U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Ontbinding arbeidsovereenkomst (g-grond), toewijzing transitievergoeding en billijke vergoeding van 10.000 euro. Onzorgvuldig onderzoek in opdracht van werkgever, een hogeschool, naar grensoverschrijdend gedrag dat de werknemer, een docent, verweten wordt.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer: 6216391 EA VERZ 17-728

beschikking van: 8 december 2017

9

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

Stichting Hogeschool van Amsterdam

gevestigd te Amsterdam

verzoekster

nader te noemen: HvA

gemachtigde: mr. A.D. Putker-Blees

t e g e n

[naam verweerder]

wonende te [woonplaats verweerder]

verweerder

nader te noemen: [naam verweerder]

gemachtigde: mr. B.J. Haverkate (Haverkate Juristen)

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Werkgever heeft op 3 augustus 2017 een verzoek ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Werknemer heeft een verweerschrift ingediend op 18 september 2017.

Het verzoek is mondeling behandeld ter terechtzitting van 4 oktober 2017. Werkgever is verschenen vergezeld door de gemachtigde. Werknemer is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. De zaak is vervolgens aangehouden voor minnelijk overleg. Hierna is voortzetting van de zitting bepaald hetgeen heeft plaatsgevonden op 4 december 2017. Voorafgaand aan de zitting heeft de gemachtigde van HvA nog een stuk toegezonden, houdende 5 producties. Partijen hebben op deze zitting eveneens hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht. Na verder debat is een datum voor beschikking bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Uitgegaan wordt van het volgende.

1.1.

Werknemer, geboren op [geboortedatum verweerder] , is sedert 1 oktober 2006 in dienst van werkgever en is laatstelijk werkzaam in de functie van docent 2 binnen de Faculteit Digitale Media en Creative Industrie. Het bruto salaris op basis van een werkweek van 40 uren bedraagt € 5.301,29 bruto per maand exclusief vakantietoeslag, 8,3 % eindejaarsuitkering en overige emolumenten.

1.2.

Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het hoger beroepsonderwijs van toepassing, hierna “cao-hbo”. Bij HvA geldt een Regeling Ongewenst Gedrag, hierna “de Regeling”. In artikel 12 van de Regeling is het volgende bepaald: “Artikel 12 indiening klacht 1. Een medewerker of student van de Hogeschool van Amsterdam die in de werk-studiesituatie wordt geconfronteerd met ongewenst gedrag, kan zo spoedig mogelijk doch uiterlijk tot één jaar na uitschrijving of ontslag een schriftelijke klacht indienen bij de klachtencommissie(…).2. Een klacht bevat tenminste de naam, het adres en woonplaats van de klager, een omschrijving van het tijdstip, de aard, de inhoud en de plaats van het gewraakte gedrag, alsmede de identiteit van de beklaagde (…)3. Anonieme klachten worden niet in behandeling genomen.4. Indien een klacht die feitelijk bestemd is voor de klachtencommissie elders wordt ingediend, draagt de ontvanger zorg voor doorverwijzing van de klager naar de klachtencommissie.(…)”

1.3.

In het Reglement van Orde van de Hogeschool van Amsterdam Klachtencommissie ex regeling Ongewenst Gedrag, hierna “het Reglement”, is onder meer het volgende bepaald:“Artikel 2 Samenstelling, voordracht en benoeming van de Klachtencommissie 1.De Klachtencommissie bestaat uit de voorzitter, twee leden (…). Een lid wordt voorgedragen door het College van Bestuur, een lid door de CMR (centrale Medezeggenschapsraad) en een lid gezamenlijk door CvB en VCMR.3. (…)De samenstelling van de Klachtencommissie is voorts zodanig dat voldoende deskundigheid beschikbaar is met betrekking tot seksuele intimidatie op psychosociaal en juridisch gebied.(…)

Artikel 6 Status van de Klachtencommissie (…) De klachtencommissie en elk van haar leden (…) verrichten op grond daarvan de noodzakelijke werkzaamheden zonder enige last of ruggenspraak met enig persoon of orgaan binnen, hetzij buiten de Hogeschool van Amsterdam. (…)

Artikel 10 Rechtsgang bij de Klachtencommissie

10.1

Indiening van de klacht a. de klacht wordt schriftelijk ingediend bij de Klachtencommissie (..) b. Indien de klacht anders dan in het eerste lid bepaald, bij een ander orgaan van de instelling (..) is ingediend, wordt niettemin aangenomen dat aan het bepaalde in dat lid is voldaan. Bij onjuiste indiening (…;) wordt de klacht met de daarbij overgelegde stukken doorgezonden naar de Klachtencommissie met gelijktijdige mededeling hiervan aan klager (…)

10.4

Schriftelijke voorbereiding van behandeling ter zitting a. De Klachtencommissie stuurt de stukken aangaande de te behandelen klacht toe aan beklaagde. b. (…)Van alle stukken wordt onverwijld afschrift gezonden aan partijen. (…)

1.4.

Op 18 april 2013 heeft voormalig studente aan de HvA [naam studente 1] een brief gestuurd aan het COBEX (College van beroep voor de Examens) met als aanhef “Betreft: verzoek herziening besluit examencommissie en klachtbrief”. Deze brief betrof haar bezwaar tegen het niet halen van twee vakken wegens het niet bijwonen van lessen en het plegen van plagiaat. In deze klacht stelt zij ook het volgende:“Doordat ik zowel een aantal tentamens als aanwezigheidsplichtvakken open had staan ben ik na mijn terugkomst opnieuw naar de studie adviseur gegaan om een programma samen te stellen voor het aankomend jaar. Tot mijn grote verbazing adviseerde de studieadviseur mij ineens om (..)”met mijn kut te gaan spelen”, Overrompeld ben ik de kamer uit gelopen en heb vervolgens besloten om mijn studietraject zelf op te stellen. Deze docent heeft mij niet alleen tijdens persoonlijke gesprekken getreiterd, geschoffeerd en beledigd, hij heeft mij ook echter meerdere malen belachelijk gemaakt tijdens zijn colleges. (…)”

1.5.

[naam studente 1] heeft in een schriftelijke verklaring van 21 juli 2017 onder meer verklaard dat zij op 8 oktober 2012 nog een officiële brief naar [naam opleidingsmanager 1] , opleidingsmanager, heeft gestuurd waarin zij heeft vermeld dat zij meerdere malen met [naam opleidingsmanager 1] heeft gesproken over de “kut-opmerking” van [naam verweerder] en dat zij daarover niets meer had vernomen.

1.6.

Nadat [naam studente 1] op 25 juni 2013 van de Examencommissie had gehoord dat zij alsnog was geslaagd voor de betreffende twee vakken heeft zij haar klachten dienaangaande ingetrokken maar haar klacht ten aanzien van [naam verweerder] en een andere docent gehandhaafd. Uit het overgelegde e-mailverkeer (prod. 9 bij verzoek) blijkt dat [naam opleidingsmanager 1] van de klachtbrief van [naam studente 1] én het feit dat deze ten aanzien van [naam verweerder] níet was ingetrokken, op de hoogte was. Over het vervolg verklaart [naam studente 1] het volgende:“Dezelfde dag nog (kantonrechter: 25 juni 2013) stuurt mevrouw [naam opleidingsmanager 1] een reactie terug waarin zij aangeeft dat ze nog de betrokken docenten moest aanhoren en dat ik daarna schriftelijk een reactie zal ontvangen. (..) Anno 2017 heb ik nog steeds niets vernomen van mevrouw [naam opleidingsmanager 1] ”.

1.7.

[naam verweerder] heeft tot juli 2017 geen kopie ontvangen van de brief van [naam studente 1] , noch van enige andere correspondentie die hierop betrekking had.

1.8.

In een document genoemd verbeterpunten derdejaarsproject 2012/2013 zijn een aantal anonieme klachten jegens [naam verweerder] kenbaar gemaakt, namelijk:“- [naam verweerder] heeft de volgende uitlating gedaan tegen een student; als ik je een harde schouderklop geef, valt je tampon er dan uit?- [naam verweerder] heeft tegen een student gezegd dat zij alleen een les mag missen als zij een foto stuurt van haar wet t-shirt contest- [naam verweerder] heeft tijdens een intakegesprek een meisje aan het huilen gebracht, door haar te denigreren, omdat zij een Luis Vuitton tas had. Volgen hij zou zij er wel komen, omdat zij een rijkeluiskindje was.”[naam verweerder] heeft betwist deze uitlatingen te hebben gedaan.

1.9.

In augustus 2015 werd [naam 1] , als coördinator jaarteams 2 en 3, de leidinggevende van [naam verweerder] . Over de overdracht die hij ontving van de voormalig leidinggevende van [naam verweerder] , verklaart hij het volgende:“(…) Tijdens de overdracht van het personeelsdossier van [naam verweerder] in september 2017 (bedoeld moet zijn: 2015) met voormalig leidinggevende [naam opleidingsmanager 1] kreeg ik de indruk dat er wel het een en ander aan de hand was rondom het functioneren van [naam verweerder] . Dit verbaasde mij niet aangezien ik zelf al had gezien hoe hij op een vreemde en ongebruikelijke manier met leerlingen omging (hij stond bijvoorbeeld minutenlang in innige omhelzingen met studenten). [naam opleidingsmanager 1] vertelde dat er over [naam verweerder] in de jaren daarvoor meermaals klachten waren binnen gekomen door studenten, decaan en docenten over ongepast gedrag, intimiteiten en agressieve reacties naar studenten. (..) [naam opleidingsmanager 1] vertelde van de casus van twee studenten die een klacht hadden ingediend over [naam verweerder] en die zij toen ook had gesproken (…). De namen van de studenten werden in mijn herinnering niet genoemd. (…) Toen de studenten herkansingen waren aangeboden trokken ze hun klachten in gaf [naam opleidingsmanager 1] aan. (…) [naam opleidingsmanager 1] vertelde dat er eerder ook al eens klachten waren geweest van studenten en dat ook collega docenten zich hadden verbaasd over de wijze waarop [naam verweerder] met studenten omging. Voornamelijk de omhelzingen en innige gesprekjes aan de tafel in de gang vielen op. Die had zij zelf ook al eens gezien en met [naam verweerder] besproken gaf zij aan. Op mijn vraag waarom deze klachten ontbreken in het dossier van [naam verweerder] zei [naam opleidingsmanager 1] dat dit bewust uit het dossier was gehouden om hem niet te belasten en omdat de klachten toch waren ingetrokken.”

1.10.

Op 2 oktober 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] en [naam verweerder] . Nadat [naam verweerder] tegen de inhoud van het verslag mondeling bezwaar had gemaakt, heeft [naam 1] het verslag aangepast en dit op 2 oktober 2015 per e-mail aan [naam verweerder] toegezonden. In de uiteindelijke versie is het volgende vermeld:“Er is manager van verschillende kanten ter ore gekomen dat [naam verweerder] zich naar studenten soms ongepast opstelt. Het gaat hierbij onder meer om het uiten van seksueel getinte opmerkingen en toespelingen. Bovendien heeft [naam verweerder] innige omhelzingen en wordt er gezoend. Er is bij meerdere studenten angst voor [naam verweerder] , zij geven te kennen bang te zijn om tegen iets wat hen tegenstaat in te gaan of te bespreken. Zij vrezen dan voor negatieve consequenties bij de beoordeling. Dit gedrag past niet bij een docent. De wet staat dit niet toe en de HvA heeft hiervoor strike richtlijnen en een helder beleid. (….) [naam verweerder] vindt zelf ook dat bovengenoemd ongepast gedrag niet toelaatbaar is. Manager wil [naam verweerder] voor ‘beeldvorming’ beschermen en de student in een afhankelijke positie beschermen. [naam verweerder] wordt gewaarschuwd om elke schijn te vermijden van intimiderend gedrag. [naam verweerder] herkent het beeld en de geschetste gedragingen en geeft aan te begrijpen dat dit een probleem is omdat studenten dit gedrag als ongewenst kunnen ervaren.

Afgesproken:[naam verweerder] zal zich onthouden van elke vorm van lichamelijk contact met studenten. Een handdruk is uiteraard wel goed, maar geen andere aanrakingen, omhelzingen of zoenen. Opmerkingen en grappen die eventueel door studenten als intimiderend of ongepast kunnen worde opgevat of de schijn ertoe geven, zullen worden vermeden. Aangezien [naam verweerder] begrijpt om welk gedrag het gaat en dit gedrag ook herkent, is er vertrouwen dat [naam verweerder] ook in staat is om dit gedrag aan te passen. Mocht het ongewenste gedrag zich onverhoopt toch weer voor doen dan zullen er disciplinaire maatregelen worden genomen.”

1.11.

[naam verweerder] reageert op 3 oktober 2015 op dit verslag per e-mail als volgt:“(…)Ik ben het namelijk nog steeds niet eens met de stelligheid waarmee het beschreven wordt. Met name de volgende zinnen: ‘Er is manager van verschillende kanten ter ore gekomen dat [naam verweerder] zich naar studenten soms ongepast opstelt. Het gaat hierbij onder meer om het uiten van seksueel getinte opmerkingen en toespelingen. Bovendien heeft [naam verweerder] innige omhelzingen en wordt er gezoend.’ Om recht te doen aan de student, maar ook aan mij, lijkt mij de volgende formulering geschikt: ‘…dat studenten ervaren dat [naam verweerder] zich ongepast opstelt. Opmerkingen worden als ongepast ervaren en er zijn innige omhelzingen.[naam verweerder] betreurt dit. Hij is er stellig van overtuigd dat hij geen seksueel getinte opmerkingen maakt, en vindt het heel vervelend als iemand zich onheus bejegend voelt. Dat mag nooit het geval zijn."

1.12.

Op 4 december 2015 heeft [naam 1] een jaargesprek gevoerd met [naam verweerder] over de periode sept 2014-sept 2015 (ten onrechte vermeld sept 2015- sept 2016). Hiervan is op 22 februari 2016 een verslag opgemaakt. In dit verslag staat voor zover hier van belang, het volgende:“(…) [naam verweerder] zit zichzelf regelmatig in de weg door frustraties over het werk (…). [naam verweerder] zit niet goed in zijn vel, komt regelmatig ongelukkig over. Studenten benoemen dit ook en geven aan dat [naam verweerder] ongeïnspireerd lesgeeft, studenten onplezierig benadert. (…) Soms kan [naam verweerder] opvliegerig reageren of zichzelf volledig afsluiten of zelfs weglopen, dit is niet bevorderlijk voor de betrokkenheid.(…)”

1.13.

Op 1 juni 2016 vond een beoordeling plaats waarbij [naam verweerder] op alle onderdelen een B scoorde (goed). Op 23 november 2016 vond het jaargesprek plaats betreffende de periode sept 2015-sept 2016 (ten onrechte vermeld sept 2016-aug 2017). Hierin staat – samengevat – dat [naam verweerder] goed functioneert, betrokken is bij de ontwikkeling van de student, dat zijn stijl soms wat intimiderend kan overkomen maar dat andere studenten aangeven dat [naam verweerder] het goed met hen voor heeft. Ook wordt aangegeven dat [naam verweerder] soms somber en negatief kan zijn en dan moet “leeglopen”. [naam verweerder] zelf verklaart in dit jaargesprek:“Waardering ervaar ik beter dan voorgaande jaren. Ik voel me niet meer voortdurend bedreigd. Toch is de dreiging niet helemaal weg, dat heeft voor mij vooral met de zwijgende organisatie te maken. Je weet niet wat er speelt, er zijn veel informele (roddel)circuits, er is een kleine incrowd die alles bepaalt. Dus voor mijn gevoel kan alles zomaar weer anders zijn.”

1.14.

[naam verweerder] heeft over het jaar 2016 op voordracht van studenten de vermelding “docent van het jaar CO” ontvangen.

1.15.

Op 8 februari 2017 ontving HvA een e-mail van [naam studente 2] met als onderwerp “vertrouwelijke klacht”. In deze klacht is onder meer het volgende vermeld:“Twee weken geleden (27 januari) heeft mijn stage eindbeoordelingsgesprek plaatsgevonden. Hierbij was mijn SLB-er [naam verweerder] aanwezig en daarnaast ook [naam tweede beoordelaar] als tweede beoordelaar. Ik heb na het gesprek mijn stage uiteindelijk afgesloten met een 7, echter is dit gesprek tot mijn teleurstelling niet fijn verlopen. (….) Toen ik zei “ik bedoel het niet negatief, vervelend of beledigend richting de opleiding, maar ik heb voor mijn gevoel in mijn stageperiode meer geleerd dan in een jaar theorie op school’ flipte [naam verweerder] compleet. Hij schreeuwde dat mijn opmerking een belediging was voor hem en zijn collega’s en begon heel boos en agressief zijn tas in te pakken. (…) Echter ik wil wel een klacht indienen over de onprofessionele manier van handelen van [naam verweerder] . (…)Ook wil ik vermelden dat [naam verweerder] al vaker ongepaste grapjes heeft gemaakt. Hij is al 3 jaar mijn SLB-er en ik weet niet beter dan dat hij altijd wel een vieze grap of opmerking maakt. (…) Tijdens mijn stagebezoek heeft [naam verweerder] ook een ongepast grapje gemaakt (…) Ik heb vandaag mijn hart kunnen luchten bij mijn afstudeerbegeleider [naam afstudeerbegeleider] . Zij wees mij erop dat ik u het best hierover kon mailen. Ik zou het vervelend vinden als [naam verweerder] weet dat ik een klacht indien tegen hem en zou het daarom prettig vinden als u deze informatie als vertrouwelijk beschouwt.”

1.16.

Op 10 februari 2017 heeft een gesprek plaats gevonden tussen [naam 1] en [naam studente 2] . In het door [naam 1] opgestelde verslag hiervan, dat hij aan [naam studente 2] heeft toegezonden, is het volgende vermeld:“In communicatie met [naam verweerder] geeft hij te verstaan dat je hem bij de voornaam [naam verweerder] moet noemen. (…) [naam verweerder] bespreekt fysieke ongemakken als het verwijderen van nierstenen openlijk in de klas en ook in één op één gesprekssituaties met studenten. (…)

Als studenten aangeven dat ze zich daar ongemakkelijk bij voelen, weerhoudt dit hem er niet van herhaaldelijk verhalen met plastische beschrijvingen over de medische ingrepen waarbij een slangetje wordt ingebracht in de pisbuis van de “plasser”. (…) Tijdens het gesprek op stagebezoek stelt [naam verweerder] tegen praktijkbegeleider na het eerste deel van het gesprek: “Als u de kamer wilt verlaten kan ik nog even alleen met student verder spreken, dan doen we de deur op slot, de gordijntjes dicht en het licht uit. (…) Bij binnenkomst van het assessment anekdote over vrouwendingen die vrouwelijke collega op dat moment besprak met student, het ging over kinderkleertjes. [naam verweerder] meldt: “vrouwendingen, dan denk ik al snel aan andere dingen”.

1.17.

Bij e-mail van 11 februari 2017 heeft [naam studente 2] in een aanvullend Word document een nadere toelichting gegeven op het stagegesprek:“(…) [naam verweerder] vroeg aan mij of hij ook nog even 1 op 1 met mij zou kunnen zitten. Mijn praktijkbegeleider gaf aan dat dit prima was waarop [naam verweerder] als “grap/opmerking” zei : haha ja en dan doe ik de lampen uit, de gordijnen dicht en de deur op slot.” Toen was het even ongemakkelijk stil (…).”

1.18.

Op 13 februari 2017 heeft [naam opleidingsmanager 2] , de opleidingsmanager sinds oktober 2016, in aanwezigheid van [naam 1] met [naam verweerder] gesproken.

1.19.

De documenten genoemd onder 1.15 tot en met 1.17, behelzende de klacht van [naam studente 2] , zijn daarbij niet aan [naam verweerder] ter hand gesteld. Bij brief van 13 februari 2017 heeft HvA aan [naam verweerder] het volgende bericht:|(…) In 2015 heeft uw manager, [naam 1] , u aangesproken op signalen over ongepast gedrag naar studenten. De gedragingen hadden onder meer betrekking op het seksueel getinte en insinuerende opmerkingen. Daarnaast was er sprake van innige omhelzingen met studentes, waarbij er soms werd gezoend. Uw manager heeft aangegeven dat dergelijke gedragingen zeer ongewenst zijn.(…) Evenwel bereikten mij vorige week opnieuw signalen over grensoverschrijdende gedragingen van uw kant. (…) Ik heb dan ook besloten een onafhankelijk onderzoek in te stellen. (…) U wordt op de hoogte gesteld van de onderzoeksopdracht en de naam van de onderzoeker. U zult in het onderzoek vanzelfsprekend ook gehoord worden.”

1.20.

[naam verweerder] is tijdens dit gesprek op 13 februari 2017 geschorst voor de duur van het onderzoek. Deze schorsing is vervolgens enkele malen verlengd en uiteindelijk omgezet in een schorsing voor onbepaalde tijd.

1.21.

HvA heeft bij e-mail van 20 februari 2017 aan [naam onderzoeker 1] en [naam onderzoeker 2] , werkzaam bij [naam adviesbureau] , de volgende onderzoeksopdracht verstrekt:

“(…) De volgende (concrete) signalen van ongewenst gedrag hebben ons bereikt: -Docent bespreekt fysieke ongemakken, zoals het verwijderen van nierstenen openlijk in de klas. Als studenten aangeven dat zij zich daarbij ongemakkelijk voelen gaat hij toch door met het geven van plastische omschrijvingen van deze ingreep.

-Docent dringt bij studenten tegen hun wil aan om hem bij de voornaam te noemen.

-Docent maakt opmerkingen over het uiterlijk van vrouwelijke studenten. Daarbij wordt op een manier naar hen gekeken die hen een groot gevoel van ongemak geeft.

-Docent maakt seksueel getinte, insinuerende opmerkingen.

-Docent wordt soms extreem boos tegen een student en begint te schreeuwen. Hij komt hier later niet op terug. (..) … wordt opdracht verstrekt om de klachten verder te onderzoeken” In de begeleidende e-mail van 20 februari 2017 is voorts het volgende gesteld door HvA :“Bijgevoegd doen wij u ook de Regeling ongewenst gedrag van de HvA toekomen. Wij verzoeken u te werken volgens de in de regeling beschreven procedure van onderzoek door de Klachtencommissie. Tevens verzoeken wij u de resultaten van uw onderzoek te voorzien van een advies.”

1.22.

De onderzoekscommissie (hierna “de Commissie”) brengt op 13 april 2017 haar rapportage uit. In deze rapportage is onder 1, Inleiding en verantwoording gevolgde procedure, het volgende vermeld:[naam studente 2] , studente Communicatie, heeft op 8 februari 2017 (met als onderwerp: vertrouwelijke klacht) een schriftelijke melding gedaan (bijlage 1) inzake ongewenste gedragingen van [naam verweerder] (….) bij [naam 1] . Daarop heeft de HvA besloten deze melding alsmede de (mondelinge) melding van een andere studente te doen onderzoeken door een speciaal daartoe ingestelde externe onderzoekscommissie, aan de hand van een door de HvA opgestelde onderzoeksopdracht (bijlage 2).Er is formeel geen sprake van een klacht, in de zin van de Regeling ongewenst gedrag HvA bij de Klachtencommissie Ongewenst Gedrag (bijlage 3). De onderzoekscommissie heeft bij het onderzoek naar deze meldingen overigens wel zoveel mogelijk gehandeld conform de Regeling ongewenst gedrag HvA .”

1.23.

De Commissie heeft in het kader van haar onderzoek de volgende personen gehoord:-op 27 februari 2017 [naam studente 2] ;- op 28 februari 2017 een tweede studente, welk verslag niet bij het onderzoek is betrokken op verzoek van de studente;-op 9 maart 2017 [naam praktijkbegeleidster] , de praktijkbegeleidster van [naam studente 2] ;-op 10 maart 2017 [naam tweede beoordelaar] , docente;-op 14 maart 2017 [naam verweerder] , bijgestaan door zijn gemachtigde;

1.24.

[naam studente 2] verklaart – onder meer - het volgende: “Een tijdje geleden meldde [naam verweerder] dat hij minder op school zou zijn omdat hij geopereerd moest worden (verwijdering nierstenen). Ik heb zijn verhalen daarover zo vaak gehoord, in het SLB-groepje, in de les, in de 1 op 1-gesprekken; hij vertelde alle details en refereerde daarbij aan zijn geslachtsdeel (een slangetje inbrengen in zijn plasser). Ik vond dat heel vervelend, ik wil niet van een docent horen dat ie aan zijn geslachtsdeel wordt geopereerd. Ik heb daar toen zelf iets over gezegd: “Mijnheer, nu is het klaar, ik hoef ’t niet meer te horen”.(…)Ik moest van hem afleren om [naam verweerder] te zeggen. Hij zei herhaaldelijk: “noem me [naam verweerder] ”, en kwam daar herhaaldelijk op terug als ik toch mijnheer zei.(…)Eindgesprek stage:Ik liep stage bij een pr-bureau en de voornaamste reden dat ik deze klacht heb ingediend is het verloop van het eindgesprek. Ik had hiervoor een portfolio gemaakt aan de hand waarvan 2 beoordelaars met je in gesprek gaan en vragen stellen. De beoordelaars waren [naam verweerder] en [naam tweede beoordelaar] .Voorafgaand aan het gesprek waren [naam tweede beoordelaar] en ik al aanwezig en we praten een beetje over koetjes en kalfjes. [naam verweerder] kwam binnen en een van ons zei iets als: “ach ja, we hebben het n beetje over vrouwendingen”. Waarop [naam verweerder] reageerde met “oh, vrouwendingen, dan denk ik gelijk aan iets anders.”(…)Tijdens mijn stage vond een gesprek plaats met [naam verweerder] en mijn praktijkbegeleider vanuit de stage. [naam verweerder] liet hierbij een ongeïnteresseerde indruk achter. (…)Hij vroeg mijn praktijkbegeleider of hij mij nog even 1 op 1 kon spreken en voegde toe: “dan doe ik de deuren op slot en lampen uit en de gordijnen dicht”.”

1.25.

[naam praktijkbegeleidster] verklaart – voor zover hier van belang – als volgt:Het gesprek met de schoolloopbaanbegeleider (SLB-er) van [naam studente 2] , [naam verweerder] , vond plaats op zijn verzoek. (...) Ik vroeg [naam verweerder] of ze mij nog nodig hadden en dat bleek niet zo te zijn. [naam verweerder] vroeg zelf om nog even met [naam studente 2] apart te spreken over haar stageonderzoek. Dat is op zich normaal, dat gebeurt vaker. Toen zie hij, “oké, dan doen we de deur op slot en het licht uit en de gordijnen dicht”.(…).

1.26.

[naam tweede beoordelaar] verklaart – voor zover van belang – als volgt:“(..) Toen [naam verweerder] binnen kwam vroeg hij waar we het over hadden en ik zei “vrouwendingen”.(…) Nee ik kan me niet herinneren dat [naam verweerder] een opmerking maakte, en nu u mij zegt wat [naam studente 2] daarover verklaart (….) kan ik me dat ook niet herinneren. Zo heb ik dat niet geregistreerd. Ik ken [naam verweerder] niet goed maar weet wel dat hij humor “met een edge” heeft”.

1.27.

[naam verweerder] heeft op 1 maart 2017 de beschikking gekregen over de e-mail van 8 februari 2017 van [naam studente 2] . [naam verweerder] heeft tijdens zijn gesprek met de Commissie op 14 maart 2017, inzage gekregen in het verslag van het gesprek dat de Commissie op 27 februari 2017 met [naam studente 2] had gevoerd. Op beide stukken heeft [naam verweerder] schriftelijk gereageerd. Ook de verslagen van de gesprekken met [naam praktijkbegeleidster] en [naam tweede beoordelaar] zijn aan [naam verweerder] toegezonden, waarop hij eveneens heeft gereageerd.

1.28.

Bij brief van 26 maart 2017, gericht aan de Commissie, heeft [naam verweerder] gereageerd op de klacht van [naam studente 2] . Uit deze brief en de interviews van de Commissie met [naam verweerder] , blijkt, samengevat en zakelijk weergegeven:-dat [naam verweerder] zijn gedrag (zijn boosheid) aan het einde van het stage beoordelingsgesprek met [naam studente 2] betreurt;-dat zijn opmerking over de “vrouwendingen” achteraf bezien flauw was, gemakkelijk verkeerd uit te leggen en niet bedoeld zoals opgevat door [naam studente 2] , en dat hij dat beter niet had kunnen zeggen;-dat hij zich de uitspraak “lamp uit, gordijnen dicht en deur op slot” niet letterlijk herinnert, maar de strekking wel: die was dat docent en leerling elkaar even alleen zouden gaan spreken over de inhoud van de opleiding en dat de woorden die hij eraan gegeven heeft, zeker achteraf en in de huidige context gezien onhandig gekozen zijn;-dat het klopt dat hij in de klas over zijn nierstenen heeft gesproken, dat hij 10 weken met een hoge dosering pijnstillers les heeft gegeven;

-dat het klopt dat hij studenten vraagt hem bij zijn voornaam te noemen;

1.29.

De Commissie vermeldt in haar eindverslag van 13 april 2017 onder “Conclusie” het volgende:

“De onderzoekscommissie stelt aan de hand van de ten overstaan van haar afgelegde verklaringen, in hun onderling verband bezien, vast dat hetgeen [naam studente 2] in haar melding heeft gesteld waar het betreft: - het bespreken van fysieke ongemakken; -het tegen haar zin bij de voornaam noemen;

-het maken van een tweetal seksueel getinte, insinuerende opmerkingen (...)

-het extreem boos worden tijdens het stagegesprek

daadwerkelijk heeft plaatsgehad.”

1.30.

De Commissie heeft in het kader van haar onderzoek ook gesproken met [naam studente 3] . Deze gaf in het kader van het onderzoek geen toestemming om haar klacht te gebruiken. Op 4 juli 2017 gaf zij alsnog toestemming om haar verklaring “voor het onderzoek te gebruiken”. Zij heeft – samengevat – het volgende verklaard:

“Ik was met hem in gesprek over mijn studiekeuze en ik wist niet echt wat ik wilde. Hij zei toen: “zo’n mooie jonge vrouw als jij zou toch alles kunnen doen.” (…) en hij zei tegen mij: “eigenlijk was het echt geen voldoende en had je geen 7 verdiend, maar meisjes zoals jij komen hun hele studie door met … ik weet niet meer helemaal zeker of hij letterlijk refereerde aan mijn uiterlijk (…). Een andere studente, [naam studente 4] , had een keer een conflict met hem in de klas. Na de les gingen ze het uitpraten en ging hij haar innig knuffelen. Ik weet nog dat ze hier toen erg van overstuur was.”

1.31.

[naam verweerder] is ziek sinds omstreeks mei 2017. Bij brief van 6 juni 2017 heeft de gemachtigde van [naam verweerder] het volgende geschreven aan de gemachtigde van HvA :“Ik heb met cliënt gesproken. De gezondheidstoestand van cliënt is zorgwekkend. Cliënt heeft EMDR therapie. Cliënt heeft angststoornissen, is depressief, heeft geen interesse meer in het leven, heeft slaapproblemen, verminderde eetlust, is vermoeid, voelt zich waardeloos en heeft gedachten aan de dood. Overigens is deze diagnose van de psycholoog op 22 maart jl. aan [naam onderzoeker 2] en u toegezonden. De gedachten aan de dood zijn de afgelopen weken toegenomen en inmiddels is aan cliënt de medicatie citalopram voorgeschreven. (…)Ik heb op 30 mei 2017 uit betrouwbare bron vernomen dat [naam 1] op 30 mei 2017 tijdens een vergadering heeft gezegd tegen de deelnemers aan die vergadering, collega’s van cliënt, dat er sprake is van een misdraging van de kant van cliënt en dat er een goede financiële regeling getroffen is. (…) De facto wordt cliënt door een dergelijke onjuiste (…)mededeling (…) gediffameerd. Hij heeft hiermee onomkeerbare reputatieschade geleden. (…)AfrondendOnder andere omstandigheden zou ik de Hogeschool van Amsterdam een lijst van nadere sommaties (…) geven (…). Dat doe ik nu niet, omdat cliënt te ziek is en op dit moment niet in staat om een dergelijk traject in te gaan. De arts en de psycholoog van cliënt overleggen over vervolgstappen qua medicatie en therapie. (…)”

1.32.

Op 20 juni 2017 en 6 juli 2017 heeft de bedrijfsarts – samengevat – gesteld dat [naam verweerder] om medische redenen arbeidsongeschikt is. Hij heeft geadviseerd om een gesprek tussen HvA en [naam verweerder] met 4 weken uit te stellen. Het spreekuur bericht van de bedrijfsarts van 24 juli 2017 vermeldt dat deze het nog steeds niet verantwoord acht om [naam verweerder] aan een gesprek bloot te stellen. Ter zitting van 4 december 2017 heeft [naam verweerder] desgevraagd geantwoord dat het niet goed met hem gaat, dat hij tweewekelijks een consult met de psycholoog heeft, dat hij vorige week de huisarts heeft bezocht en de bedrijfsarts en dat hij oxazepam, citalopram en bètablokkers slikt.

1.33.

Het verzoekschrift is ingediend op 3 augustus 2017 tijdens de vakantie van [naam verweerder] . HvA heeft voorafgaand aan de zitting van 4 december 2017 nog de volgende producties overgelegd:- [naam studente 4] , 17 november 2017:“Dit is geweest in april of mei 2015. (…)(..) En toen ging hij nog meer tegen mij schreeuwen en verschrikkelijk boos tekeer (…) Opnieuw flipte hij zonder reden, hij was enorm boos en ging schreeuwen. Toen barstte ik opnieuw in huilen uit (...).

Toen draaide hij 180 graden en werd hij een soort van vaderfiguur. Hij zei ‘oh maar meid ik weet wel dat je het goed wil het is gewoon niet zo goed hoe je het brengt, en hij gaf mij een knuffel en een zoen op mijn voorhoofd. Alsof hij er heel erg genot uithaalde om mij intens te kleineren en aan het huilen te maken en vervolgens te troosten en de vader te spelen (…)”. - [naam studente 5] , 12 oktober 2017, die voor zover van belang heeft verklaard:“(…)Ik ben in 2008 begonnen bij de HvA en had de eerste jaren les van hem. (…)Zijn grensoverschrijdend gedrag speelt al heel wat jaren. [naam verweerder] had moeite met mij aan te kijken, aangezien hij overduidelijk zijn ogen op mijn borsten gericht had (…). Op een dag zei [naam verweerder] tegen mij: “Goh [naam studente 5] zal ik je naar huis brengen? (…) Een dag later kwam hij met “zal ik je achter op mijn fiets naar [naam plaats] (…) brengen?”(…) Ik kan mij ook nog herinneren dat hij in de les tegen mij zei dat het niet erg was als ik er een keer niet was maar dat ik dan wel een foto moest geven van mijn wet t shirt contest. (...)”-Er zijn nog vier verklaringen overgelegd door HVA (producties 3A, 3B, 3C en 4A) aangaande het incident betreffende [naam studente 1] .

-Tenslotte is er nog een verklaring overgelegd van de gemachtigde van HvA betreffende een gesprek met een anonieme student.

1.34

[naam verweerder] heeft zowel voorafgaand aan de zitting van 4 december 2017, als ter zitting, serieuze pogingen ondernomen tot een oplossing te komen. HvA bleef vasthouden aan haar eis om tot een beëindiging op de e-grond te komen.

Verzoek

2. Werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a jo. 7:669 lid 3, onderdeel e, subsidiair onder g en meer subsidiair onder h van het Burgerlijk Wetboek (BW). HvA stelt zich op het standpunt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en is niet bereid de transitievergoeding aan [naam verweerder] te betalen.

Verweer

3. Werknemer verweert zich tegen het verzoek. Op zijn verweer zal hierna worden in gegaan.

4. Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt werknemer om toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671 b lid 8 BW dan wel een transitievergoeding op grond van artikel 7: 673 BW .

BeoordelingOpzegverbod

5. De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat gezien artikel 7:671b lid 6 BW echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met de ziekte van de werknemer. Ontbinding op de e-grond

6. HvA baseert de verzochte ontbinding primair op de e-grond: [naam verweerder] heeft verwijtbaar gehandeld of nagelaten zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. HvA legt hieraan ten grondslag:-de verklaringen van studenten [naam studente 1] , [naam studente 2] , [naam studente 3] , [naam studente 4] , [naam studente 5] , [naam studente 6] en een anonieme student;-de verklaringen van [naam 2] , [naam tweede beoordelaar] , [naam praktijkbegeleidster] , [naam 1] en [naam opleidingsmanager 1] ;-de onderzoeksresultaten van de Commissie [naam onderzoeker 2] ;-het feit dat [naam verweerder] in oktober 2015 is gewaarschuwd voor zijn gedrag, en dat hij sindsdien seksueel intimiderend, althans ongepast gedrag is blijven vertonen.

7. De kantonrechter overweegt als volgt. Vooropgesteld moet worden dat grensoverschrijdend gedrag van een docent jegens een student, vanuit de afhankelijkheidspositie van laatstgenoemde, ontoelaatbaar is. Anderzijds dient, zeker in de maatschappelijke context anno 2017, een werkgever/scholengemeenschap bij de behandeling van klachten ten aanzien van grensoverschrijdend gedrag en/of uitlatingen van haar docenten uiterst zorgvuldig te werk te gaan waarbij volledige transparantie een eerste voorwaarde is. Op HvA rusten niet alleen verplichtingen jegens haar studenten, maar ook - als werkgever - jegens haar docenten, waaronder de verplichting om ervoor te waken dat de positie van een van haar docenten onherstelbaar wordt aangetast.

8. De kantonrechter dient te beoordelen of het gestelde gedrag van [naam verweerder] – indien en voor zover dit vast zou komen te staan – op dit moment ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens de gestelde grond, rechtvaardigt. In dit verband geldt het volgende.

9. - -[naam studente 1] heeft in 2013 een klacht ingediend bij HvA tegen [naam verweerder] , die niet als klacht in de zin van de Klachtenregeling is aangemerkt en die niet als zodanig is behandeld. Uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt dat de klacht van [naam studente 1] , evenals de inhoud daarvan, bekend was bij [naam opleidingsmanager 1] , de toenmalige opleidingscoördinator. Tevens staat vast dat [naam opleidingsmanager 1] het bestaan van deze klachten heeft genoemd aan [naam 1] , zij het dat zij daarbij geen naam heeft genoemd en daar – ten onrechte – bij heeft vermeld dat de klacht zou zijn ingetrokken. HvA heeft in deze klacht destijds, noch in 2013, noch ten tijde van de overdracht van [naam opleidingsmanager 1] aan [naam 1] in 2015, aanleiding gezien verder onderzoek te doen. De klacht is niet ter kennis van [naam verweerder] gebracht en de HvA heeft geen sancties jegens [naam verweerder] getroffen. Tegen die achtergrond is het onbegrijpelijk dat HvA deze klacht thans mede ten grondslag legt aan het onderhavige verzoek, en in elk geval kan deze klacht anno 2017 niet meer in doorslaggevende mate bijdragen aan de verzochte ontbinding. Dit zou uiteraard anders hebben gelegen wanneer HvA pas recent op de hoogte zou zijn geraakt van het bestaan van de klacht, maar dat is niet het geval.

