Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/85
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2018 de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] ( [woonplaats] ), eiseres
en
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres vanaf oktober 2017 een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) van 6% van het maximale AOW-pensioen toegekend.
Bij besluit van 7 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft niet in Nederland gewoond of gewerkt. Op 6 april 1996 is zij getrouwd met [naam] ( [naam] ). [naam] is op [datum] 1995 naar [woonplaats] geremigreerd met een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een arbeidsongeschiktheid van meer dan 45%. Op 16 oktober 1998 is [naam] overleden. Eiseres heeft vanaf 1 oktober 1998 een uitkering ontvangen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw).
2. Eiseres heeft een pensioen op grond van de AOW aangevraagd.
3. In het primaire besluit heeft verweerder vermeld dat eiseres niet het maximale pensioenbedrag voor een alleenstaande krijgt. Volgens verweerder heeft eiseres geen AOW opgebouwd van 1 oktober 1967 tot en met 5 april 1996 en van 17 oktober 1998 tot en met 30 september 2017. Volgens verweerder is eiseres, afgerond, 47 jaar niet verzekerd geweest. Eiseres krijgt voor elk jaar dat zij niet heeft opgebouwd 2% minder AOW, dus 94% minder. Zij krijgt 6% van het maximale AOW-pensioen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder vermeld dat, eiseres direct voordat zij een Anw-uitkering ontving niet verplicht verzekerd was op grond van de volksverzekeringen in Nederland. Ook was eiseres niet vrijwillig verzekerd. Daarom was eiseres vanaf 17 oktober 1998 niet verzekerd voor de AOW.
Geschil
5. Eiseres voert aan dat zij tussen 6 april 1996 en 31 december 2000 verzekerd is geweest voor de AOW. Dit is afgerond vijf jaar. Daarom vindt eiseres dat ze recht heeft op 10% van het maximale pensioenbedrag.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres verzekerd is geweest vanaf het moment van trouwen op 6 april 1996 tot en met het moment van overlijden van haar echtgenoot op 16 oktober 1998. Dit is afgerond drie jaar. Daarom vindt verweerder dat eiseres recht heeft op 6% van het maximale pensioenbedrag.
7. Niet in geschil is of eiseres was verzekerd tussen 6 april 1996 en 16 oktober 1998. In geschil is of eiseres in de periode tussen 17 oktober 1998 en 31 december 2000 verzekerd was volgens de AOW.
Juridisch kader
8. Op grond van artikel 6, derde lid, van de AOW , kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden. Hieraan is uitvoering gegeven bij de opeenvolgende Koninklijke Besluiten uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen, te weten Stb. 1989, 164 (KB 164) en Stb. 1998, 746 (KB 746).
9. In artikel 8, tweede lid, van het KB 164 is bepaald – voor zover hier van belang – dat verzekerd is ingevolge de volksverzekeringen degene, die niet in Nederland woont en recht heeft op een uitkering, genoemd in het eerste lid, indien dat recht aansluit op de verplichte verzekering ingevolge de volksverzekeringen en mits die uitkering ten minste gelijk is aan 35% van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantie-bijslag (Stb. 1968, 657) bedoelde bedrag.
10. Op 1 januari 1999 is KB 164 opgevolgd door KB 746. Degenen die op grond van KB 164 verzekerd waren voor de AOW bleven op grond van artikel 26 van het KB 746 tot 1 januari 2000 verzekerd.
11. Uit de uitspraak van 8 december 2006 van de Centrale Raad van Beroep volgt dat indien aan een betrokkene een uitkering op grond van de Anw is toegekend, in beginsel hij dan ook verzekerd is op grond van artikel 8, tweede lid, van het KB 164, respectievelijk artikel 26, tweede lid, van het KB 746.
Beoordeling
12. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hierboven genoemde jurisprudentie eiseres over de periode dat zij Anw heeft ontvangen verzekerd is geweest voor de AOW op grond van KB 164 en KB 746. Dit betekent dat eiseres van 17 oktober 1998 tot en met 31 december 1998 verzekerd is geweest voor de AOW op grond van artikel 8, tweede lid, van het KB 164. Op grond van artikel 26, tweede lid, van het KB 746 is eiseres verzekerd geweest voor de AOW van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999. Nu dit artikel per 1 januari 2000 is vervallen, kan eiseres over de periode gelegen daarna geen aanspraak maken.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres recht heeft op AOW over de periode van 6 april 1996 tot en met 31 december 1999. Dit is afgerond vier jaar. Daarom heeft eiseres recht op een AOW-uitkering van 8% van het maximale AOW-pensioen vanaf oktober 2017.
Conclusie
14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en deze uitspraak zal in de plaats treden van het bestreden besluit.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het primaire besluit;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.
Zie Centrale Raad van Beroep van 8 december 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4059.