Uitspraak
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/615516 / HA RK 16-349
Beschikking van 15 februari 2018
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. J.M. Geelkerken te Amsterdam,
en
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
GOOGLE INC.,
gevestigd te Mountain View, Californië (Verenigde Staten van Amerika),
belanghebbende,
advocaat mr. A. Strijbos te Amsterdam
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NRC MEDIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
belanghebbende.
Partijen worden hierna [verzoeker] , Google en NRC genoemd.
1 De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit
het verzoekschrift met vertaling en bijlagen, ingekomen ter griffie op 22 september 2016,
de tussenbeschikking van 24 november 2016, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
het verweerschrift met bijlagen,
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 12 juni 2017, met de daarin genoemde stukken;
de brief van de griffier van 22 september 2017 waarbij NRC is gevraagd of zij op het verzoek gehoord wenst te worden;
het proces-verbaal van de voortzetting van de mondelinge behandeling, gehouden op 28 november 2017, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden. Partijen zijn van de (uitgestelde) beschikkingsdatum op de hoogte gesteld.
2 De feiten
2.1.
[verzoeker] is werkzaam (geweest) als zelfstandig artiestenmanager in de muziekindustrie.
2.2.
Google is exploitant van de internetzoekmachine Google Search (hierna: de zoekmachine). Deze zoekmachine helpt gebruikers om informatie elders op het internet te vinden. Gebruikers kunnen een of meer zoektermen opgeven, waarna de zoekmachine een pagina met zoekresultaten weergeeft. De zoekresultatenpagina toont hyperlinks die onder andere naar webpagina’s verwijzen. De selectie en ordening van de zoekresultaten en de vertoning daarvan aan de gebruiker zijn het dynamisch product van een geautomatiseerd, algoritmisch proces. Dat algoritme selecteert en ordent zoekresultaten aan de hand van meer dan 200 factoren. De precieze werking van dit algoritme is een bedrijfsgeheim van Google.
2.3.
Bij zijn geboorte kreeg [verzoeker] de achternaam van zijn moeder. Toen [verzoeker] twee jaar oud was, is zijn naam veranderd in de achternaam van de nieuwe man van zijn moeder. Rond zijn 35e heeft [verzoeker] zijn achternaam gewijzigd naar ‘ [verzoeker] ’. [verzoeker] gebruikte op dat moment al een aantal jaren de artiestennaam ‘ [verzoeker] ’. Die artiestennaam bleef hij gebruiken ook nadat zijn naam was gewijzigd in ‘ [verzoeker] ’. Deze artiestennaam stond destijds ook in zijn paspoort als ‘pseudoniem’ bijgeschreven, inmiddels niet meer.
2.4.
[verzoeker] heeft vanaf 2005 voor [bedrijf] gewerkt als freelance artiestenmanager.
2.5.
Toen [verzoeker] al ruim anderhalf jaar werkte voor [bedrijf] , heeft hij op verzoek van [bedrijf] een cv (met daarop een opleiding die hij niet had afgerond) en een kopie van zijn paspoort, met daarin een door hem aangebrachte aanpassing (hij had zijn naam veranderd in ‘ [verzoeker] ’), aan [bedrijf] verstrekt. [bedrijf] heeft hierop aangifte gedaan van valsheid in geschrifte. Deze aangifte heeft geleid tot vervolging van [verzoeker] en vervolgens, in [maand] 2008, tot zijn veroordeling door de politierechter te Den Haag met oplegging van een werkstraf van 80 uur (hierna: de strafzaak).
2.6.
Op [datum] 2008 verscheen in NRC-Handelsblad een artikel met als kop “ [krantenkop] ” (hierna: het NRC-artikel of eenvoudigweg het artikel ).
2.7.
Het NRC-artikel beschrijft de terechtzitting van de politierechter in de strafzaak tegen [verzoeker] in [maand] 2008 en de aansluitende veroordeling. In het artikel word t [verzoeker] met zijn volledige (achter)naam vermeld.
2.8.
Als in de zoekmachine de zoekopdracht ‘ [verzoeker] ’ wordt ingevoerd, wordt een zoekresultaat (hierna: het zoekresultaat) weergegeven. Op de eerste pagina van het zoekresultaat verschijnt (ten tijde van het indienen van het verzoekschrift en ten tijde van het schrijven van deze beschikking) als eerste URL de koppeling die verwijst naar het NRC-artikel met daarbij een snippet, een korte samenvatting van de pagina onder de titel (hierna: afzonderlijk de URL en de snippet, en gezamenlijk: de koppeling). Het gaat om de volgende URL:
(De URL is om privacyredenen verwijderd).
Het zoekresultaat ziet er als volgt uit: (Het zoekresultaat is om privacyredenen verwijderd).
2.9.
In 2016 heeft [verzoeker] herhaaldelijk bij Google verzoeken tot verwijdering van de koppeling ingediend. Google heeft deze verzoeken telkens afgewezen.
2.10.
Eveneens in 2016 heeft [verzoeker] ook NRC verzocht de link naar het artikel te verwijderen. NRC heeft dit verzoek afgewezen.
2.11.
Op [datum] 2016 heeft de advocaat van [verzoeker] opnieuw bij Google een verzoek tot verwijdering van de koppeling ingediend.
2.12.
Per e-mail van [datum] 2016 heeft Google dit verzoek afgewezen.
3 Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, Google te bevelen om binnen 24 uur na de beslissing in deze procedure de koppeling, die voortkomt uit de zoekopdracht naar zijn naam, uit de zoekresultaten te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, te vermeerderen met rente, en subsidiair dat de rechtbank een voorziening treft, met veroordeling van Google in de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. Google is met betrekking tot de URL aan te merken als verwerker van strafrechtelijke persoonsgegevens omdat de bronpagina onder meer gegevens betreffende een strafbaar feit en de daarvoor opgelegde straf bevat. Primair is de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens dan ook onrechtmatig op grond van artikel 8 lid 5 van de Europese Privacyrichtlijn (Richtlijn 95/46/EG) juncto artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp), nu er geen sprake is van de uitzonderingsgronden die limitatief en exclusief zijn opgesomd in artikel 22 Wbp . [verzoeker] verwijst naar het arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 mei 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:1360). Subsidiair, in het licht van de artikelen 36 en 40 Wbp, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in zijn arrest van 13 mei 2014 met zaaknummer C-131/12 inzake Google Spain vs. Costeja (hierna: het Costeja-arrest) ten aanzien van strafrechtelijke persoonsgegevens overwogen dat het om een bijzonder geval gaat waarbij de aard en de gevoeligheid van de gegevens een beslissende factor vormen bij het bepalen van het evenwicht tussen de betrokken belangen van partijen. Bij de volgens dit arrest te maken belangenafweging dient het recht op privacy van [verzoeker] te prevaleren boven het recht van Google om de zoekresultaten in stand te laten. [verzoeker] wijst er daartoe – samengevat – op dat de koppeling verwijst naar het NRC-artikel dat een proces beschrijft dat dateert van (inmiddels) tien jaar geleden en dat bovendien veel onjuistheden bevat. De koppeling maakt dat [verzoeker] nog regelmatig wordt geconfronteerd met dit strafbare feit, een relatief licht vergrijp, terwijl hem daarvoor reeds een taakstraf is opgelegd die hij zonder protest heeft ondergaan; daarmee wordt [verzoeker] door de koppeling aanvullend gestraft.
3.3.
Google verzet zich tegen het verzoek en stelt zich op het standpunt dat zij het verwijderingsverzoek van [verzoeker] terecht heeft afgewezen. Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Het verwijderingsverzoek van [verzoeker] voldoet niet aan de criteria van artikel 36 Wbp en het Costeja-arrest. Zij wijst daarbij op het volgende: a) de URL verwijst naar een publicatie van een gerespecteerd landelijk nieuwsmedium; b) de URL is het enige zoekresultaat dat verwijst naar informatie over de meerdere strafrechtelijke veroordelingen van [verzoeker] en de enige link tussen de verschillende identiteiten van [verzoeker] ; c) de publicatie waarnaar de URL verwijst gaat onmiskenbaar over [verzoeker] ; d) de publicatie is relevant voor het beoordelen (door potentiële opdrachtgevers) van de professionele integriteit van [verzoeker] , terwijl zijn wisselende achternamen ervoor kunnen zorgen dat mogelijke misstanden in zijn professionele handelen minder makkelijk vindbaar zijn; e) de publicatie bevat geen informatie over het privéleven van [verzoeker] , anders dan dat hij zijn achternaam heeft gewijzigd, en gaat juist over zijn handelingen in zijn professionele hoedanigheid; f) de publicatie is niet onnodig grievend voor [verzoeker] ; g) de publicatie is het voorzienbare gevolg van zijn eigen handelen.
Ten aanzien van de feitelijke onjuistheden op detailniveau in het NRC-artikel wijst Google erop dat er ook inconsistenties zitten in het betoog van [verzoeker] , waaronder zijn eigen stelling dat hij al sinds 2011 niet meer actief is in de muziekindustrie, terwijl uit openbare bronnen blijkt dat dit niet juist is. Indien aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 36 en 40 Wbp wordt voldaan, dient bij de alsdan te maken belangenafweging het belang dat het publiek, in het bijzonder toekomstige opdrachtgevers, heeft om de informatie te kunnen vinden, zwaarder. Het feit dat de publicatie gaat over de strafrechtelijke veroordeling van [verzoeker] , en dus bijzondere persoonsgegevens bevat als bedoeld in artikel 16 Wbp , maakt dit niet anders, omdat het verbod op het verwerken van bijzondere gegevens slechts op haar van toepassing is voor zover verenigbaar met de bescherming van de informatievrijheid. Omdat het hier gaat om herhaaldelijke veroordelingen voor hetzelfde strafbare feit, waarvan in ieder geval het meest recente misdrijf is gepleegd in professionele hoedanigheid en met het doel om een werkgever te misleiden, zou het een te vergaande beperking van de informatievrijheid van zowel Google als NRC en de informatiezoekenden zijn als Google het NRC-artikel onvindbaar zou maken.
3.4.
NRC verzet zich eveneens tegen het verwijderingsverzoek. NRC erkent dat in het artikel onjuistheden staan. Zij heeft het verzoek van [verzoeker] destijds afgewezen omdat voor de krant de integriteit van het archief voorop staat. Zij bevestigt dat uitgangspunt is dat verdachten of veroordeelden van strafbare feiten slechts met voornaam en eerste letter van de achternaam worden vermeld (en dat dit ook zo in de Stijlgids van NRC staat), maar stelt zich op het standpunt dat in dit geval terecht de volledige naam van [verzoeker] in het artikel is vermeld omdat onder meer (het gebruik van) de naam de inzet was van de rechtszaak.
3.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover nodig – nader worden ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Buiten discussie staat dat het verzoek tot verwijdering alleen ziet op het zoekresultaat, te weten het zoekresultaat bij een zoekopdracht op naam van verzoeker, ‘ [verzoeker] ’. Het verzoek tot verwijdering ziet niet op het volledige zoekresultaat, maar slechts op de koppeling.
4.2.
Niet in geschil is dat de activiteit van de zoekmachine van Google, die erin bestaat door derden op het internet gepubliceerde of opgeslagen informatie te vinden, automatisch te indexeren, tijdelijk op te slaan en, ten slotte, in een bepaalde volgorde ter beschikking te stellen aan internetgebruikers, moet worden gekwalificeerd als “verwerking van persoonsgegevens” in de zin van artikel 2, aanhef en onder b en d, van de Privacyrichtlijn (Richtlijn 95/46/EG) wanneer die informatie persoonsgegevens bevat. Google heeft te gelden als de verantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens die zij met haar zoekmachine indexeert (het Costeja-arrest, r.ov. 41).
4.3.
Dit geldt dus ook voor de hiervoor in 2.8 vermelde persoonsgegevens/publicatie betreffende [verzoeker] , het NRC-artikel. [verzoeker] heeft zijn vordering primair gebaseerd op artikel 16 Wbp . Daarin staat, ter uitwerking van Richtlijn 95 /46, kort gezegd en voor zover hier van belang, dat de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens is verboden. In de daaropvolgende bepalingen van de Wbp worden uitzonderingen op dit verbod toegestaan. Tot die uitzonderingen behoort artikel 22 lid 1 Wbp , waarin staat dat het verbod strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken als bedoeld in artikel 16, niet van toepassing is indien de verwerking geschiedt door organen die krachtens de wet zijn belast met de toepassing van het strafrecht, alsmede door verantwoordelijken die deze hebben verkregen krachtens de Wet politiegegevens of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
4.4.
Het NRC-artikel bevat evident strafrechtelijke persoonsgegevens van [verzoeker] , nu daarin verslag wordt gedaan van het strafproces tegen [verzoeker] en tevens melding wordt gemaakt van zijn veroordeling. Om die reden zou een letterlijke lezing van artikel 16 in verbinding met 22 Wbp tot de slotsom leiden dat de vordering van [verzoeker] reeds op deze grond toewijsbaar is. Google is immers niet een orgaan dat krachtens de wet is belast met de toepassing van het strafrecht, en evenmin een verantwoordelijke die over de onderhavige publicaties de beschikking heeft verkregen krachtens de Wet politiegegevens of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
4.5.
Echter, de vraag rijst of artikel 16 Wbp wel van toepassing is op (exploitanten van) zoekmachines. Een bevestigend antwoord op deze vraag heeft immers verstrekkende gevolgen voor Google en de door haar geëxploiteerde zoekmachine. Hierdoor zou Google zonder meer zijn gehouden tot inwilliging van verwijderingsverzoeken als het onderhavige. Daarmee zou afbreuk worden gedaan aan de belangrijke maatschappelijke functie van zoekmachine(s) in het wereldwijde internet. Dit bevat immers een letterlijk onmetelijke hoeveelheid informatiebronnen/data die bovendien voortdurend wordt aangevuld. Zoekmachines zijn in dit licht een onmisbaar hulpmiddel om de internetgebruiker behulpzaam te zijn bij het vinden van de informatie waarnaar hij/zij op zoek is. Aan de vervulling van deze functie van een zoekmachine zou in belangrijke mate afbreuk worden gedaan voor zover het gaat om het vinden van publicaties waarin het publiek wordt ingelicht over strafrechtelijke persoonsgegevens betreffende medeburgers, indien het beroep van [verzoeker] op artikel 16 Wbp zou slagen. Een zo categorische beperking is niet goed te verenigen met het algemene belang. Google heeft tijdens de mondelinge behandeling gemeld dat de vraag of het Google is toegestaan bijzondere persoonsgegevens, zoals strafrechtelijke persoonsgegevens, te verwerken in een andere zaak middels prejudiciële vragen is voorgelegd aan het HvJEU. Partijen hebben de rechtbank niet verzocht de zaak aan te houden in afwachting van de uitspraak van het HvJEU, zodat de rechtbank zich vrij acht om deze vraag in haar oordeel te betrekken.
4.6.
Google heeft zich beroepen op de zogenoemde journalistieke exceptie. Hoewel het gerechtshof Den Haag in zijn arrest van 23 mei 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:1360) in een vergelijkbare zaak een beroep van Google op deze exceptie heeft gehonoreerd, wordt dit verweer niet gevolgd.
4.7.
In zijn arrest Satamedia (16 december 2008, ECLI:C:2008:727) heeft het HvJEU beslist dat sprake is van verwerking van persoonsgegevens ‘uitsluitend voor journalistieke doeleinden’ als bedoeld in artikel 9 Privacyrichtlijn indien die verwerking als enig doel heeft de bekendmaking aan het publiek van informatie, meningen of ideeën, ongeacht het overdrachtsmedium. Verder heeft het HvJEU in dat arrest beslist dat een beroep op artikel 9 Privacyrichtlijn niet is voorbehouden aan mediaondernemingen en ook kan worden gedaan bij aanwezigheid van een winstoogmerk.
Met erkenning van het feit dat het in verband met het belang dat de vrijheid van meningsuiting in elke democratische samenleving toekomt, noodzakelijk is daarmee samenhangende begrippen, waaronder het begrip journalistiek, ruim te interpreteren, en voorts rekening houdend met de ontwikkeling en de verveelvoudiging van middelen voor communicatie en informatieverspreiding, wordt het werk van een zoekmachine in de onderhavige context toch niet aangemerkt als een journalistieke activiteit. Daarvoor is immers mede essentieel dat de (in dit geval systematisch vergaarde) gegevens mede worden bewerkt en/of geanalyseerd, terwijl in voorkomend geval bovendien op basis daarvan opiniërende conclusies worden getrokken. Daarvan is in het geval van een zoekmachine – in feite een elektronische gegenereerde kaartenbak – geen sprake.
4.8.
In het verweer van Google ligt mede besloten dat zij zich erop beroept dat artikel 16 Wbp , waarmee de Privacy Richtlijn is ge ïmplementeerd, niet dient te gelden in het geval van het beschikbaar maken voor het publiek door een zoekmachine van publicaties waarin wordt bericht over strafrechtelijke persoonsgegevens betreffende medeburgers.
4.9.
Dit verweer slaagt. De essentiële functie van zoekmachines in de huidige, wereldwijd door het internet verbonden, samenlevingen, zou immers onaanvaardbaar worden beperkt als het voor exploitanten van zoekmachines categorisch zou zijn verboden aan het publiek koppelingen ter beschikking te stellen naar publicaties waarin wordt bericht over strafrechtelijke verdenkingen tegen, of strafrechtelijke veroordelingen van medeburgers.
4.10.
Dit betekent dat het verzoek moet worden beoordeeld op de subsidiaire grondslag van de in de artikelen 36 en 40 Wbp neergelegde criteria, met inachtneming van de hierna te vermelden uitgangspunten.
4.11.
Een gegevensverwerking als de onderhavige vindt haar grondslag in artikel 8 sub f Wbp, dat voorschrijft dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zich daartegen verzet.
4.12.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:316 (X/Google) onder meer, onder verwijzing naar het hiervoor in 3.2 en 4.2 vermelde Costeja-arrest van het HvJEU, geoordeeld dat de grondrechten van een natuurlijk persoon als bedoeld in de artikelen 7 en 8 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) (het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens) in de regel zwaarder wegen dan, en dus voorrang hebben op, het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine en het gerechtvaardigde belang van de internetgebruikers die mogelijk toegang kunnen krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten. Dat kan in bijzondere gevallen anders zijn, afhankelijk van de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die deze persoon in het openbare leven speelt. In dit licht bestaat de mogelijkheid dat de exploitant van een zoekmachine op grond van artikelen 36 en 40 Wbp is gehouden om desgevraagd ervoor te zorgen dat bepaalde resultaten niet in een lijst van zoekresultaten verschijnen, namelijk als deze feitelijk onjuist zijn of, gelet op het geheel van de omstandigheden van het geval, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking, omdat zij niet zijn bijgewerkt, of omdat zij langer worden bewaard dan noodzakelijk is, dan wel indien zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen, die verband houden met de persoonlijke situatie van verzoeker, zich ertegen verzetten dat hem betreffende gegevens het voorwerp van een verwerking vormen. Deze verplichting kan ook bestaan indien de publicaties op zichzelf rechtmatig zijn.
4.13.
Bij de belangenafweging op grond van artikel 36 en 40 Wbp zijn dus twee fundamentele rechten in het geding, te weten enerzijds het recht op privacy en op eerbiediging van persoonsgegevens van [verzoeker] (artikelen 7 en 8 van het Handvest ) en anderzijds het recht op informatievrijheid (artikel 11 van het Handvest) van niet alleen Google Inc. maar ook van (alle) internetgebruikers, webmasters en auteurs/aanbieders van informatie op het internet. Daarbij moet het belang van [verzoeker] dat het NRC-artikel niet meer kan worden gevonden worden afgezet tegen het belang van Google om middels haar zoekmachine een betrouwbaar zoekresultaat te produceren en het belang van NRC en het publiek om via de zoekmachine relevante informatie aan te bieden respectievelijk te vinden.
4.14.
Bij de hier te verrichten afweging is in de eerste plaats – wederom – de strafrechtelijke aard van de persoonsgegevens van belang. Daarmee gaat het immers om bijzondere persoonsgegevens die naar hun aard bijzonder privacygevoelig zijn, om welke reden de wetgever als hoofdregel (artikel 16 Wbp) de verwerking van dit soort informatie heeft verboden. Ondanks dat in dit specifieke geval die hoofdregel niet opgaat (zie hiervoor onder 4.9), weegt het feit dat het hier om bijzondere persoonsgegevens gaat zwaar in de te maken afweging vanwege de gevoeligheid van de informatie. Het is ook om dezelfde reden dat vele media, waaronder ook NRC (zoals vermeld in haar Stijlgids), het uitgangspunt hanteren dat in een artikel als het onderhavige de achternaam van de verdachte in het strafproces niet voluit wordt vermeld.
4.15.
In het verlengde hiervan is van belang dat vanwege het (privacy)gevoelig karakter van de informatie, het beschikbaar maken en houden voor het publiek van de desbetreffende koppeling, leidt tot bijzondere en ingrijpende negatieve consequenties voor het zakelijke en het privéleven van [verzoeker] . Het is immers een feit van algemene bekendheid dat veel werkgevers in deze tijd een sollicitant “googelen” en dat dit bijvoorbeeld ook geldt voor mensen die contact leggen via een dating site (zoals [verzoeker] ook heeft aangetoond met door hem genoemde onderzoeken).
4.16.
De omstandigheid dat, zoals door NRC is erkend, niet alle informatie in het artikel geheel juist is, is voor de belangenafweging van ondergeschikt belang. Het (privé)belang bij het verzoek van [verzoeker] is immers met name gelegen in zijn wens om te voorkomen dat zijn strafrechtelijke verleden nog langer publiekelijk toegankelijk is. Dat de feitelijke informatie in het artikel op dat vlak (zie onder 2.5) onjuist of onvolledig zou zijn, heeft [verzoeker] niet gesteld. Wel acht de rechtbank van belang dat het artikel – mede door de onjuistheden die daarin staan – een, zoals [verzoeker] terecht heeft aangevoerd, enigszins tendentieus karakter heeft en daarmee het beeld van [verzoeker] als persoon negatief beïnvloedt.
4.17.
Voorts is van belang dat de desbetreffende publicatie dateert van inmiddels ruim tien jaar geleden en dus geen actuele informatie bevat. Niet gesteld of gebleken is dat [verzoeker] zich sindsdien aan vergelijkbare (of andere) strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Als [verzoeker] op dit moment een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) zou aanvragen, zou hij die voor (vrijwel) alle beroepen zonder meer krijgen. De standaard ‘terugkijktermijn’ voor een VOG is vier jaar en in een beperkt aantal gevallen (voor functies met een hogere integriteitseis) tien jaar. Dit betekent dat de omstandigheid dat door de aard van het vergrijp van [verzoeker] zijn volledige achternaam in het NRC-artikel is vermeld – hoewel van uit journalistiek oogpunt begrijpelijk – met zich brengt dat deze strafrechtelijke vervolging hem – doordat het artikel via de koppeling steeds weer opduikt als zijn naam wordt ingevoerd in de zoekmachine – zijn leven lang blijft achtervolgen, waar voor andere veroordeelden geldt dat dit op enig moment ‘vergeten mag worden’.
4.18.
Hiertegenover moet dan sprake zijn van een bijzonder en zwaarwegend publiek belang dat deze informatie beschikbaar is én ook in de toekomst zal blijven, wil dit het hiervoor weergegeven belang van [verzoeker] kunnen overstijgen.
4.19.
Een dergelijk belang volgt niet uit de aard van de strafzaak. Het gaat om een relatief licht vergrijp. [verzoeker] is door de politierechter veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en hij heeft deze straf ondergaan. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat deze strafzaak in de publieke belangstelling heeft gestaan. Dit een en ander kan dan ook niet de conclusie dragen dat het publiek een groot belang heeft om hierover (nog steeds) te worden geïnformeerd.
4.20.
Ook de omstandigheid dat het gaat om een artikel afkomstig uit een gerespecteerd landelijk dagblad legt onvoldoende gewicht in de schaal. Dit kan op zichzelf op nieuwswaardigheid van het artikel duiden, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Het betreft hier een door een journalist opgetekend verslag van een zitting bij de politierechter, waar geen journalistiek onderzoek aan vooraf is gegaan, waaraan voorafgaand aan de plaatsing ervan geen hoor en wederhoor is toegepast, en het artikel is in de krant geplaatst in een rubriek die, zo is niet betwist, niet zozeer nieuwswaardig beoogt te zijn als wel – naast informatief – vooral luchtig en amusant.
4.21.
Ook de persoon van [verzoeker] maakt niet dat de belangenafweging in zijn nadeel moet uitvallen. Het enkele feit dat hij naar eigen zeggen tal van beroemdheden uit de muziekwereld professioneel heeft bijgestaan, maakt niet dat hij zelf actief de publiciteit zoekt (en dat is ook niet gebleken), noch kan worden gezegd dat hij anderszins een rol in het openbare leven speelt, zodat hij niet is aan te merken als een public figure.
4.22.
Ten slotte is het op zich juist – zoals Google heeft aangevoerd – dat het artikel gaat over het handelen van [verzoeker] zelf, zodat gezegd kan worden dat hij de gevolgen van dat handelen over zichzelf heeft afgeroepen. Ook dit legt evenwel onvoldoende gewicht in de schaal. Zoals hiervoor al is overwogen heeft [verzoeker] reeds openbare verantwoording afgelegd voor dat handelen, en de straf die hem ter zake is opgelegd volledig ondergaan. [verzoeker] heeft er terecht op gewezen dat een democratische rechtsstaat zich erdoor laat kenmerken dat degenen die een misdrijf plegen, daarvoor door de overheid ter verantwoording kunnen worden geroepen, maar daarna, ná die openbare verantwoording, opnieuw en ongehinderd met een schone lei moeten kunnen beginnen.
4.23.
Google heeft er nog op gewezen dat het gaat om handelen van [verzoeker] in zijn professionele hoedanigheid (van artiestenmanager in de muziekindustrie) en dus niet om privé handelen. Die professionele hoedanigheid van [verzoeker] – die overigens betwist dat hij nog in de muziekwereld werkzaam is – is onvoldoende om de belangenafweging in zijn nadeel te laten uitvallen. Google heeft betoogd dat het handelen van [verzoeker] in de zakelijke wereld als een doodzonde wordt beschouwd. Dat moge zo zijn, maar dat geldt niet specifiek voor het beroep dat [verzoeker] uitoefent (althans uitoefende), dit is geen beroepsgroep waarvoor in het algemeen hogere integriteitseisen gelden, zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij journalisten en artsen, zodat de vergelijking met de door Google aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 24 december 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:9515) niet opgaat. Ook hier weegt weer zwaarder hetgeen hiervoor onder 4.17 is overwogen.
4.24.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een voldoende bijzonder en zwaarwegend publiek belang om te kunnen spreken van een ‘bijzonder geval’ als hiervoor onder 4.12 bedoeld. Daarom geldt overeenkomstig het uitgangspunt dat de grondrechten van een natuurlijk persoon als bedoeld in de artikelen 7 en 8 Handvest (het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens) zwaarder wegen dan, en dus voorrang hebben op, het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine en het gerechtvaardigde belang van de internetgebruikers die mogelijk toegang kunnen krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten. Dit betekent dat de vordering wordt toegewezen en dat Google wordt veroordeeld om de koppeling te verwijderen. Met Google acht de rechtbank de door [verzoeker] verzochte termijn van 24 uur waarbinnen Google de veroordeling dient na te leven te kort. Zij zal de termijn stellen op de door Google voorgestelde termijn van 14 dagen, nu Google gemotiveerd heeft toegelicht dat voor de zorgvuldige verwijdering een aantal handelingen dient te worden verricht, hetgeen mogelijk meer tijd vergt, en omdat deze langere termijn nog steeds voldoende recht doet aan het belang van [verzoeker] .
4.25.
Google heeft gewezen op haar vaste beleid bij een (veroordeling tot) verwijdering van enig zoekresultaat van de zoekmachine, dat inhoudt dat zij: 1) ervoor zal zorgen dat de desbetreffende zoekresultaten niet meer getoond worden aan gebruikers die vanuit Nederland zoeken, ongeacht welke versie van Google Search wordt gebruikt; 2) de zoekresultaten zal verwijderen van alle EU/EFTA-versies van Google Search (zoals naast Google.nl ook Google.be, Google.fr etc.). Nu [verzoeker] wat betreft dit beleid geen opmerkingen heeft gemaakt of bezwaren heeft geuit, zal de rechtbank beslissen dat de verwijdering overeenkomstig kan plaatsvinden.
4.26.
De rechtbank ziet geen grond om aan deze veroordeling als door [verzoeker] verzocht een dwangsom te verbinden. Google is immers vaker veroordeeld tot verwijdering van een bepaald zoekresultaat en niet gesteld of gebleken is dat zij ooit niet (‘vrijwillig’) aan een dergelijke veroordeling gevolg heeft gegeven.
4.27.
De rechtbank ziet aanleiding Google als verzocht in de proceskosten te veroordelen, en tevens de nakosten. Deze kosten aan de zijde van [verzoeker] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht
€
288,00
- salaris advocaat
€
1.356,00
(3 punten × tarief € 452,00)
- totaal
€
1.644,00
4.28.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
5 De beoordeling
De rechtbank
5.1.
veroordeelt Google om binnen veertien (14) dagen na heden de in 2.8 weergegeven koppeling uit het zoekresultaat van de in de zoekmachine ingevoerde zoekopdracht ‘ [verzoeker] ’, te verwijderen op de overeenkomstig het vaste beleid van Google zoals hiervoor onder 4.25 weergegeven wijze,
5.2.
veroordeelt Google in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] , tot op heden begroot op € 1.644,00,
5.3.
veroordeelt Google tot betaling van een bedrag van € 131,00 aan nakosten, te verhogen, onder de voorwaarde dat Google niet binnen veertien (14) dagen na aanschrijving vrijwillig aan deze beschikking heeft voldaan en betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van de betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Dudok van Heel, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018.