Uitspraak
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/741276-17 en 13/089730-16 (TUL)
Datum uitspraak: 16 januari 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
thans verblijvende in [detentieplaats] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2018.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Duker, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een televisie (van het merk LG), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
artikel 311 Wetboek van Strafrecht
3 Waardering van het bewijs
3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het medeplegen. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat medeverdachte [naam] is vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, maar dat op grond van de stukken in het dossier wel vast kan worden gesteld dat verdachte degene is geweest die de tv heeft weggenomen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op basis van de stukken in het dossier kan tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring worden gekomen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Voor de bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte is degene die de schroevendraaiers, handschoenen en schroeven bij zich droeg en is samen met medeverdachte [naam] in het ziekenhuis gezien. Hoewel verdachte zich ten aanzien van het ten laste gelegde voornamelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft hij ter terechtzitting bevestigd dat hij samen met [naam] in het ziekenhuis was. Een beveiliger heeft gezien dat verdachte en de medeverdachte samen in het ziekenhuis rond liepen met een rode Dirk-tas, met daarin de aangetroffen televisie. Getuige [naam2] heeft twee jongens met de rode tas zien weglopen van de afdeling waar de tv is weggenomen. Zij heeft direct melding gedaan bij de beveiliging, die de twee jongens hebben gevolgd het trappenhuis in en hebben gezien dat de rode tas onder de trap werd weggezet. De rechtbank is van oordeel dat het naar uiterlijke verschijningsvormen niet anders kan dan dat verdachte de tv samen met medeverdachte heeft weggenomen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 10 november 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een televisie van het merk LG, toebehorende aan het [benadeelde partij] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4 Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
5 De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6 De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7 Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 66 dagen, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een televisie uit [benadeelde partij.] . Verdachte heeft op zeer brutale wijze gehandeld, door een tv uit een ziekenhuis weg te nemen waar hij niets te zoeken had. Verdachte is samen met medeverdachte op de afdeling neonatologie geweest waar zeer kwetsbare patiënten liggen, te weten zieke en vroeggeboren baby’s. Op de afdeling wordt dag en nacht hard gewerkt. Televisies worden daar gebruikt voor het personeel ter ontspanning, maar ook ter afleiding voor ouders die daar onder zeer verdrietige omstandigheden aanwezig zijn. Verdachte en medeverdachten zijn niet spontaan tot de diefstal overgegaan, maar zijn op berekenende wijze te werk gegaan, door het benodigde gereedschap mee te nemen, de kamer binnen te gaan, de deur dicht te doen en vervolgens de televisie los te schroeven.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 27 december 2017, tweemaal eerder is veroordeeld wegens het plegen van vermogensdelicten. Daarnaast liep verdachte ook in meerdere proeftijden. De proeftijden en de eerder aan hem opgelegde straffen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavig feit te plegen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 20 december 2017, waaruit voortvloeit dat verdachte niet openstaat voor hulpverlening binnen een verplicht kader. Verdachte staat wel open voor hulpverlening in een vrijwillig kader in de vorm van een GGD-screening en een scholingstraject via het WPI, onder begeleiding van Ellen Bijl, als casusregisseur van de Top400 bij verdachte betrokken. De reclassering adviseert verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen, waarbij zij plaatsing in een jeugdinrichting geïndiceerd acht.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat verdachte meerderjarig is, maar nog geen 23 jaar. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten toch het adolescentenstrafrecht toe te passen, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Nu uit voornoemd reclasseringsadvies blijkt dat bij verdachte, net 19 jaar oud, sprake is van beperkte handelingsvaardigheden, hij onvoldoende in staat lijkt te zijn om de gevolgen van zijn gedrag te kunnen overzien en het verdachte vooralsnog ontbreekt aan een fors justitieel verleden, ziet de rechtbank daarin aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Aan verdachte wordt een onvoorwaardelijke jeugddetentie opgelegd voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank spreekt de hoop uit dat verdachte zich actief zal inzetten om voornoemde vrijwillige begeleiding goed te laten verlopen.
8. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 14 november 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/089730-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 10 november 2016 van de Kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren, met bevel dat van deze niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 77bb van het Wetboek van Strafrecht en artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Omdat verdachte heeft verklaard niet te zullen meewerken aan het verrichten van de werkstraf, vindt de rechtbank de tenuitvoerlegging nu niet aangewezen. Daarbij speelt een rol dat de tevens gevorderde tenuitvoerlegging van een maand voorwaardelijke jeugddetentie (bij afzonderlijke beslissing) wordt toegewezen.
De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.
9 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77c, 77g, 77i en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij voornoemde vonnis van:
- 10 november 2016 met parketnummer 13/089730-16 opgelegde voorwaardelijke werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. R.H.G. Odink en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 januari 2018.