Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie bij (te laat) betaalde strafbeschikking.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13/052193-18

Datum uitspraak: 27 november 2019

Verkort vonnis van de politierechter Amsterdam, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1 Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 november 2019.

De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.C. van Dijk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K. Zeegers, naar voren hebben gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 19 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk enige handeling, gedaan door [politieambtenaar 1] (brigadier van de Politie Eenheid Amsterdam) en/of [politieambtenaar 2] (inspecteur van de Politie Eenheid Amsterdam), zijnde (een) ambtena(a)r(en) belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, te weten de aanhouding voor belediging van een vooralsnog onbekend gebleven persoon, heeft/hebben belet, belemmerd en/of verijdeld, door eenmaal of meermalen (met kracht)

- te rukken/trekken aan de arm(en), althans het lichaam van de vooralsnog onbekend gebleven persoon, met de bedoeling om de onbekend gebleven persoon te ontzetten en/of

- zijn arm(en) om het hoofd van voornoemde [politieambtenaar 2] te liggen/plaatsen,

teneinde hem in een zogenaamde wurggreep te brengen/houden;

(art 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3 Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk

3.1.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Op basis van de stukken van het dossier heeft het er in elk geval de schijn van dat verdachte erop mocht vertrouwen dat de strafbeschikking ten uitvoer is gelegd.

3.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich - overeenkomstig zijn pleitnota - op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Verdachte heeft de strafbeschikking op 23 november 2018 betaald. Uit het CJIB-zaaksoverzicht blijkt ook dat verdachte heeft betaald en dat de zaak op 23 november 2018 onherroepelijk is geworden. De strafbeschikking is hiermee volledig ten uitvoer gelegd in de zin van artikel 255a Wetboek van Strafvordering (Sv), zodat verdachte niet opnieuw in rechte betrokken kan worden in verband met hetzelfde feit.

Verdachte heeft de strafbeschikking weliswaar te laat betaald, maar dat doet niet af aan het feit dat met de betaling de strafbeschikking is geëxecuteerd. Verdachte heeft op 24 september 2018 de laatste betaalherinnering gekregen met de vervaldatum 8 oktober 2018. De strafbeschikking was echter nog niet vernietigd of ingetrokken op het moment van betalen. Er is dus geen sprake van een onverschuldigde betaling. Uit de wet en jurisprudentie volgt niet dat een te late betaling niet meer kan worden gezien als de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking. Uit de Aanwijzing Executie volgt dat het CJIB een zaak pas doorstuurt naar het Openbaar Ministerie, als geprobeerd is middels een incassoprocedure of door gijzeling het bedrag te innen. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte was geïnformeerd dat hij de strafbeschikking niet meer hoefde te betalen. Op de strafbeschikking zelf stond nota bene: “Heeft u volledig aan de strafbeschikking voldaan, dan is de strafvervolging beëindigd.” Er wordt niet gezegd wat er gebeurt als hij te laat betaalt.

Na contact met het CJIB blijkt dat zij een gedeelte van strafbeschikking zouden hebben teruggestort op de rekening van verdachte. Verdachte heeft echter niet terug kunnen vinden dat het bedrag is teruggestort en hij heeft ook geen bericht gehad van het CJIB dat zij het bedrag hebben teruggestort. Het CJIB heeft het resterende gedeelte gebruikt voor de betaling van een andere, openstaande boete.

3.3.

Oordeel van de politierechter

Een helder inzicht in de precieze feitelijke gang van zaken bij de verwerking door het CJIB van de betaling van verdachte (buiten de betalingstermijn) ontbreekt. Ook is onduidelijk op welke juridische grondslag het CJIB heeft gehandeld zoals het heeft gedaan. Voorstelbaar is dat het executietraject op het moment van betalen feitelijk al was afgesloten en zaak al was of zou worden doorgestuurd naar het OM om de zaak op zitting aan te brengen. Afhankelijk van de precieze feiten valt ook niet uit te sluiten dat het CJIB inderdaad de bevoegdheid toekwam om de (te late) betaling deels toe te rekenen aan andere openstaande schulden van verdachte. Dat neemt niet weg dat, gelet op de tekst en toelichting van de strafbeschikking, verdachte erop mocht vertrouwen dat ook een te late betaling alsnog beëindiging van de strafvervolging tot gevolg zou hebben. Dat gerechtvaardigde vertrouwen zou wellicht niet overeind zijn gebleven, indien het verdachte helder is gemaakt of moet zijn geworden – bijvoorbeeld uit de omschrijving bij een gedeeltelijke terugstorting door het CJIB of anderszins uit berichtgeving vanuit het CJIB of het OM over de verwerking van de betaling - dat zijn betaling niet dat rechtsgevolg heeft gehad en verdachte vervolgens geen actie meer heeft ondernomen. Verdachte bestrijdt echter dat die situatie zich heeft voorgedaan en in het CJIB-zaaksoverzicht - dat onderdeel uitmaakt van het voor verdachte kenbare dossier - staat vermeld dat de strafbeschikking op 23 november 2018 is betaald en de zaak op 23 november 2018 onherroepelijk is geworden.

Bij die stand van zaken acht de politierechter het niet noodzakelijk of opportuun - mede gegeven de relatieve ouderdom en overigens ook de inhoudelijke merites van de zaak - om nader onderzoek te gelasten naar de feitelijke gang van zaken. Temeer niet, omdat voorgaande speculaties over de mogelijke gang van zaken uitsluitend zijn gebaseerd op hetgeen verdachte en zijn raadsman daarover zelf naar voren hebben gebracht, na zelf contact te hebben gezocht met het CJIB. Het OM heeft, bij gebrek aan kennis over de gang van zaken, geen helder omlijnd (tegen)standpunt kunnen innemen dat een eventueel nader onderzoek verdient. De politierechter houdt het er dus voor dat verdachte er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de strafbeschikking met zijn betaling is voldaan en de zaak daarmee onherroepelijk is afgedaan. Om die reden zal de politierechter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

4 Beslissing

De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:

Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het ten laste gelegde.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. S.F. van Merwijk, politierechter,

in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,

en is uitgesproken op 27 november 2019.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature