Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Kort geding. Executiegeschil. Opheffing beslag. Huwelijkse voorwaarden op moment van beslaglegging niet in huwelijksgoederenregister ingeschreven. Beroep op derdenbescherming.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel

zaaknummer / rolnummer: C/13/627371 / KG ZA 17-437 CB/MN

Vonnis in kort geding van 10 mei 2017

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser bij dagvaarding van 18 april 2017,

advocaat mr. C.W. de Kruijf-Vermeij te Bodegraven,

tegen

naamloze vennootschap

ABN AMRO BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

advocaat mr. J. Verbeeke te Rotterdam.

Partijen zullen hierna [eiser] en ABN AMRO worden genoemd.

1 De procedure

Ter terechtzitting van 26 april 2017 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. ABN AMRO heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. [eiser] heeft producties en een pleitnota in het geding gebracht. ABN AMRO heeft een pleitnota in het geding gebracht.Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

Ter zitting waren aanwezig:

aan de zijde van [eiser] : [eiser] met mr. De Kruijf-Vermeij en [echtgenote] , de echtgenote van [eiser] (hierna: [echtgenote] ).

aan de zijde van ABN AMRO: mr. Verbeeke.

2 De feiten

2.1.

[eiser] is op [datum] 1990 gehuwd met [echtgenote] . Voorafgaand aan dit huwelijk zijn [eiser] en [echtgenote] bij akte van 28 mei 1990 huwelijkse voorwaarden overeengekomen, die inhielden dat elke gemeenschap van goederen werd uitgesloten. De huwelijkse voorwaarden zijn op 6 juni 1990 ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.

2.2.

[echtgenote] heeft een eenmanszaak gedreven onder de naam ‘Gina Tex Import/Export’. [echtgenote] heeft ten behoeve van haar eenmanszaak op 2 juni 2006 met ABN AMRO een kredietovereenkomst gesloten waarbij aan [echtgenote] een krediet in rekening-courant is verstrekt van maximaal € 50.000,-.

2.3.

Bij verstekvonnis van 2 juni 2010 heeft de rechtbank Den Haag de vordering van ABN AMRO tot betaling door [echtgenote] van een bedrag van € 62.312,79 inclusief kosten toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.

2.4.

Bij beschikking van 11 juni 2014 van de rechtbank Den Haag is tussen [eiser] en [echtgenote] de echtscheiding uitgesproken. Op 30 september 2014 zijn [eiser] en [echtgenote] opnieuw met elkaar gehuwd.

2.5.

Bij brief van 25 februari 2015 heeft GGN Mastering Credit N.V. (hierna: GGN), namens ABN AMRO, aan [echtgenote] meegedeeld dat bij uitblijven van betaling de gerechtsdeurwaarder op 9 maart 2015 bij haar zou langskomen voor het leggen van beslag op haar roerende zaken. Op 9 maart 2015 is de deurwaarder bij [eiser] en [echtgenote] verschenen, maar deze is zonder beslaglegging vertrokken.

2.6.

Bij exploot van 20 oktober 2016 is op verzoek van ABN AMRO uit kracht van het verstekvonnis van 2 juni 2010 executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv) op - kort weergegeven - alle vorderingen die [eiser] , in gemeenschap van goederen gehuwd met [echtgenote] , op het Uwv heeft of zal verkrijgen. Op grond van dit beslag wordt elke maand een bedrag van € 587,11 op de uitkering van [eiser] op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) ingehouden.

2.7.

Bij e-mailbericht van 16 november 2016 heeft [eiser] aan GGN de akte van huwelijksvoorwaarden van 28 mei 1990 toegezonden en daarbij verzocht het gelegde beslag op zijn inkomen nietig te verklaren op grond van artikel 1:166 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

2.8.

Op 24 november 2016 zijn de huwelijkse voorwaarden voor het huwelijk van [eiser] en [echtgenote] van 30 september 2014 ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert samengevat het door ABN AMRO gelegde beslag op te heffen, althans te gelasten dat ABN AMRO het beslag dient op te heffen binnen 14 dagen na dit vonnis, op straffe van een dwangsom, alsmede ABN AMRO te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de ten onrechte geïncasseerde bedragen uit het ten laste van [eiser] gelegde beslag vanaf 20 oktober 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van deze procedure.

3.2.

[eiser] heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat ABN AMRO misbruik maakt van haar executiebevoegdheid nu door de beslaglegging sprake is van een onaanvaardbare situatie omdat: (i) [eiser] geen partij was bij het executievonnis van 2 juni 2010 dat is gewezen tussen [echtgenote] en ABN AMRO en ABN AMRO zich vanwege de (op het huwelijk van [eiser] en [echtgenote] van toepassing zijnde) huwelijkse voorwaarden niet op het vermogen van [eiser] kan verhalen; (ii) met de executie geen zicht bestaat op algehele voldoening van de schuld; en (iii) [eiser] na het bezoek van de deurwaarder op 9 maart 2015 geen rekening heeft hoeven houden met verdere executie van het vonnis ten laste van hem. Ook is door de beslaglegging sprake van een noodsituatie, omdat [eiser] en [echtgenote] met hun huidige inkomsten en lasten niet meer kunnen rondkomen.

3.3.

ABN AMRO voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

ABN AMRO heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot opheffing van het beslag, omdat hij op grond van artikel 438, lid 5, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) zowel de executant (ABN AMRO) als de geëxecuteerde ( [echtgenote] ) had moeten dagvaarden. Dat is volgens ABN AMRO ten onrechte niet gebeurd.

4.2.

Ingevolge artikel 438, lid 5, Rv geschiedt verzet tegen de executie door een derde door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde. Nu ABN AMRO executoriaal derdenbeslag onder het Uwv heeft laten leggen ten laste van [eiser] , moet [eiser] als geëxecuteerde van het derdenbeslag worden aangemerkt en niet - zoals ABN AMRO stelt - [echtgenote] . Het jegens haar gewezen verstekvonnis van 2 juni 2010 wordt weliswaar geëxecuteerd, maar dat wordt gedaan door beslaglegging ten laste van [eiser] . [eiser] heeft daarom als geëxecuteerde van het beslag - en niet als derde als bedoeld in artikel 438, lid 5, Rv - een vordering tot opheffing van dat beslag ingediend. Daartoe is terecht ABN AMRO als executant gedagvaard. Dit betekent dat [eiser] ontvankelijk is zijn vordering.

4.3.

Bij de beoordeling van een executiegeschil als het onderhavige dient uitgangspunt te zijn, dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan slechts plaats is, indien er sprake is van misbruik van bevoegdheid.

4.4.

ABN AMRO betwist dat zij misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. ABN AMRO meent zich te kunnen verhalen op het vermogen van [eiser] (als echtgenoot van [echtgenote] ), omdat [eiser] ten tijde van de beslaglegging op 20 oktober 2016 hertrouwd was met [echtgenote] en de huwelijkse voorwaarden op dat moment niet in het huwelijksgoederenregister waren ingeschreven. Uit dat register was het voor ABN AMRO dan ook niet kenbaar dat er huwelijkse voorwaarden van toepassing waren. Om die reden komt ABN AMRO op grond van artikel 1:116 BW derdenbescherming toe.

4.5.

[eiser] stelt dat ABN AMRO geen succesvol beroep op artikel 1:116 BW kan doen, omdat op grond van artikel 1:166 BW door hun reparatiehuwelijk in 2014 alle gevolgen van hun eerste huwelijk zijn herleefd en dus ook de op 6 juni 1990 ingeschreven huwelijkse voorwaarden. Dat kon ABN AMRO uit het huwelijksgoederenregister afleiden. ABN AMRO heeft dan ook ten onrechte derdenbeslag gelegd ten laste van de echtgenoot van [echtgenote] .

4.6.

Niet is in geschil dat op grond van artikel 1:166 BW na het tweede huwelijk in 2014 alle gevolgen van het eerste huwelijk van [eiser] en [echtgenote] van rechtswege zijn herleefd, waaronder de huwelijkse voorwaarden inhoudende dat elke gemeenschap van goederen is uitgesloten. De vraag is aan de orde of die huwelijkse voorwaarden op grond van artikel 1:116 BW aan derden (in dit geval aan ABN AMRO) kunnen worden tegengeworpen.

4.7.

Vast staat dat de huwelijkse voorwaarden op het moment van beslaglegging niet in het openbaar huwelijksgoederenregister waren ingeschreven. Dit is eerst op 24 november 2016 gebeurd. [eiser] stelt echter dat op het moment van beslaglegging ook al uit het register kon worden afgeleid dat de (op 6 juni 1990 ingeschreven) huwelijkse voorwaarden van toepassing waren op het tweede huwelijk in 2014. Gelet op de gemotiveerde betwisting van ABN AMRO, lag het op de weg van [eiser] om dat nader te onderbouwen. [eiser] heeft dit echter niet gedaan. [eiser] heeft weliswaar twee uittreksels uit het openbaar huwelijksregister overgelegd, waaruit het huwelijk van 30 mei 1990 met de (op 6 juni 1990 ingeschreven) huwelijkse voorwaarden en (het verzoek om) de echtscheiding uit 2014 blijkt. Hieruit blijkt evenwel niet dat er op het tweede huwelijk in 2014 (herleefde) huwelijkse voorwaarden van toepassing zijn. Bovendien dateren deze uittreksels van 26 april 2017 en zeggen dus niets over de in het huwelijksgoederenregister zichtbare informatie op het moment van beslaglegging. Ook de stelling dat [eiser] de deurwaarder op 9 maart 2015 (en dus voor de beslaglegging) heeft geïnformeerd over het toepasselijke huwelijksvermogensrecht (en ABN AMRO dus niet onkundig was van de toepasselijke huwelijkse voorwaarden), heeft [eiser] niet onderbouwd met stukken. Onder deze omstandigheden is voldoende aannemelijk dat ABN AMRO op het moment van beslaglegging onkundig was van het bestaan van die huwelijkse voorwaarden en er om die reden van uit mocht gaan dat de WAO-uitkering van [eiser] ten tijde van de beslaglegging in de huwelijkse gemeenschap viel.

4.8.

Ook de overige door [eiser] aangevoerde omstandigheden leiden de voorzieningenrechter niet tot de conclusie dat ABN AMRO misbruik zou maken van haar executiebevoegdheid. Dat de totale schuld met een maandelijkse inhouding van € 587,11 niet snel wordt afgelost, maakt niet dat daarom van executie moet worden afgezien. Datzelfde geldt voor de verwachting van [eiser] dat hij na het bezoek van de deurwaarder op 9 maart 2015 geen rekening meer heeft hoeven houden met een executie ten laste van hem. Dat de deurwaarder op 9 maart 2015 heeft afgezien van het leggen van beslag op de roerende zaken van [echtgenote] , betekent niet dat ABN AMRO daarmee heeft afgezien van haar bevoegdheid om in de toekomst wel beslag te leggen. Tenslotte geldt dat de deurwaarder rekening houdt met de beslagvrije voet, zodat aangenomen moet worden dat [eiser] in zijn levensonderhoud kan voorzien.

4.9.

Gelet op het vorenstaande zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.

4.10.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op:

- griffierecht € 618,00

- salaris advocaat 816,00

Totaal € 1.434,00

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

weigert de gevraagde voorzieningen,

5.2.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 1.434,00,

5.3.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.J. Niersman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2017.

type: MN

coll: MA


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature