Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht - team kanton
zaaknummer: EA VERZ 16 - 1497 en EA 16 - 1498 (C104884)
beschikking van: 7 februari 2017
func.: 245
Beschikking van de kantonrechter
I n z a k e
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
verzoekster, verweerster in het tegenverzoek
nader te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. M.M.C. Roos
t e g e n
de besloten vennootschap Detailresult Productie Personeel B.V.
gevestigd te Velsen-Noord
verweerster, eiseres in het tegenverzoek
nader te noemen: DRP
gemachtigde: mr. R.J. Stoop
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[verzoekster] heeft bij verzoekschrift van 5 december 2016 de kantonrechter primair verzocht om – kort gezegd – het ontslag op staande voet te vernietigen en DRP te veroordelen tot loondoorbetaling en wedertewerkstelling. Subsidiair heeft [verzoekster] verzocht haar ten laste van DRP een billijke vergoeding, een transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding toe te kennen. Meer subsidiair heeft [verzoekster] aanspraak gemaakt op de transitievergoeding. Los daarvan heeft [verzoekster] verzocht voor de duur van de procedure voorlopige voorzieningen te treffen, bestaande uit loondoorbetaling en wedertewerkstelling.
DRP heeft op 5 januari 2017 een verweerschrift ingediend, zowel tegen de vernietiging van het ontslag op staande voet als tegen de voorlopige voorzieningen en heeft daarbij een zelfstandig (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst gedaan, met het verzoek te bepalen dat DRP geen transitievergoeding aan [verzoekster] verschuldigd is.
Op 24 januari 2017 is de zaak mondeling behandeld. [verzoekster] is verschenen met een tolk en haar gemachtigde. DRP is verschenen bij [naam 1] en de gemachtigde.
Beide partijen hebben hun standpunt nader toegelicht aan de hand van een pleitnota. De kantonrechter heeft vragen gesteld en griffier heeft aantekeningen gemaakt, die in het dossier zijn opgenomen.
Beschikking is tot slot bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESCHIKKING
Feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de stukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.DRP is de personeelsvennootschap binnen de Detailresult Groep NV, die onder meer de Dirk van den Broek-supermarkten en de Deka-markt exploiteert. Er zijn bij het eigen productiebedrijf ruim 300 medewerkers in dienst, verdeeld over de drie vestigingen van de slagerij en de bakkerij.
1.2.[verzoekster] is op [datum] 2005 bij DRP in dienst getreden als mede-werkster kantine bij de slagerij in [plaats] . Het betreft een dienstverband voor 37 uur per week. Op de loonstrook van [verzoekster] staat een basis-salaris vermeld van € 1.883,28 bruto per vier weken. Op het dienstverband zijn van toepassing het bedrijfsreglement van DRP (verder: het bedrijfsreglement) en - volgens de arbeidsovereenkomst - de CAO VGL.
1.3.Het bedrijfsreglement bepaalt in de inleiding: Volg je, ondanks mondelinge en/of schriftelijke waarschuwingen, het bedrijfsreglement niet op, kan door de werkgever worden overgegaan tot het nemen van passende maatregelen, waaronder ook maatregelen die het einde van het dienstverband kunnen betekenen.
1.4.In het bedrijfsreglement is opgenomen dat het niet is toegestaan om, (onbetaalde) producten, ook afgeschreven producten, mee naar huis te nemen. Dat geldt voor alle producten, ook voor producten met weinig waarde of bedorven producten. Bij elke vorm van diefstal, ook bij het meenemen van producten met geen of weinig waarde of bedorven producten, volgt volgens het bedrijfsreglement ontslag op staande voet.
1.5.In artikel 4.15 van het bedrijfsreglement is daarover opgenomen: Het is niet toegestaan om (zelf meegebrachte) etenswaren of frisdrank te nuttigen in andere ruimtes dan de kantine. Het is nimmer toegestaan (onbetaald) producten, ook afgeschreven producten of kantoormaterialen/verpakkingen vanuit de winkel, kantoor, het distributiecentrum en/of de productiebedrijven te nuttigen dan wel mee naar huis te nemen. Dit zal worden aangemerkt als diefstal.
1.6.Bij brief van 26 augustus 2015 heeft [verzoekster] een schriftelijke waar-schuwing gekregen. De brief vermeldt een groot aantal incidenten rond het functioneren van [verzoekster] , dat zich sinds 2009 heeft voorgedaan. De brief besluit: Zoals reeds meerdere keren aan jou kenbaar gemaakt zullen wij, indien je nogmaals onze bedrijfsregels of huisregels overtreedt, passende maatregelen nemen waarbij wij, afhankelijk van de ernst van het incident, een beëindiging van het dienstverband niet uitsluiten. Wij hopen dan ook dat de ernst van de situatie je hiermee meer dan helder is.
In de brief is opgenomen dat [verzoekster] ook al bij haar functionerings-gesprek in 2015 is aangesproken op het zich niet houden aan het bedrijfsregle-ment.
1.7.Van 2 tot 24 juni 2016 heeft DRP [verzoekster] geschorst. Bij brief van 24 juni 2016 heeft DRP [verzoekster] nogmaals een schriftelijke waarschuwing gegeven. De brief stelt: Op 2 juni jl hebben wij geconstateerd dat jij kaaskruimels van kaasbroodjes die worden verkocht in de kantine opspaart en vervolgens mee naar huis neemt om deze thuis te nuttigen voor eigen gebruik.[…] Je dient dit schrijven te beschouwen als een allerlaatste officiële waarschuwing. Bij een volgende keer dat je onze huisregels en/of het bedrijfsreglement overtreedt, van welke aard ook, zullen wij direct en onherroepelijk overgaan tot beëindiging van jouw dienstverband.
1.8.Op 6 oktober 2016 is bij DRP een zogenoemde exit-controle gehouden. Bij deze controle worden alle personeelsleden - steekproefsgewijs - bij het verlaten van het pand/terrein door een extern bureau gecontroleerd. Ook [verzoekster] is gecontroleerd. Bij de controle werd in de tas van [verzoekster] aangetroffen een pak optimel (tenminste houdbaar tot 6 oktober 2016) en een bakje met zalmsalade. Daarnaast zat er in de tas een banaan en een mandarijn.
1.9.
[verzoekster] is direct door DRP hierover gehoord. Ze heeft DRP over deze zaken verteld dat zij het pak Optimel had meegenomen omdat het “over de datum” was (de houdbaarheidsdatum was verstreken) en zou worden weggegooid. De zalmsalade had zij van de barbecue voor het personeel van de afgelopen zondag, en die zou ook de volgende dag zijn houdbaarheid verliezen. De banaan en de mandarijn stelde [verzoekster] eerder al te hebben afgerekend, conform het bedrijfsreglement. [verzoekster] had alleen een kassabon van 4 oktober 2016; zij had er geen van 6 oktober 2016.
1.10.[verzoekster] heeft daarbij nog verteld dat zij die ochtend twee bananen had gekocht en één had opgegeten. DRP heeft daarover navraag gedaan bij de collega van [verzoekster] , die die ochtend achter de kassa zat en de zaken afgerekend zou hebben. Die heeft meegedeeld dat [verzoekster] slechts één banaan had afgerekend en geen mandarijn.
1.11.DRP heeft [verzoekster] op 7 oktober 2017 op staande voet ontslagen. Dit is bevestigd bij brief van dezelfde dag. In de ontslagbrief wordt verwezen naar het meenemen van producten of resten van producten, het overtreden van het bedrijfsreglement en de eerdere waarschuwingen. In de brief maakt DRP voorts aanspraak op de schadevergoeding van één bruto maandsalaris, die door DRP is verrekend met de eindafrekening. Tot slot stelt de brief dat [verzoekster] wordt opgenomen in het interne en externe waarschuwingsregister.
1.12.Op zaterdag 8 oktober 2016 is [verzoekster] in de winkel geweest om de een tosti, ei en Activa af te rekenen. Die had ze, volgens eigen zeggen, nog niet betaald.
1.13.Bij brief van 11 oktober 2016 heeft [verzoekster] geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet.
1.14.DRP heeft aangifte gedaan van diefstal door [verzoekster] . Inmiddels heeft zij vernomen dat de politie de zaak niet verder zal onderzoeken, wegens onvoldoende prioriteit.
Het verzoek van [verzoekster] en het verweer van DRP
2. [verzoekster] verzoekt - samengevat weergegeven - primair het ontslag op staande voet te vernietigen, met veroordeling van DRP tot loondoorbetaling vanaf 7 oktober 2016 en wedertewerkstelling, zulks op straffe van een dwangsom, en veroordeling van DRP tot verwijdering van [verzoekster] uit de interne en externe waarschuwingsregisters. Subsidiair verzoekt [verzoekster] toekenning van een transitievergoeding ad € 18.729,00 bruto, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 8.135,77 bruto, een billijke vergoeding van € 50.000 bruto en veroordeling van DRP tot verwijdering van [verzoekster] uit de interne en externe waarschuwingsregisters. Meer subsidiair verzoekt [verzoekster] veroordeling van DRP tot betaling van de transitievergoeding en tot verwijdering van [verzoekster] uit de interne en externe waarschuwingsregisters.
3. Daarnaast verzoekt [verzoekster] de kantonrechter voorlopige voorzieningen te treffen bestaande - kort gezegd - uit loondoorbetaling en wedertewerkstelling, met verwijdering van [verzoekster] uit de interne en externe waarschuwingsregisters.
4. [verzoekster] voert - samengevat en zakelijk weergegeven - aan, dat de optimel een tenminste-houdbaar-tot-datum van 6 oktober 2016 had. De optimel had derhalve de volgende dag niet meer geconsumeerd kunnen worden. Bij het opruimen van de kantine op 6 oktober 2016 zijn alle producten met die datum weggegooid en omdat [verzoekster] dat zonde vond, heeft ze de optimel meegenomen.
5. Met betrekking tot de zalmsalade voert zij aan dat op zondag 2 oktober 2016 een familiedag op het bedrijf had plaats gevonden. De overgebleven zalmsalade stond in grote bakken in de ijskast, zodat de medewerkers deze tijdens de lunch konden eten. De meeste bakken waren ook houdbaar tot 6 oktober 2016, andere tot 9 oktober 2016. Toen de bakken van 6 oktober 2016 op waren, werden de bakken van 9 oktober 2016 voor de medewerkers neergezet. Daar heeft [verzoekster] een paar lepels uitgenomen, om thuis te nuttigen. Nu deze bakken voor algemeen gebruik waren, is zij ervan uitgegaan dat zij hiervan een beperkte hoeveelheid kon meenemen.
6. DRP meent dat de vorderingen van [verzoekster] afgewezen behoren te worden, nu het dienstverband met [verzoekster] op 7 oktober 2016 rechtsgeldig ten einde is gekomen. DRP is - kort gezegd - van oordeel dat er sprake was van een dringende reden, die ontslag op staande voet rechtvaardigt. Het verweer van [verzoekster] kan niet leiden tot vernietiging van het ontslag op staande voet.
7. DRP voert daartoe aan dat zij een “zero tolerance”-beleid voert ten aanzien van diefstal en alles wat daarmee samenhangt. Het meenemen van producten, zelfs als ze anders weggegooid worden, is reden voor ontslag op staande voet. De medewerkers zijn daarmee bekend. Het bedrijfsreglement laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Bij elke vorm van diefstal, ook van zaken die over de datum zijn, volgt ontslag op staande voet. Dat is in de sector van DRP de enige manier om zich te wapenen tegen malversaties. Doet DRP dat niet, dan ontstaat een grijs gebied waarin zaken die nog net niet over de datum zijn ‘achteraan’ gezet worden om later te kunnen meenemen. En juist om dat grijze gebied te vermijden, zijn de regels zo strikt.
8. Bovendien was [verzoekster] een gewaarschuwd mens. Zij was immers al eerder aangesproken op onvolkomenheden in haar functioneren, bestaande uit het mee naar huis nemen van (rest)producten bestaande uit kaaskruimels uit de kantine. In juni 2016 heeft zij daarvoor een officiële, allerlaatste waarschuwing ontvangen en is zij door DRP nogmaals gewezen op de strenge regels van het bedrijfsreglement. DRP kon toen het weer gebeurde, niet anders dan het dienstverband onmiddellijk beëindigen.
9. DRP heeft bij de eindafrekening één periodesalaris ingehouden, op grond van het bepaalde in artikel 7: 677 lid 2 en 3 BW. Zij heeft met andere supermarkten het waarschuwingsregister ingesteld om te voorkomen dat fraude-plegende medewerkers elders weer aan de slag komen. Nu zij al een aantal malen was aangesproken op haar gedrag, prevaleert opname in het register boven de mogelijke nadelige gevolgen voor [verzoekster] .
10. Nu het ontslag op staande voet terecht is gegeven, is het dienstverband geëindigd en is DRP niets meer aan [verzoekster] verschuldigd. De gevraagde voorlopige voorzieningen moeten dan ook geweigerd worden.
Tegenverzoek van DRP en het verweer
11. Voor het geval het verzoek tot vernietiging van de opzegging zijdens DRP wordt toegewezen en het dienstverband tussen partijen nu nog bestaat, meent DRP dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden, primair op de e-grond (verwijtbaar handelen) en subsidiair op de g-grond (verstoorde arbeidsrelatie).
11. DRP grondt dit verzoek op de feiten en omstandigheden zoals deze in het verzoek aan de orde zijn gekomen.
11. Als verweer heeft [verzoekster] gesteld dat zij haar werkzaamheden kan en wil hervatten. Sinds enige tijd wordt door DRP extra op haar gelet, maar zij heeft haar werk altijd goed gedaan.
Beoordeling van het verzoek en het tegenverzoek
14. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn het verzoek en het tegenverzoek dermate verweven dat deze gezamenlijk beoordeeld kunnen worden.
14. Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of DRP met het ontslag op staande voet de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] rechtsgeldig heeft doen eindigen, en daarmee om de vraag of sprake is (geweest) van een dringende reden. Indien dat het geval is, komt aan de orde de vraag of [verzoekster] een transitievergoeding toekomt.
14. Bij de beantwoording van de vraag of de aan een ontslag op staande voet ten grondslag gelegde redenen als dringend in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW hebben te gelden, moeten mede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer worden betrokken, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag voor hem zou hebben. Maar ook indien deze gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (vgl. HR 21 januari 2000, LJN AA4436, NJ 2000, 190). In dat verband overweegt de kantonrechter als volgt.
14. Dringende redenTussen partijen staat vast dat [verzoekster] in oktober 2016 een aantal goederen heeft meegenomen, zonder van plan te zijn deze te betalen. Evenmin is in geschil dat [verzoekster] ervan op de hoogte was, dat het meenemen van goederen - ook die goederen die anders zouden worden weggegooid - door DRP als diefstal wordt aan-gemerkt en dat bij diefstal ontslag op staande voet volgt. Dit is expliciet zo opgenomen in het bedrijfsreglement. [verzoekster] is in juni 2016 er nog op gewezen dat zij het bedrijfsreglement diende na te leven, terwijl anders DRP direct en onherroepelijk zou overgaan tot beëindiging van het dienstverband.
14. [verzoekster] heeft aangevoerd dat het slechts een pak optimel, dat over de datum was, en een beperkte hoeveelheid van de personeel-barbecue overgebleven zalmsalade betrof. Deze goederen zouden anders worden weggegooid. De andere goederen (een mandarijn en een banaan) heeft [verzoekster] wel betwist te hebben meegenomen, althans zij heeft gesteld dat zij deze dezelfde dag had afgerekend. Daarnaast heeft [verzoekster] gewezen op haar leeftijd, haar lange staat van dienst van DRP en de ernstige gevolgen, die ontslag op staande voet voor haar mee brengen.
14. DRP heeft gewezen op het strikte beleid dat zij dient te voeren, dat er juist is om het grijze gebied te vermijden. De exit-controle is op de juiste manier uitgevoerd, door een onafhankelijke organisatie. [verzoekster] was gewaarschuwd, zelfs meer dan eens. DRP kon daarmee niet anders meer, dan overgaan tot ontslag op staande voet.
14. Naar het oordeel van de kantonrechter is de onmiddellijke beëindiging van de dienstbetrekking door DRP in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd geweest. DRP heeft onweersproken gesteld dat zij als detailhandelorganisatie met een sterk verhoogd diefstalrisico te maken heeft en dientengevolge, mede ter voorkoming van precedenten, genoodzaakt is met strikte procedureregels te werken.
14. Dit strikte beleid is geformuleerd in het bedrijfsreglement waarvan [verzoekster] heeft erkend dat zij daarmee bekend was. Bovendien zijn deze regels herhaaldelijk en zeer recent nog uitdrukkelijk onder de aandacht van [verzoekster] gebracht.
14. De persoonlijke omstandigheden van [verzoekster] leiden niet tot een ander oordeel. Enerzijds heeft [verzoekster] onvoldoende onderbouwd dat zij zich geen inkomen of uitkering kan verwerven, en anderzijds wegen de belangen van DRP bij het voorkomen van iedere vorm van diefstal door haar eigen personeel, zwaarder. Dat de optimel ‘over de datum” was en de zalmsalade eerder ter consumptie (ter plekke) aan het personeel beschikbaar was gesteld, maakt dat niet anders. Ook die goederen worden in het bedrijfsreglement overduidelijk genoemd en daarvoor valt begrip op te brengen.
14. Het register Ook de opname in het register acht de kantonrechter rechtvaardig. Dat het gaat om goederen met een beperkte waarde, betekent niet dat DRP geen belang heeft bij opname in dat register. Ware dat anders, dan zou bij een reeks van kleine vergrijpen, die wel voor werkgevers schadeposten opleveren, opname niet mogelijk zijn. Dat acht de kantonrechter niet gewenst.
14. Tegenverzoek Nu het verzoek van [verzoekster] tot vernietiging van de opzegging wordt afge-wezen, en er dus thans geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, zal het verzoek van DRP wegens gebrek aan belang worden afgewezen. Ten aanzien van de verreke-ning van de schadevergoeding uit hoofde van artikel 7:677 lid 2 en 3 BW met het laatste salaris van [verzoekster] is geen verzoek ingesteld, zodat de kantonrechter daarover geen beslissing neemt.
14. Nu de kantonrechter direct een eindbeschikking geeft, is er geen ruimte voor het treffen van voorlopige voorzieningen. Dit verzoek van [verzoekster] zal derhalve worden afgewezen.
Kostenveroordeling
26. Gelet op de uitkomst van de zaak, dient [verzoekster] in de kosten van de procedure ten aanzien van haar verzoeken te worden veroordeeld, terwijl in het tegenverzoek DRP de kosten dient te dragen. Reden waarom de proceskosten over en weer door de kantonrechter worden gecompenseerd.
BESLISSING
De kantonrechter:
Op de verzoeken van [verzoekster] :
wijst de verzoeken af;
Op het tegenverzoek van DRP:
wijst het verzoek af;
In alle verzoeken:
compenseert de proceskosten in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, op 7 februari 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Griffier Kantonrechter