-[naam studente 5] heeft verklaard over een periode rond 2009-2011 (zij verklaart immers dat ze in 2008 op de HvA is begonnen en de eerste jaren les van [naam verweerder] had).

Haar verklaring houdt – samengevat en zakelijk weergegeven – in, dat [naam verweerder] zijn ogen op haar borsten richtte, dat hij een keer heeft aangeboden haar achter op zijn fiets naar [naam plaats] te brengen, en dat hij een keer heeft gezegd dat zij wel een les mocht missen als zij een foto zou geven van een wet T-shirt contest. Verder had zij de indruk dat [naam verweerder] opvallend vaak tegelijk met haar het gebouw uit liep.

-[naam studente 4] verklaart over een incident in april of mei 2015. [naam verweerder] ging in de les enorm tegen haar tekeer, waarop zij in huilen uit barstte. Toen zij na de les naar [naam verweerder] toe ging draaide zijn gedrag 180 graden, zo verklaart zij, en werd hij een soort vaderfiguur waarbij hij haar een knuffel en een zoen op haar voorhoofd gaf.

De aard van de gedragingen van [naam verweerder] waarover wordt geklaagd door [naam studente 5] en [naam studente 4] (agressieve en/of intimiderende en/of seksueel getinte uitlatingen jegens studenten en fysiek contact met studenten bestaande uit innige omhelzingen en mogelijk ook zoenen) was in oktober 2015 reeds bekend bij de HvA (zie hiervoor onder de feiten). [naam 1] verklaart dat hij dit heeft begrepen uit de overdracht van [naam opleidingsmanager 1] , dat hij hierover werd aangesproken door andere docenten en dat hij dit ook zelf heeft waargenomen. In het gesprek dat op 2 oktober 2015 heeft plaatsgevonden met [naam verweerder] is dit met [naam verweerder] besproken en is hij gewaarschuwd dat dergelijk gedrag achterwege diende te blijven in de toekomst. Blijkbaar waren de betreffende gedragingen toen geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten en/of disciplinaire maatregelen te treffen. Het enkele feit dat nu, als uitvloeisel van de door [naam studente 2] ingediende klacht, aan [naam studente 4] en [naam studente 5] is verzocht hun verklaring op papier te zetten, maakt het voorgaande niet anders. De problemen waren bekend, er is destijds door [naam studente 4] en [naam studente 5] geen klacht ingediend, en er is in 2015 volstaan met een gesprek hierover. Tegen die achtergrond kunnen ook deze verklaringen thans niet bijdragen aan de gestelde ontbindingsgrond.

10. Resumerend: de verklaringen van [naam studente 1] , [naam studente 4] , en [naam studente 5] worden gemotiveerd en gedocumenteerd door [naam verweerder] betwist (punt 165 tm 234 verweerschrift ten aanzien van [naam studente 1] , punt 275 tot en met 278 ten aanzien van [naam studente 3] en in de pleitnota ter zitting van 4 december 2017 ten aanzien van [naam studente 5] ). De kantonrechter ziet in dat het voor de betrokken studenten én voor [naam verweerder] wellicht onbevredigend is dat de feitelijke juistheid van de verklaringen niet is komen vast te staan. In het kader van deze procedure is bewijslevering evenwel niet nodig, omdat ook indien kom vast te staan dan [naam verweerder] de gestelde gedragingen heeft begaan, deze niet thans nog tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kunnen leiden, tegen de achtergrond van langjarige bekendheid met de klachten aan de zijde van de HvA , het niet confronteren van [naam verweerder] met de concrete klacht van [naam studente 1] in 2012/2013 en het gesprek dat op 2 oktober 2015 heeft plaatsgevonden.

10. Blijft over de klacht van [naam studente 2] en de verklaring van [naam studente 3] . Op grond van de overgelegde stukken (waaronder de bevindingen – niet de conclusie – van de Commissie en de brief van [naam verweerder] aan de Commissie van 26 maart 2017) staan ten aanzien van de klacht van [naam studente 2] de volgende onderdelen vast:- [naam verweerder] heeft het verwijderen van nierstenen in de klas besproken en daarbij plastisch besproken hoe dat gebeurde; Niet staat vast dat hij met het vertellen is doorgegaan nádat [naam studente 2] had gezegd hier niet van gediend te zijn.- [naam verweerder] heeft aan alle studenten, dus ook aan [naam studente 2] , voorgesteld om hem bij zijn voornaam aan te spreken;-In het kader van een voortgangsgesprek over de stage van [naam studente 2] , waarbij haar praktijkbegeleider [naam praktijkbegeleidster] aanwezig was, vroeg [naam verweerder] of hij nog even apart met [naam studente 2] kon praten. [naam praktijkbegeleidster] verklaart hierover dat dit “op zich normaal is en vaker gebeurt”. [naam studente 2] heeft in haar Word document van 11 februari 2017 gesteld:“Mijn praktijkbegeleider gaf aan dat dit prima was waarop mr. [naam verweerder] als “grap”/”opmerking” zei: “haha ja en dan doe ik de lampen uit, de gordijnen dicht en de deur op slot”. [naam studente 2] heeft in haar eerste klacht mail van 8 februari 2017 hierover gezegd: “Tijdens mijn stagebezoek heeft [naam verweerder] ook een ongepast grapje gemaakt”.

- [naam verweerder] heeft tijdens het eindgesprek van de stage van [naam studente 2] in aanwezigheid van [naam tweede beoordelaar] , aan het begin van dit gesprek toen [naam tweede beoordelaar] zei dat [naam studente 2] en zij het hadden over “vrouwendingen”, een opmerking geplaatst als “vrouwendingen, dan denk ik gelijk aan iets anders”. Aan het eind van ditzelfde gesprek is hij onevenredig boos geworden toen [naam studente 2] een kritische opmerking plaatste over wat zij op school had geleerd.

12. [naam verweerder] heeft de opmerkingen over de “vrouwendingen” erkend. De letterlijke bewoordingen van de “deur op slot etc.” opmerking herkent hij niet maar de strekking wel, die door hem was bedoeld als: nu komt het er echt op aan (“docent en student, eye to eye, wat neem ik waar? Wat vraagt de opleiding? (..) hoe ga je dat anders aanpakken zodat de eindbeoordeling uiteindelijk toch voldoende kan zijn?”, productie 46 verzoekschrift). [naam tweede beoordelaar] heeft de letterlijke bewoordingen bevestigd zodat van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan. In het gesprek met de Commissie [naam onderzoeker 2] heeft [naam verweerder] aangegeven dat de opmerkingen in een andere context bedoeld waren en dat hij achteraf betreurt dat hij dit heeft gezegd. Ook heeft hij erkend dat hij onevenredig boos is geworden aan het eind van het eindgesprek stage.

13. Mede in het licht van het in oktober 2015 met hem gevoerde gesprek, had [naam verweerder] als gewaarschuwd mens de hiervoor genoemde gedragingen en opmerkingen achterwege moeten laten. Dat hij dit niet heeft gedaan, is laakbaar, maar levert naar het oordeel van de kantonrechter geen ontbinding op wegens verwijtbaar handelen of nalaten van dien aard, dat van de werkgever redelijkerwijs geen voortzetting van de arbeidsovereenkomst verlangd kan worden. Daarbij speelt een rol dat [naam studente 2] in haar eerste correspondentie heeft aangegeven dat zij de opmerking van [naam verweerder] tijdens haar stage voortgangsgesprek heeft opgevat als een (zij het misplaatste) “grap”, en dat uit haar e-mail niet blijkt dat zij dit als intimiderend of beangstigend heeft ervaren. Een berisping, of desnoods een tijdelijke schorsing, waren passende maatregelen geweest.

14. De verklaring van [naam studente 3] kan op geen enkele manier bijdragen aan de gestelde ontbindingsgrond omdat deze feitelijk weinig meer behelst dan dat [naam verweerder] gezegd heeft dat zij als “mooie jonge vrouw toch alles zou kunnen doen”. Ook deze verklaring heeft [naam verweerder] betwist, echter de juistheid daarvan kan in het midden blijven omdat ook indien deze uitlating komt vast te staan, deze noch zelfstandig, noch in samenhang met de klacht van [naam studente 2] de gestelde verwijtbaarheid kan dragen.

15. Uit het voorgaande volgt dat de ontbinding niet op de e-grond zal worden toegewezen, en dat evenmin sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [naam verweerder] .

ontbinding op de g-grond

16. De arbeidsverhouding is echter, ook naar het oordeel van [naam verweerder] , inmiddels ernstig en duurzaam verstoord. Dit is genoegzaam gebleken uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 3] met betrekking tot de samenwerking met [naam verweerder] . [naam verweerder] zelf heeft verklaard dat bij hem elk vertrouwen in vruchtbare voortzetting van de samenwerking ontbreekt. De ontbinding zal dan ook op deze grond worden toegewezen.

de transitievergoeding

17. Ingevolge artikel 7:673 BW jo. 7:673a BW heeft [naam verweerder] bij ontbinding per 1 maart 2018 op deze grond recht op een transitievergoeding, welke 55.488,60 bruto bedraagt.

billijke vergoeding

18. Het dossier geeft een beeld van een docent ten aanzien van wie gedurende een groot aantal jaren regelmatig signalen worden afgegeven dat hij grensoverschrijdend gedrag vertoont en grensoverschrijdende uitlatingen doet. In het verslag van het waarschuwingsgesprek op 2 oktober 2015 wordt mededeling gedaan van het feit dat “meerdere studenten” de genoemde signalen uiten, in de overgelegde verklaringen wordt aangegeven dat [naam verweerder] “bekend” stond als intimiderend en grensoverschrijdend en [naam 1] zelf noemt in zijn verklaring van 14 juli 2017 twee incidenten in 2016, één in februari 2016 waarbij [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] waren betrokken, en één in september 2016 waarbij [naam 7] was betrokken. Indien, zoals het dossier doet vermoeden, sprake was van een structureel probleem ten aanzien van (tenminste) dit aspect van het functioneren van [naam verweerder] , had het op de weg van HvA gelegen om dit duidelijk terug te laten keren bij de beoordelingsgesprekken, dit te evalueren met [naam verweerder] , en hierover gericht en transparant feedback te vragen aan docenten en studenten. Dit is allemaal niet gebeurd, integendeel, zowel de beoordeling als de jaargesprekken 2015 en 2016 zijn positief van toon met een paar kleine kritische kanttekeningen. Voornoemde incidenten zijn hierin niet concreet benoemd.

19. De andere weg waarlangs (eventueel) grensoverschrijdend gedrag getoetst kan en dient te worden, is die van de klachtenprocedure. De Regeling ongewenst gedrag die geldt bij HvA voorziet in een zorgvuldige klachtenprocedure waarin waarborgen worden gegeven ten aanzien van de samenstelling van de Commissie, de onafhankelijkheid en deskundigheid van haar leden, de te volgen procedure en de wijze waarop met stukken wordt om gegaan. De concrete inhoud van de klacht dient in een vroeg stadium ter kennis van de beklaagde te worden gebracht en anonieme klachten worden niet in behandeling genomen. De strekking van deze Regeling is dat de klager een objectief forum krijgt waarbij de klacht degelijk wordt onderzocht, en dat de beklaagde (of dat nu een student of een docent is) zich op een faire manier moet kunnen verweren tegen klachten.

20. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft HvA in het onderhavige geval op ernstige wijze haar eigen klachtregeling veronachtzaamd. Zij wijst hiertoe op het volgende:-de klacht van [naam studente 1] had, op grond van de hiervoor weergegeven feiten, reeds in 2013 als formele klacht aangemerkt moeten worden, en doorgeleid moeten worden naar de klachtencommissie, hetgeen niet is gebeurd;

-de e-mail van [naam studente 2] van 8 februari 2017, is, ondanks de letterlijke benaming daarvan en de inhoud waarin klachten worden geformuleerd, niet aangemerkt als klacht, en niet doorgeleid naar de klachtencommissie, hetgeen wel had moeten gebeuren. Hiermee heeft HvA niet alleen de belangen van de betrokken studenten geschaad, maar ook die van [naam verweerder] .

-behalve door [naam studente 1] en [naam studente 2] is door geen van de studenten een klacht ingediend. Dit doet de vraag rijzen naar de grondslag van de verklaringen die tijdens de procedure zijn verkregen van [naam studente 3] , [naam studente 5] en [naam studente 4] en of het op deze wijze – selectief – uitvoeren van wat toch moeilijk anders kan worden gezien dan als een “fishing expedition”, zich verhoudt met de eisen van goed werkgeverschap.

het onderzoek door de Commissie ten Brink

21. HvA heeft ter behandeling van de “melding” van [naam studente 2] , de Commissie [naam onderzoeker 2] benoemd, bestaande uit [naam onderzoeker 2] en [naam onderzoeker 1] . Door de toenmalig gemachtigde van [naam verweerder] , mr. [naam gemachtigde] , is reeds in een vroeg stadium bezwaar gemaakt tegen de procedure en gewezen op de klachtencommissie.

Ook [naam verweerder] zelf heeft tijdens zijn gesprekken met de Commissie aangegeven dat de procedure door hem als onveilig, onduidelijk en niet transparant werd ervaren. HvA noch de Commissie heeft hieraan gevolgen verbonden.

22. [naam onderzoeker 2] heeft in zijn rapportage onder ‘Inleiding en verantwoording procedure’(paragraaf 1) aangegeven dat er bij [naam studente 2] “formeel geen sprake is van een klacht”. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit onjuist, en was gezien het onderwerp van de e-mail van [naam studente 2] van 8 februari 2017 (“vertrouwelijke klacht”) en de inhoud daarvan, wel degelijk sprake van een klacht. Het enkele feit dat deze niet door [naam studente 2] bij de Klachtencommissie was ingediend, maakt dit niet anders. Op grond van artikel 10 lid 1 sub b van het Reglement had de klacht door [naam 1] doorgezonden moeten worden naar de Klachtencommissie, hetgeen niet is gebeurd.

22. Ten aanzien van de samenstelling van de Commissie [naam onderzoeker 2] en haar werkwijze wordt het volgende overwogen. De Commissie heeft de opdracht gekregen om te werken op basis van de Klachtenregeling die haar ook is verstrekt. De Commissie bestaat anders dan in het reglement voorgeschreven uit twee in plaats van drie leden. Voorts zijn beide Commissie leden jurist, en is de krachtens de Klachtenregeling vereiste sociaal-psychologische expertise niet geborgd.

24. De onderzoeksopdracht (laatste bijlage productie 50 verzoekschrift) is niet helder: verzocht wordt “de genoemde signalen” te onderzoeken. Weliswaar wordt wel aangegeven om wat voor gedragingen het gaat, echter niet wordt aangegeven om welke studenten het zou gaan, en wanneer en waar het gedrag zou hebben plaatsgevonden. Dit is in strijd met artikel 12.2 van de Regeling waarin is bepaald dat “het tijdstip, de aard, de inhoud en de plaats van het gewraakte gedrag” worden genoemd in de klacht. Verder is in artikel 12 lid 3 gesteld dat anonieme klachten niet in behandeling worden genomen.

24. Ingevolge het Reglement (artikel 10. 4 ) stuurt de Commissie de “stukken aangaande de te behandelen klacht” toe aan beklaagde. In het onderhavige geval is aan [naam verweerder] op 28 februari 2017 (derhalve na de schorsing en nadat de Commissie was benoemd) voor het eerst een kopie verstrekt van de e-mail van [naam studente 2] aan [naam 1] van 8 februari 2017. Dat was het eerste moment waarop [naam verweerder] vernam om welke student het ging. Zoals uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt, behelsde deze e-mail slechts een gedeelte van de klacht, en is de kern hiervan (de twee “opmerkingen”) pas geconcretiseerd in het gesprek tussen [naam studente 2] en [naam 1] op 10 februari 2017 en in het op 11 februari 2017 door [naam studente 2] opgestelde Word document. Beide laatste documenten zijn pas aan [naam verweerder] verstrekt in juli 2017, in het kader van de onderhavige procedure. In de onderzoeksopdracht wordt zowel 8 februari als 10 februari 2017 genoemd. Ook indien de Commissie niet de beschikking zou hebben gehad over het verslag van 10 februari 2017, dan had zij hierom moeten vragen in het kader van concretisering van de klacht, en dit aan [naam verweerder] ter beschikking moeten stellen.

24. Het Reglement vereist in artikel 10.4 sub b, dat van alle stukken onverwijld afschrift wordt gestuurd aan partijen. In artikel 6 lid 1 van het Reglement is bepaald dat de Klachtencommissie haar werk verricht “zonder enige last of ruggenspraak met enig persoon of orgaan binnen dan wel buiten de HvA ”. De strekking van deze bepalingen is om een volledige transparantie te garanderen aangaande de communicatie tussen de Commissie en de partijen en de neutraliteit van de Commissie te waarborgen.

In dat kader mist de kantonrechter in de onderzoek verantwoording en vermelding van de communicatie tussen de Commissie en partijen en derden, zoals [naam 1] . Op tenminste de volgende onderdelen is het Reglement niet nageleefd:- [naam verweerder] is voor het eerst gehoord op 14 maart 2017. [naam studente 2] en [naam studente 3] zijn gehoord op 27 respectievelijk 28 februari 2017. De verslagen van deze gesprekken zijn niet voorafgaand aan het gesprek met [naam verweerder] aan hem toegezonden, zodat hij zich kon voorbereiden;- op 7 maart 2017 heeft [naam onderzoeker 1] een e-mail gestuurd aan [naam studente 2] zonder [naam verweerder] of zijn gemachtigde hierbij in te kopiëren, met de volgende inhoud: Beste [naam studente 2]

Bijgaand zend ik je het verslag van het gesprek van 27 februari jl. Je hebt gezegd dat je geen voorbeelden had van seksistische of intimiderende opmerkingen,. We willen je vragen om nog even na te denken of je daar toch geen concrete voorbeelden van kunt geven (…). -er is e-mailverkeer geweest tussen [naam 1] en de Commissie waarbij [naam verweerder] en/of zijn gemachtigde niet is in gekopieerd (producties 3 en 4 bij verweerschrift).

27. Uit het onderzoek van de Commissie blijkt voorts niet hoe de verklaringen zijn verkregen, en of onderzoek is gedaan naar de vraag of de studenten onderling contact hebben gehad, of contact met de HvA .

28. Tenslotte acht de kantonrechter de conclusie van de Commissie op onderdelen niet congruent met haar bevindingen en op andere onderdelen kwalificerend. Zo stelt de Commissie in haar conclusie dat “het bespreken van fysieke ongemakken” (onderstreping kantonrechter) daadwerkelijk heeft plaatsgehad, terwijl haar bevindingen slechts de conclusie rechtvaardigen dat [naam verweerder] (alleen) het fysieke ongemak van zijn nierstenen in de klas heeft besproken. De Commissie concludeert verder dat het maken van “een tweetal seksueel getinte, insinuerende opmerkingen” vast staat, waarmee zij een kwalificatie geeft aan de feitelijke uitlatingen door [naam verweerder] . De Commissie had kunnen – en moeten – volstaan met de vaststelling dat de twee opmerkingen (“deuren op slot etc” en “vrouwendingen”) naar haar oordeel daadwerkelijk zijn gemaakt. Voorts stelt de Commissie dat naar haar oordeel het feit dat [naam verweerder] achteraf erkent dat zijn gedrag misschien onhandig is geweest, “niet kan gelden als verontschuldiging voor zijn handelen”, waarmee zij eveneens een kwalificatie geeft.

29. Resumerend valt HvA te verwijten dat zij de klacht van [naam studente 2] niet heeft doorgeleid naar de klachtencommissie, en voorts dat zij een onderzoek heeft geëntameerd naar gedragingen van [naam verweerder] waarbij zowel ten aanzien van de samenstelling van de Commissie, haar werkwijze en haar conclusies, de Klachtenregeling – die blijkens de opdracht aan de Commissie nageleefd had moeten worden – is geschonden. In aanmerking nemende de ernst van de aantijgingen aan het adres van [naam verweerder] , in combinatie met de hem opgelegde schorsing, heeft zij hiermee de belangen van [naam verweerder] (en, naar het oordeel van de kantonrechter, overigens ook die van de betrokken studenten), geschaad.

30. De kantonrechter is van oordeel dat de HvA daarmee ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [naam verweerder] en deswege een billijke vergoeding is verschuldigd. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding dienen ingevolge HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 ( [partijnaam] ) alle omstandigheden van het geval betrokken te worden.

De inkomensschade is niet inzichtelijk gemaakt, bijvoorbeeld door te becijferen wat deze zou zijn rekening houdend met de WW en de bovenwettelijke uitkering krachtens de CAO, en evenmin is inzicht gegeven in de financiële situatie bij voortdurende ziekte.

[naam verweerder] heeft gesteld in het verweerschrift, en dit is ook ter zitting gebleken, dat hij immateriële schade en reputatieschade heeft geleden.

Wel houdt de kantonrechter rekening met een stevige neerwaartse correctie wegens het feit dat [naam verweerder] met de vaststaande gedragingen en uitlatingen jegens [naam studente 2] , nadat hij in oktober 2015 wegens dezelfde soort gedragingen en uitlatingen een waarschuwing had gekregen, behoorlijk over de schreef is gegaan. Dat het onderzoek daarnaar en de behandeling van deze klacht onjuist zijn verlopen, doet daaraan niet af.

Rekening houdend met al deze omstandigheden acht de kantonrechter een billijke vergoeding van € 10.000,-- bruto redelijk.

31. Tenslotte: de kantonrechter wenst jegens de gemachtigde van [naam verweerder] op te merken dat de omvang en ondoorzichtigheid van het verweerschrift niet behulpzaam is gebleken bij de behandeling van de zaak. Voorts realiseert de kantonrechter zich dat deze uitspraak afwijkt van haar voorlopig oordeel ter zitting van 4 oktober 2017 en de uitkomst is van voortschrijdend inzicht en verdere verdieping van het debat. De aanhouding na de zitting van 4 oktober 2017 was – zo blijkt ook uit het proces-verbaal- bedoeld om partijen de gelegenheid te geven een minnelijke regeling te beproeven. En niet om, op basis van het gegeven voorlopig oordeel, alvast “bewijs” te gaan verzamelen vooruitlopend op een nog niet gegeven bewijsopdracht. Jegens de betrokken studenten betreurt de kantonrechter deze gang van zaken.

32. Nu aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden, zal HvA gelet op artikel 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.

32. De proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt, behoudens voor het geval de werkgever het verzoek intrekt, in welk geval zij met de proceskosten zal worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:

I ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2018 wegens een verstoorde verhouding;

II kent aan werknemer een transitievergoeding toe ten laste van HvA ter hoogte van

€ 55.488,60 bruto;

III kent aan werknemer een billijke vergoeding toe van € 10.000,- bruto;

IV veroordeelt HvA tot betaling van deze vergoedingen en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

V bepaalt dat het onder I t/m IV gestelde rechtskracht ontbeert, indien het verzoek door HvA uiterlijk op 22 december 2017 wordt ingetrokken;

VI bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen, behoudens in het geval werkgever het verzoek intrekken, in welk geval werkgever wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [naam verweerder] tot op heden begroot op € 545,- voor salaris van de gemachtigde, voor zover verschuldigd, inclusief BTW;

VII wijst het meer of anders verzochte af.

Aldus gegeven door mr. T.S. Pieters, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature