldingen gedaan van transacties zoals bedoeld in de Wwft te weten de aandelenoverdracht van Centira B.V. (op 22 januari 2016), Woon Outlet Lelystad B.V. (op 20 januari 2015), [naam B.V. 3] . (op 20 januari 2015) en C.H. Daksystemen B.V. (op 5 februari 2016), aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 Motivering van de straffen

8.1.

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1, 2 primair en 3 moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest en een afroomboete van € 20.000,-. Bij het formuleren van de strafeis is rekening gehouden met de gezondheidssituatie van verdachte en met het feit dat het om relatief oude feiten gaat. In strafverzwarende zin is rekening gehouden met de rol van verdachte, hij was de spin in het web.

8.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht de eis van de officier van justitie niet te volgen gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, het feit dat verdachte lijdt aan kanker, het feit dat hij 41 dagen in voorarrest heeft gezeten wat hem erg zwaar is gevallen en de negatieve publiciteit die het voor verdachte heeft meegebracht. Als alternatief voor de onvoorwaardelijke gevangenisstraf komt de geëiste geldboete in beeld die verdachte bereid is te betalen, maar wel in termijnen nu hij gepensioneerd is en zijn verdiencapaciteit gering is. Eventueel zou deze geldboete gecombineerd kunnen worden met een taakstraf en een deels voorwaardelijke straf.

8.3.

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot het oogmerk had het plegen van faillissementsfraude en witwassen. Dat eerste doet verdachte door als bemiddelaar ten aanzien van B.V.’s die in het zicht van een faillissement zijn, te bewerkstelligen dat aandelen worden overgedragen, en zich daarvoor te laten betalen. Kort na die aandelenoverdrachten worden de B.V.’s door de nieuwe bestuurders ontbonden of failliet verklaard en de administratie is mede op het advies van verdachte onvindbaar dan wel niet goed meer boven tafel te brengen, zodat de schuldeisers met lege handen blijven staan en curatoren de mogelijkheid wordt ontnomen te controleren wat er met het geld en/of vermogen van de bedrijven was gebeurd. Daarnaast is gebleken dat een aantal B.V.’s, waarbij verdachte betrokkenheid heeft gehad, zijn gebruikt als schakel in een witwasnetwerk. Witwassen is een ernstig feit dat in niet te onderschatten mate bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er immers toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna de pleger van het misdrijf vrijelijk over het geld kan beschikken in de legale economie, zodat “misdaad loont”. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd. Dit geldt te meer nu hij heeft nagelaten ongebruikelijke transacties als bedoeld in de Wwft te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. Hij heeft door zijn handelen de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten op te sporen en de integriteit van het financiële en economische verkeer te bewaken.

Verdachte heeft zich met deze feiten tevens schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk door zijn betrokkenheid bij het veronachtzamen van de wettelijk opgedragen plicht een volledige en deugdelijke administratie te voeren, te bewaren en te overleggen aan de curator. Door het handelen van verdachte kunnen preferente en concurrente schuldeisers zijn benadeeld. Omdat de vennootschap voor de overdracht al te kampen had met schulden en omdat door een gebrek aan administratie niet meer is vast te stellen hoe hoog de schulden waren en/of welke schulden er nadien zijn bijgekomen en of de vennootschap ook vorderingen had op derden (of op (voormalig) bestuurders), is niet vast te stellen hoe hoog het benadelingsbedrag door het handelen van verdachte exact is geweest. Verdachte heeft schuldeisers in een ongunstige positie gebracht. Zijn handelen heeft geresulteerd in faillissementen zonder enig inzicht in de vermogenspositie van de gefailleerde vennootschappen. Verdachte heeft hiermee blijk gegeven van een lichtzinnige houding ten opzichte van de vermogensbelangen van de schuldeisers. Verder heeft verdachte het met zijn handelen voor de curator onmogelijk gemaakt om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen.

Uit het strafblad van verdachte van 24 januari 2019 is gebleken dat hij zich in de afgelopen jaren niet heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten.

Bij de straftoemeting heeft de rechtbank ook het tijdsverloop van het strafproces in aanmerking genomen. Als uitgangspunt geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. In de onderhavige zaak gaat de rechtbank uit van het moment waarop verdachte is aangehouden en vervolgens in verzekering is gesteld, als het moment dat de redelijke termijn is aangevangen, te weten 14 juni 2016. Tussen die datum en de datum van het vonnis -– 27 mei 2019 - ligt een periode die de redelijke termijn met ruim 11 maanden overschrijdt. Deze overschrijding is niet te wijten aan enig handelen van de verdediging. Daarom zal de rechtbank de straf, overeenkomstig vaste jurisprudentie, matigen.

Bij het bepalen van de strafmaat is ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Ook de rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte in deze omvangrijke fraudezaak als “spin in het web” dient te worden beschouwd. Dat rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een duur als gevorderd door de officier van justitie. In de gezondheidstoestand van verdachte, die op de zitting uitgebreid ter sprake is gekomen, en zijn leeftijd ziet de rechtbank echter aanleiding om te komen tot een substantieel lagere vrijheidsbenemende straf dan geëist. De rechtbank ziet echter - alles afwegend en daarbij het gegeven betrekkend dat verdachte veel geld heeft verdiend met de door hem gepleegde strafbare feiten - wel aanleiding om, naast een gevangenisstraf, een forse geldboete op te leggen om op die wijze recht te doen aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal - overeenkomstig het verzoek van verdachte - termijnbetalingen toestaan.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24 a, 24c, 47, 51, 57, 140 en 343 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 16 van de Wwft .

Deze wettelijke voorschriften zijn van toepassing zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde partieel nietig.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

ten aanzien van feit 1:

het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

ten aanzien van feit 2, primair:

medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd;

ten aanzien van feit 3:

feitelijk leiding geven aan opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van € 50.000,- (vijftigduizend euro), bij niet betaling te vervangen door 285 dagen hechtenis, waarbij de geldboete in 8 driemaandelijkse termijnen van € 6.250,- betaald dient te worden.

Gelast de teruggave aan verdachte [verdachte] van alle op de beslaglijst genoemde goederen en zoals in bijlage III opgenomen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. B. Vogel, voorzitter,

mrs. M.J.E. Geradts en A.C.J. Klaver, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2019.

Kamerstukken II 2014-2015, 34198, nr. 3 (MvT).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature