Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/1711
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 maart 2017 in de zaak tussen
[de man] , te Amsterdam, verzoeker
(gemachtigde: mr. R.M.G. Sussenbach),
en
de burgemeester van Amsterdam,
(gemachtigde: mr. A Wilschut).
Procesverloop
Bij ongedateerd besluit heeft de burgemeester bevolen dat de woning van verzoeker op 20 maart 2017 wordt gesloten voor de duur van drie maanden. Dit op grond van artikel 13b van de Opiumwet .
Verzoeker heeft mede namens zijn echtgenote en zijn minderjarige kinderen tegen het besluit bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2017. [de man] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. S.A. de Wied.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Overwegingen
De aanleiding voor de sluiting van de woning
1. De burgemeester baseert de sluiting van de woning op de bevindingen zoals die zijn genoteerd in de diverse bestuurlijke rapportages en een rapport forensische opsporing. Daarin staat onder meer het volgende. In de woning van verzoeker aan [adres] te Amsterdam zijn bij een doorzoeking op [datum] 2016 is in de slaapkamer van de minderjarige kinderen cocaïne aangetroffen. Het betrof in totaal ruim 155 gram cocaïne verpakt in kleinere eenheden. Bij een doorzoeking op [datum] 2017 is een vuurwapen aangetroffen. Voorafgaand aan die doorzoeking is de meerderjarige zoon van verzoeker op straat aangehouden. Hij had flinke hoeveelheden cocaïne op zak en zes gram heroïne. Naar later bleek had hij toen net de woning verlaten. Op [datum] 2017 heeft wederom een doorzoeking plaats gevonden en ook toen is weer – zoals uit het forensisch onderzoek bleek – heroïne en cocaïne aangetroffen. Dit keer in een pan in de keuken en de jaszak van een meerderjarig familie lid van de bewoner.
Het verzoek
2. Verzoeker betwist de in zijn woning aangetroffen situatie niet. Hij voert aan dat hij geen controle meer heeft over zijn meerderjarige zoons (één van hen woont nog bij verzoeker thuis). Zij houden zich met deze praktijken bezig. Niet hij. Zijn zoons zitten inmiddels in hechtenis. Daarmee is volgens verzoeker ook de gestelde handel in drugs opgehouden. Verzoeker en zijn vrouw en kinderen van zes en veertien jaar komen door de sluiting zonder woonruimte te zitten. Dat is een ongeoorloofde inmenging in zijn privéleven. Volgens verzoeker had de burgemeester een waarschuwing moeten geven in plaats van de woning acuut te sluiten. Ook heeft hij geen zienswijze kunnen geven op de sluiting. Verzoeker wil daarom dat hij zijn woning voorlopig kan blijven bewonen en als dat niet kan dan vindt hij een sluiting van de woning voor maximaal 30 dagen acceptabel.
De reden waarom de voorzieningenrechter het verzoek afwijst
3.1
Bij twee doorzoekingen is telkens cocaïne en/of heroïne aangetroffen. De hoeveelheid daarvan is zodanig dat deze cocaïne of heroïne wel bestemd moet zijn voor verkoop, handel of aflevering. Bovendien is een zoon van verzoeker aangehouden met cocaïne en heroïne op zak vlak nadat hij uit de woning was vertrokken. Onder deze omstandigheden heeft de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bevoegdheid de woning te sluiten.
3.2
Verzoeker bewoont daadwerkelijk de woning. Als een woning wordt bewoond, gaat de burgemeester niet altijd direct tot sluiting over. De burgemeester kan ook volstaan met het geven van een waarschuwing. Bij verzoeker heeft de burgemeester dat niet gedaan omdat twee keer harddrugs zijn aangetroffen in de woning en ook nog een geladen pistool in de slaapkamer van de ouders. Dat de burgemeester zonder voorafgaande waarschuwing de woning gaat sluiten op [datum] 2017 vindt de voorzieningenrechter in dit geval redelijk. De aangetroffen hoeveelheid drugs en het aangetroffen geladen pistool in een huis waar (minderjarige) kinderen wonen, is ernstig genoeg om tot sluiting over te gaan. Daarbij komt dat er al eerder harddrugs in de woning zijn aangetroffen, wat een voldoende waarschuwing voor verzoeker had moeten zijn.
3.3
De moeder en de twee minderjarige kinderen verblijven inmiddels al een paar weken in Turkije. Zij zijn weliswaar van plan terug te keren, maar wanneer is onduidelijk. Er zijn geen aanwijzingen dat ze snel zullen terugkeren naar Nederland. Uit de stukken blijkt dat de dochter zich in Turkije op een school ingeschreven. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de belangen van de kinderen zijn geschonden door de sluiting van de woning. Bovendien heeft de gemachtigde van de burgemeester op de zitting gezegd dat bij woningsluiting kinderen nooit op straat komen staan in Amsterdam. Nu ook de moeder op korte termijn niet wordt terug verwacht, spelen haar belangen hier ook verder geen rol.
3.4
Het standpunt van verzoeker dat de sluiting van zijn woning in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden volgt de voorzieningenrechter niet. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van een woning is neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en dus bij wet voorzien. Vanwege de situatie (zoals onder punt 1 omschreven) mocht de burgemeester het noodzakelijk achten de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Dit om een einde te maken aan de situatie dat vanuit de woning harddrugs worden verhandeld. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van verzoeker om in de woning te mogen blijven.
3.5
Verzoeker heeft wel voldoende gelegenheid gehad om zijn zienswijze te geven. Zoals ter zitting duidelijk is geworden is verzoeker tevoren gebeld en is hem de sluiting aangezegd. Dat de verzoeker de Nederlandse taal niet goed beheerst, betekent niet op voorhand dat verweerder daarom onzorgvuldig zou zijn geweest. Uit de mailberichten blijkt verder dat de advocaat van verzoeker op maandag 13 maart 2017 om 18.11 uur op de hoogte is gebracht van het bevel tot sluiting per [datum] 2017. Gelet op de tijd tussen de mededelingen en de effectuering van het bevel tot sluiting is er voldoende gelegenheid geweest om de zienswijze te geven.
Conclusie
4. De voorzieningenrechter verwacht op grond van het voorgaande dat het bevel tot sluiting in bezwaar zal kunnen standhouden. In dat geval kan er ondanks de belangen van verzoeker geen voorziening worden getroffen.
Het griffierecht en de proceskosten
5. Voor een proceskostenveroordeling of een teruggave van het griffierecht door verweerder bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier, op 17 maart 2017.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.
Coll: BG