Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Medeplegen van gewoontewitwassen.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/731072-15

Datum uitspraak: 26 april 2019

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2019.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat de gemachtigde raadsman mr. P.P.J. van der Meij naar voren heeft gebracht.

2 Tenlastelegging

De verdenking komt er kort gezegd op neer dat verdachte zich in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2015 schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen in vereniging.

De tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3 Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met het beginsel van zuiverheid van oogmerk door opnameapparatuur te plaatsen in de woning van verdachte en haar gezin in het kader van het liquidatieonderzoek 13Puli, terwijl het eigenlijke doel van die opnames was om meer informatie te verkrijgen in het kader van het lopende witwasonderzoek 13Freesia. De zoon van verdachte (hierna: [naam zoon] ) was verdachte in het onderzoek 13Puli, maar zat op het moment van het plaatsen van de OVC-apparatuur gedetineerd. Het inzetten van dit zware middel diende dan ook geen enkel doel in het kader van 13Puli. Dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid, primair wegens schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, subsidiair omdat het Openbaar Ministerie opzettelijk een onjuiste afweging heeft gemaakt bij de vraag of het middel in redelijke verhouding stond tot het doel.

3.2

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2015 met nummer 2015063687 (procesdossier p. 1484) blijkt dat de OVC-apparatuur is geplaatst om informatie te vergaren in het onderzoek 13Puli. [naam zoon] werd op dat moment verdacht van betrokkenheid bij een liquidatie. Dit is een zeer ernstig feit waarvoor de inzet van OVC-apparatuur in de woning op basis van de op dat moment voorhanden zijnde informatie gerechtvaardigd was. Dat [naam zoon] op dat moment vastzat doet daaraan niets af. Bij die afweging heeft zonder twijfel een rol gespeeld dat opsporingsambtenaren in het algemeen weinig mogelijkheden hebben om dergelijke apparatuur in een woning te plaatsen zonder dat de bewoners dit merken, en dat zij de gelegenheid die de doorzoeking en de aanhouding van verdachte en haar echtgenoot bood, te baat hebben genomen om apparatuur te plaatsen. Dat de OVC-apparatuur eigenlijk zou zijn geplaatst ten behoeve van het witwasonderzoek in plaats van voor het liquidatieonderzoek is op geen enkele manier aannemelijk geworden. Het verweer wordt daarom verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

4. Waardering van het bewijs

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bewezenverklaring van gewoontewitwassen in vereniging gevorderd, met uitzondering van de volgende onderdelen: het € 500,- biljet (eerste gedachtestreepje), de geldbedragen voor de inruilwaarden van de Renault Megane en de Smart en de € 10.000,- die is overgemaakt aan A-point voor de aanschaf van de Volkswagen Golf (derde gedachtestreepje).

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Haar echtgenoot en tevens medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) had in de tenlastegelegde periode een legale inkomstenbron en hij was verantwoordelijk voor de financiële administratie binnen het gezin. Verdachte had geen wetenschap van of hoefde redelijkerwijs niet te vermoeden dat [medeverdachte] een illegale inkomstenbron had. Bovendien kan niet worden bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft in alle gevallen een concrete, verifieerbare en op voorhand niet volstrekt onwaarschijnlijke verklaring gegeven, waarnaar door het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek is gedaan. Onder deze omstandigheden kan geen bewezenverklaring volgen.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank komt tot een veroordeling voor gewoontewitwassen in vereniging. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.

Juridisch kader witwassen geld /goederen uit onbekend misdrijf

Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 18 december 2018, ECLI:NL:HR: 2018:2352) volgt dat als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf het geld of de goederen waar de witwasverdenking op zien afkomstig zijn, witwassen bewezen kan worden als het, op grond van de feiten en omstandigheden, niet anders kan dan dat het geld of de goederen van misdrijf afkomstig zijn.

Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen mag van een verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld en de goederen. Die verklaring moet min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaringen van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit dit onderzoek zal voor een bewezenverklaring moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is.

Vermoeden van witwassen

In de periode januari 2012 tot en met maart 2015 heeft verdachte in totaal € 4.059,- aan kindgebonden budget ontvangen. Van haar zijn verder geen inkomsten bekend. In de periode 2012 tot en met 2014 had [medeverdachte] een inkomen van in totaal € 52.024,-. Dit komt neer op een gemiddeld maandsalaris van € 1.445,11. Hij ontving bovendien in de periode januari 2012 tot en met maart 2015 in totaal € 8.900,- aan huurtoeslag en € 5.909,- aan zorgtoeslag. Het gezin, bestaande uit verdachte, [medeverdachte] en hun twee kinderen, moest van deze inkomsten leven. Daar staat tegenover dat er grote contante geldbedragen in de woning zijn aangetroffen en dat het gezin in de tenlastegelegde periode aanzienlijke geldbedragen heeft uitgegeven aan waardevolle voertuigen en goederen. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen zonder meer het vermoeden van een criminele herkomst van de geldbedragen die verdachte voorhanden had. Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst hiervan. Over een aantal posten heeft verdachte een verklaring afgelegd. Voor zover relevant worden die verklaringen hieronder afzonderlijk besproken.

- Contant geldbedrag van € 90.500,-

Bij de doorzoeking in de woning van verdachte aan de [adres] is in een verborgen ruimte in de toiletruimte een contant geldbedrag van in totaal € 90.000,- aangetroffen. Dit geldbedrag zat in verschillende pakketten verpakt en deze waren met tape aan de binnenzijde van de ruimte geplakt.

Verdachte heeft bij de politie geen verklaring afgelegd over het aangetroffen geldbedrag. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij niet wist dat het geldbedrag in de toiletruimte lag, maar dat zij inmiddels van [medeverdachte] had gehoord dat het geld van de zus van [medeverdachte] (hierna: [naam zus] ) was. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat het zijn spaargeld betreft. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat het geld van [naam zus] is. Het geld zou eerst bij zijn moeder hebben gelegen, maar omdat zijn moeder de verantwoordelijkheid over het geld niet meer wilde, heeft [naam zus] het uiteindelijk bij hem geplaatst. Dit is ook door [naam zus] verklaard bij de rechter-commissaris. Deze verklaringen die zijn afgelegd bij de rechter-commissaris acht de rechtbank onaannemelijk, omdat zij verschillen van de verklaringen die aanvankelijk bij de politie zijn afgelegd en op elkaar lijken te zijn afgestemd. Daar komt bij dat uit de OVC-gesprekken is op te maken dat verdachte en [medeverdachte] met elkaar hebben gepraat over de vingerafdrukken van verdachte op de pakketten, waaruit volgt dat verdachte wel degelijk wist dat het geldbedrag in de woning lag. Op grond van het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat dit geldbedrag van € 90.000,- - bij gebrek aan een concrete, verifieerbare verklaring die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is - onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit geldbedrag heeft verhuld.

Verdachte zal worden vrijgesproken van het witwassen van het € 500,- biljet dat op de kamer van [naam zoon] is aangetroffen.

- Contant gestorte geldbedragen van in totaal € 10.140,-

Op de bankrekening van verdachte is in de tenlastegelegde periode een bedrag van € 2.150,- contant gestort. Op de bankrekening van [medeverdachte] is een bedrag van € 7.750,- contant gestort en op de bankrekening van [naam zoon] is een bedrag van € 390,- contant gestort. Dit betreft in totaal, anders dan in de tenlastelegging staat, een bedrag van € 10.290,-. Ter zitting is geconstateerd dat in de berekening vermoedelijk een bedrag van € 150,- aan contante opname is afgetrokken. De officier van justitie heeft gesteld van het bedrag op de tenlastelegging uit te gaan. De hoogte van de geldbedragen is op zichzelf niet zodanig dat daaruit direct een vermoeden van witwassen voortvloeit, maar de verklaringen die verdachte en [medeverdachte] hierover hebben gegeven zijn onvoldoende concreet. Zij hebben niet kunnen uitleggen waar deze contante geldbedragen vandaan komen. Bovendien zijn de bedragen steeds gestort om een positief saldo op de verschillende bankrekeningen te krijgen. Bezien in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat ook deze geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig zijn. Omdat slechts € 10.140,- bij deze post ten laste is gelegd, zal dat (lagere) bedrag bewezen worden verklaard.

- € 45.090,- € 45.090,- besteed aan de aanschaf en gebruik van meerdere voertuigen

 De Volkswagen Golf ter waarde van € 25.000,- is op 8 mei 2014 aangeschaft door [medeverdachte] . Hij heeft een Renault Megane ingeleverd, waar hij een bedrag van € 5.000,- voor kreeg. Hij heeft € 10.000,- contant betaald en de overige € 10.000,- is in twee delen overgemaakt naar de verkoper vanaf de rekening van [naam zus] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij € 10.000,- contant van [naam zus] heeft gekregen en daarmee de contante betaling voor de Volkswagen heeft gedaan. Uit de bankafschriften van [naam zus] blijkt niet dat er in die periode een dergelijk bedrag van haar bankrekening is opgenomen. Nu na nader onderzoek naar deze verklaring van [medeverdachte] , deze niet aannemelijk is geworden, is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag van € 10.000,- onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is. Verdachte wordt niet veroordeeld voor het witwassen van het geldbedrag (€ 5.000,-) dat voor de Renault Megane is verkregen en de € 10.000,- die door [naam zus] is overgemaakt aan de verkoper. Uit de berekeningen die in het dossier zijn gemaakt, maakt de rechtbank op dat deze bedragen ook niet zijn meegenomen in het genoemde totaalbedrag van € 45.090,-.

 Tijdens de doorzoeking is in de handtas van verdachte de autosleutel van een Mini Cooper aangetroffen. De auto stond in de garage onder hun appartementencomplex en de aankoopnota en de papieren werden in de woning zelf aangetroffen. De Mini is op 14 januari 2013 gekocht en kostte € 23.985,-. De auto staat op naam van de vader van [medeverdachte] , maar door de verkoper van de auto is [medeverdachte] herkend als de man die de auto kwam kopen en kwam ophalen. De auto is contant betaald en bij de aankoop werd een Smart ingeruild ter waarde van € 7.750,-. Zowel verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard dat de Mini van de vader van [medeverdachte] is, maar dat hij door verdachte wordt gebruikt. Door de moeder van [medeverdachte] is daarentegen verklaard dat de Mini van haar is en door de vader van [medeverdachte] is verklaard dat de Mini van hem is, maar dat zijn familie erin rijdt. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte de feitelijke gebruiker van de Mini is. Gelet op de voorgaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte hieromtrent na nader onderzoek niet aannemelijk is geworden. De rechtbank houdt het ervoor dat [medeverdachte] met contante gelden en door zijn eigen Smart in te leveren deze Mini voor verdachte heeft gekocht en dat zij de auto vrijwel dagelijks gebruikte. Er is niet gebleken dat [medeverdachte] daarvoor over voldoende legale middelen beschikte en daarom kan het niet anders zijn dan dat dit geldbedrag van € 16.235,- onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig was. Verdachte wordt niet veroordeeld voor de inruilwaarde van de Smart, omdat de Smart in 2009 is gekocht en dat niet in de tenlastegelegde periode valt. Ook ten aanzien van dit bedrag maakt de rechtbank uit de berekening in het dossier op, dat alleen het bedrag van € 16.235 in het totaalbedrag op de tenlastelegging is meegenomen.

 De Piaggio is op 15 juni 2013 gekocht door [naam zoon] . Zijn naam staat ook op de factuur. De Piaggio is echter op naam gesteld van [medeverdachte] . De Piaggio is contant betaald voor een bedrag van € 8.450,- en er is een Vespa ingeruild ter waarde van € 2.300,-. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij de eigenaar van de Piaggio is en dat hij deze met contant geld heeft betaald, maar hij wilde niet zeggen waar dit geld vandaan kwam. Zowel verdachte als [medeverdachte] en [naam zoon] hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat [naam zus] het geld aan [naam zoon] heeft gegeven om de motor te kopen, terwijl zij dit eerder niet hebben genoemd in hun verklaringen bij de politie. Volgens [naam zus] heeft zij inderdaad geld aan [naam zoon] gegeven voor de aanschaf van de motor, maar zij kon niet vertellen wanneer zij dat heeft gedaan. Dat maakt dat die verklaring niet geverifieerd kan worden aan de hand van haar bankafschriften. Bovendien heeft zij hier tijdens haar politieverhoor niets over gezegd. Het feit dat alle betrokkenen pas bij de rechter-commissaris een verklaring hebben afgelegd over de herkomst van het geldbedrag, namelijk dat het geld van [naam zus] afkomstig is, maakt dat de rechtbank de verklaringen onvoldoende concreet en verifieerbaar acht. Bij gebrek aan een dergelijke verklaring over de legale herkomst van dit geldbedrag (€ 8.450,-) is de rechtbank van oordeel dat het onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is.

 In het totaalbedrag van € 40.090,- op de tenlastelegging is blijkens berekeningen in het dossier een bedrag van € 9.271,- aan brandstofkosten opgenomen. De rechtbank acht het witwassen van een bedrag aan brandstofkosten van € 9.245,- bewezen. Op geen van de bankafschriften van betrokkenen is te zien dat er betaald is voor benzine. Het kan niet anders dan dat deze brandstofkosten contant betaald zijn. De verklaringen bij de rechter-commissaris dat de vrienden van [naam zoon] nu en dan benzine betaalden acht de rechtbank onvoldoende concreet en verifieerbaar. Bij gebrek aan een verklaring over de legale herkomst van dit bedrag, is de rechtbank van oordeel dat het onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig is.

 De rechtbank stelt vast dat het totaal bewezenverklaarde bedrag voor aanschaf en gebruik van de voertuigen € 43.930,- bedraagt.

- € 5.500,- € 5.500,- besteed aan een aanbetaling voor de aanschaf van een boot

In de kast achter het bed in de slaapkamer van verdachte en [medeverdachte] is een koopcontract aangetroffen van een boot ter waarde van € 36.500,-, waarvan € 5.500,- contant is aanbetaald. Het contract staat op naam van de vader van [medeverdachte] .

[medeverdachte] wilde bij zijn politieverhoren niet zeggen wie de aanbetaling voor de boot heeft gedaan. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat zijn vader de boot heeft gekocht. Verdachte heeft geen verklaring gegeven over de boot. De verkoper van de boot heeft [medeverdachte] herkend als de persoon die aanwezig was bij de aanschaf van de boot. Bovendien blijkt uit OVC-gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] dat zij bang waren dat de boot in beslag zou worden genomen. Ook zijn op de bankrekening van de vader van [medeverdachte] geen afschrijvingen gevonden die betrekking hadden op de aankoop van deze boot. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] de aanbetaling voor de boot heeft gedaan. Nu er geen concrete, verifieerbare verklaring is gegeven voor de herkomst van het bedrag, kan bewezen worden dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.

- € 42.120,- € 42.120,- besteed aan consumptieve uitgaven

Op de bankafschriften van verdachte en [medeverdachte] zijn in de tenlastegelegde periode weinig consumptieve uitgaven zichtbaar, alleen een bedrag van € 560,- aan boodschappen. Uit gegevens van het NIBUD blijkt dat voor een gezin met twee kinderen in de periode van januari 2012 tot en met maart 2015 een bedrag van minimaal € 42.120,- uitgegeven had moeten zijn. Omdat deze uitgaven niet op de bankrekeningen zijn te zien kan het niet anders zijn dan dat zij de consumptieve uitgaven contant hebben betaald.

Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij wekelijks van [medeverdachte] € 50,- tot € 100,- contant geld kreeg om boodschappen te doen. Later hebben verdachte en [medeverdachte] bij de rechter-commissaris verklaard dat de ouders van [medeverdachte] alle boodschappen haalden voor het gezin. Gelet op het beperkte vermogen van de ouders van [medeverdachte] en het feit dat deze verklaringen pas bij de rechter-commissaris zijn afgelegd, acht de rechtbank deze verklaring onvoldoende concreet en verifieerbaar. Dat maakt dat het niet anders kan dan dat deze contante uitgaven (€ 41.560,-) onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte zal worden vrijgesproken van het witwassen van € 560,- die aantoonbaar zijn uitgegeven aan boodschappen.

- € 58.092,- € 58.092,- euro besteed aan de inrichting/onderhoud van de woning, een vakantiereis, kleding, elektronica, groeilampen, onderhoud van huisdieren

Bij de doorzoeking is een grote hoeveelheid aankoopbonnen aangetroffen, waarbij het grootste gedeelte van de aankopen contant zijn betaald. In totaal is in de tenlastegelegde periode een bedrag van € 58.092,- uitgegeven. De rechtbank stelt vast dat er in de gemaakte Excel overzichten in het dossier een aantal dubbeltellingen zitten. Naast de al verwerkte aftrek van kosten voor vervoersmiddelen en de boot, houdt de rechtbank rekening met aftrek van een nota van de Mediamarkt van 26 januari 2015 van € 357,15, een stortingsbewijs van de ING van 11 februari 2015 van € 500,-, en een nota van de Bijenkorf van 6 juni 2014 van € 990,-. Het totaalbedrag aan aankoopbonnen komt hierdoor uit op € 56.244,85.

Voor deze uitgaven is door verdachte en [medeverdachte] geen concrete, verifieerbare verklaring gegeven. De door getuigen bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen ten aanzien van de geboekte vakantiereis en het bed van [naam zoon] zijn evenmin verifieerbaar. Bovendien blijkt uit OVC-gesprekken dat er aankoopbonnen zijn verbrand en dat zij spullen uit de woning wilden verplaatsen zodat deze niet gevonden zouden worden. Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat deze onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn.

Medeplegen

Tussen verdachte en [medeverdachte] was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking zodat zij kunnen worden aangemerkt als medepleger. Verdachte heeft in de tenlastegelegde periode samen met [medeverdachte] en hun twee kinderen geleefd in de woning aan de [adres] , waar zij samen de illegale gelden voorhanden hebben gehad, ervan hebben geleefd en van de aangeschafte goederen gebruik hebben gemaakt. Zij heeft zich daarom tezamen en in vereniging met haar partner [medeverdachte] schuldig gemaakt aan witwassen van geld met criminele herkomst.

Gewoontewitwassen

Verdachte heeft de hierboven bewezenverklaarde gedragingen gedurende een langere periode herhaald. Het op deze structurele wijze witwassen van geldbedragen levert naar het oordeel van de rechtbank gewoontewitwassen op.

5 Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte

in de periode van 01 januari 2012 tot en met 31 maart 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, en haar mededader(s) voorwerpen, te weten

- een contant geldbedrag van 90.000 euro en

- contant gestorte gelbedragen van in totaal 10.140 euro gestort bij ABN AMRO (op rekeningnummer [nummer] op naam van [medeverdachte] ) en ING Bank (op rekeningnummer [nummer] op naam van verdachte en rekeningnummer NL93INGB 0676.6113.70 op naam van [naam 1] ) en

- in totaal 43.930 euro (besteed aan de aanschaf en/of gebruik en/of onderhoud van een personenauto (merk Volkswagen, type Golf 2.0 TSI GTI), met kenteken [kenteken] , en een personenauto (merk Renault, type Megane), met kenteken [kenteken] , en een personenauto (merk Mini, type Cooper), met kenteken [kenteken] , en een personenauto (merk Smart), met kenteken [kenteken] , en een motorfiets (merk Piaggio, type MP3), met kenteken [kenteken] , en

- in totaal 5.500 euro (besteed aan een aanbetaling voor de aanschaf van een boot) en

- in totaal 41.560 euro (besteed aan consumptieve uitgaven) en

- in totaal 56.244 euro (besteed aan de inrichting en/of onderhoud van de woning aan perceel [adres 1] en een vakantie(reis) (naar Turkije) en kleding en elektronica en groeilampen en het onderhoud van huisdieren),

voorhanden gehad, terwijl zij, verdachte, en haar mededader(s) wisten dat boven omschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

6 De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7 Motivering van de straffen

7.1

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast dient aan verdachte een taakstraf van 240 uren te worden opgelegd.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen, heeft hij zich op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met de gezondheidstoestand van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Omdat de raadsman van een lager witwasbedrag uitgaat heeft hij verzocht de taakstraf te matigen. Hij ziet bovendien geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft zich in een periode van drie jaar schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verdachte heeft zich samen met haar partner een relatief luxe levensstijl veroorloofd, die zij zich uit hun legale inkomsten niet hadden kunnen permitteren. In meerdere gevallen heeft zij geen aannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van de geldbedragen.

De rechtbank heeft voor het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten die de rechtbanken hebben voor fraudedelicten. Hieruit volgt dat bij fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 125.000,- en € 250.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden het uitgangspunt is.

Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank de overschrijding van de redelijke termijn in het voordeel van verdachte meegenomen. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis moet worden gewezen. In deze zaak is de redelijke termijn begonnen toen verdachte in verzekering is gesteld, 25 maart 2015. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 26 april 2019 – ligt een periode die de redelijke termijn met ruim twee jaar overschrijdt. Dit tijdsverloop is niet aan verdachte te wijten en kan ook niet worden gerechtvaardigd door bijvoorbeeld de ingewikkeldheid van de zaak.

Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn, en mede in aanmerking genomen de gezondheidstoestand van verdachte zoals door de raadsman op de terechtzitting naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Zij ziet wel reden om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke feiten. Zij zal daarom aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden opleggen, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast wordt aan verdachte een taakstraf van 240 uren opgelegd.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 22c, 22d, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

het medeplegen van gewoontewitwassen.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.

Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.

Beveelt dat voor de tijd, door de veroordeelde in verzekering doorgebracht, bij tenuitvoerlegging van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 (twee) uren in mindering worden gebracht.

Dit vonnis is gewezen door

mr. N.J. Koene, voorzitter,

mrs. B. Vogel en E. Laanen, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2019.

Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015063687-4978448, p. 13-19.

Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015063687-4978448, p. 13-19.

Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015063687-4978448, p. 13-19.

Een proces-verbaal van bevindingen geld met nummer 2015063687-4926790, p. 71-72.

Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015063687-5146646, p. 350-354.

Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015063687-5131674, p. 106-109.

Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015063687-4958929, p. 367-370.

Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015063687-4978090, p. 429-431.

Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015063687-4969964, p. 410-414.

Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015063687-5155336, p. 408-409.

Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015063687-5482655, p. 992-1002.

Een proces-verbaal van relaas met nummer 2015063687-4926948.

Een proces-verbaal van relaas met nummer 2015063687-4926948.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature