U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Het aanwezig hebben van cocaïne, heroïne, wapens en munitie en witwassen.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/730020-16 (Promis)

Datum uitspraak: 9 november 2016

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam] te [plaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2016.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. E.J. de Groot en van wat verdachte en zijn raadsman mr. V.A. Groeneveld naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

1.hij op of omstreeks 11 mei 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad

- een hoeveelheid van (ongeveer) 20,87 kilogram cocaïne en/of

- een hoeveelheid van (ongeveer) 508 gram heroïne,

in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

2.hij op of omstreeks 11 mei 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad

- een hoeveelheid van (ongeveer) 110 gram (brutogewicht) hasjiesj,

in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid;

3.hij op of omstreeks 11 mei 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van een of meer voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is/zijn en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een of meer voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, door

- een geldbedrag van (ongeveer) 50.000,- euro, althans enig voorwerp in een verborgen ruimte achter het afgekitte tegelwerk in het washok van de woning gelegen aan [adres 1] te bewaren,

zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

4.hij op of omstreeks 11 mei 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Zoraki, model M906 Nickel, 7,65 mm br. (.32 auto), althans een vuurwapen en/of munitie van categorie III, te weten 6 patronen, model volmantel rondneus van het kaliber 7.65 mm (.32 auto), voorhanden heeft gehad;

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

5.hij op of omstreeks 11 mei 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een wapen, van categorie I, onder 1° of 3°, te weten een geluiddemper, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;

De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

6.hij op of omstreeks 15 maart 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad

- een hoeveelheid van (ongeveer) 885 gram amfetamine en/of

- een hoeveelheid van (ongeveer) 30 gram cocaïne,

in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

3 Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

4.1.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Ten aanzien van de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 tot en met 5 van de tenlastelegging bewezen kunnen worden. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van, en beschikkingsmacht had over de goederen - te weten drugs, een wapen met toebehoren en een geldbedrag - die zijn aangetroffen in de verborgen ruimte in het perceel [adres 1] op 11 mei 2016. Verdachte was immers al minimaal een kleine maand voordat de goederen zijn aangetroffen, hoofdbewoner van de woning. Daarnaast heeft verdachte, op de dag dat de verborgen ruimte is dicht gekit en is aangetroffen door de politie, een vuilniszak uit het pand gedragen en in een vuilcontainer weggegooid. In deze vuilniszak zijn door verbalisanten onder meer verschillende aan drugs te relateren goederen en een latexhandschoen met daarin en daarop DNA-sporen van verdachte aangetroffen. Deze latexhandschoen is vermoedelijk gebruikt om de verdovende middelen, het wapen met toebehoren en het geld in de verborgen ruimte neer te leggen, aangezien er geen sporen op het verpakkingsmateriaal van de drugs en de andere goederen zijn aangetroffen. Verder zijn in de woonkamer, voor een ieder zichtbaar, een geldtelmachine, een bedrag van € 500,- aan contant geld en drie telefoons aangetroffen. Verdachte heeft over de aanwezigheid van deze goederen geen verklaring afgelegd. Tot slot is het hoogst onwaarschijnlijk dat iemand anders, zonder medeweten van de hoofdbewoner, de aangetroffen goederen - al dan niet verborgen - achterlaat in een woning gelet op de daarmee gepaarde risico’s. Uit deze feiten en omstandigheden blijkt eveneens dat verdachte ten aanzien van het geld de vindplaats heeft verborgen.

Ten slotte kan bewezen worden dat verdachte deze feiten als ten laste gelegd onder 1 tot en met 5 tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd, aangezien er meerdere verdachten in beeld zijn geweest en er bij handel in harddrugs op deze schaal altijd anderen betrokken zijn.

Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit

De officier heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 6 ten laste gelegde en heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte op 15 maart 2016, ten tijde van het aantreffen van de drugs, hoofdbewoner was van de woning aan [adres 2] . Van een hoofdbewoner mag verwacht worden dat hij weet wat zich in de woning bevindt, zeker op plekken die bij normaal gebruik van een woning zichtbaar zijn. Onder dergelijke plekken vallen het vriesvak van een koelkast en de bovenste schuifla van een keukenblok. Er kan derhalve worden aangenomen dat verdachte wetenschap had van de amfetamine in de vriezer en van de cocaïne in de keukenla, te meer nu hij geen verklaring heeft afgelegd die het voorgaande in twijfel trekt. Dit wordt ondersteund door het feit dat het onwaarschijnlijk is dat iemand zonder medeweten van de hoofdbewoner de ten laste gelegde hoeveelheden drugs in een woning achterlaat. Verdachte had tevens enige beschikkingsmacht over de drugs, aangezien er geen slot op de vriezer zat en hij geregeld alleen in de woning aanwezig was. Ten slotte kan bewezen worden dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd nu uit de camerabeelden volgt dat er op verschillende tijdstippen verschillende mannen in de woning aanwezig zijn geweest in de periode van 11 februari 2016 tot 15 maart 2016.

Schakelbewijs

Ten overvloede heeft de officier van justitie gewezen op de mogelijkheid om in casu gebruik te maken van schakelbewijs. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de gang van zaken in de zogenoemde [zaaksnaam 1] op essentiële punten belangrijke overeenkomsten met de gang van zaken in de zogenoemde [zaaksnaam 2] vertoont. Daarnaast is het tijdsbestek waarbinnen de feiten zijn gepleegd slechts twee maanden, en is er - zoals uit het voorgaande blijkt - sprake van voldoende steunbewijs.

4.2.

Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten te komen. Hij heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd.

Vast staat dat verdachte een aantal weken heeft verbleven in de woning waar de ten laste gelegde goederen zijn aangetroffen. Deze goederen lagen echter in een verborgen ruimte en niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van die ruimte. Hij heeft immers tijdens zijn eerste verhoor direct verklaard dat hij niets met de drugs en wapens te maken had, en op het verpakkingsmateriaal van de drugs en op het wapen zijn geen sporen van hem aangetroffen. Verder had verdachte geen belangstelling voor de personen of spullen die hij in de tijd dat hij in de woning verbleef, heeft gezien. Hij was allang blij dat hij een verblijfplaats had. Verdachte heeft op de dag van de doorzoeking een vuilniszak weggegooid enkel omdat hij deze zag staan in de woning. Het feit dat er DNA-sporen van hem op een - in de vuilniszak aangetroffen - latexhandschoen zijn aangetroffen, is voor het bewijs niet redengevend, nu er geen kitsporen op de handschoen zijn aangetroffen. De redenering dat verdachte degene moet zijn geweest die de geheime ruimte heeft dicht gekit, gelet op de drogingstijd van de kit, houdt dan ook geen stand. Dit te meer nu de voordeur van de woning op verschillende manieren is te bereiken en er geen continue observatie heeft plaatsgevonden, waardoor niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte de enige is geweest die in de uren voorafgaand aan de doorzoeking in de woning aanwezig was. Bovendien volgt uit het dossier dat [naam betrokken persoon 1] de woning ook binnen de drogingstijd van de kit heeft verlaten, ermee rekening houdend dat de hardingstijd wellicht langer dan de gestelde 2,5 uur was in verband met vocht in de wasruimte. Deze omstandigheden impliceren dat de mogelijkheid bestaat dat een ander dan verdachte de verborgen ruimte heeft dicht gekit. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de geheime ruimte dan wel de inhoud daarvan, laat staan dat verdachte deze goederen in zijn machtssfeer had. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden.

Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 6 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

Ten aanzien van de verdovende middelen aangetroffen in het telefoondoosje in de keukenla in het perceel [adres 2] volgt uit het dossier dat het niet om cocaïne gaat – zoals is ten laste gelegd –, maar om ketamine. Voorts kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn tijdelijke verblijfplaats aan het perceel [adres 2] . Iemand behoeft bij normaal gebruik van een woning immers niet noodzakelijk op de hoogte te zijn van de inhoud van het vriesvak en van wat er zich in een schuiflade bevindt. Daarenboven was het vriesvak dichtgevroren waardoor de verpakking met amfetamine niet goed te zien was en lag de cocaïne - als al kan worden vastgesteld dat het om cocaïne gaat - in een telefoondoosje. De verdovende middelen waren dus onttrokken aan het zicht van verdachte.

4.3.

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1.

Ten aanzien van de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten

Feiten en omstandigheden

Op grond van observaties in een ander opsporingsonderzoek naar mogelijke handel in verdovende middelen, werd op 11 mei 2016 het flatgebouw, waarin perceel [adres 1] zich bevindt, geobserveerd. Uit het dossier (p. 47 en p. 509) volgt dat twee verbalisanten daarbij zicht hadden op de voordeur van het perceel. Om 18.55 uur verliet een man die later bleek te zijn [naam betrokken persoon 1] , de woning. Vervolgens verlieten om 19.40 uur verdachte en [naam betrokken persoon 2] (hierna: [naam betrokken persoon 2] ) de woning. Verdachte droeg een vuilniszak en gooide deze in een vuilcontainer. In deze vuilniszak zijn een verpakking van een geldtelmachine, doorzichtige sealzakken met daarin cocaïneresten, een groene rubberen handschoen - met daarop en –in DNA-sporen van verdachte - en een tube kit aangetroffen. Verdachte en [naam betrokken persoon 2] zijn om 20.35 uur aangehouden en om 20.55 uur is de observatie van het perceel [adres 1] beëindigd. Daarna heeft er tussen 21:03 uur en 22:30 uur een doorzoeking van de woning plaatsgevonden. Tijdens deze doorzoeking werd in de woonkamer onder andere een geldtelmachine, een weegschaal en een geldbedrag van € 500,- aangetroffen en in een andere kamer werd om 21.50 uur achter de wasdroger een verborgen ruimte ontdekt. Een holle ruimte in de muur was met een losse tegel dichtgeplakt. De kit rondom de tegel was op dat moment nog zacht. In deze holle ruimte lagen grote hoeveelheden cocaïne en heroïne, een geldbedrag van € 50.000,- en een vuurwapen met toebehoren.

Vervolgens is de kit uit eenzelfde tube kit als de tube die is aangetroffen in de door verdachte weggegooide vuilniszak, getest op de uithardingstijd. Uit dit onderzoek bleek dat na ongeveer 2 uren de testvoeg droog maar zacht was en na ongeveer 2 uren en 50 minuten de testvoeg hard was en in ieder geval harder was dan de voegen aangetroffen bij de verborgen ruimte.

Verdachte heeft bekend dat hij al enige tijd in de woning verbleef, dat hij de geltelmachine heeft gezien en dat hij de vuilniszak heeft weggegooid, maar ontkent wetenschap te hebben gehad van de verborgen ruimte, dan wel van de aanwezigheid van de goederen aangetroffen in voornoemde ruimte.

Wetenschap, handelingsbevoegdheid en machtssfeer

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bovenstaande feiten en omstandigheden verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de verdovende middelen, het geld en het vuurwapen met toebehoren. De rechtbank acht daarbij het volgende in het bijzonder van belang. Verdachte heeft om 19.40 uur, samen met [naam betrokken persoon 2] , als laatste de woning verlaten. Er zitten derhalve slechts twee uren tussen dit tijdstip en het tijdstip waarop de geheime ruimte door de verbalisanten is aangetroffen. Uit het onderzoek naar de uithardingstijd van de kit blijkt dat de kit in twee uren droog, maar nog wel zacht is. De rechtbank acht op basis daarvan aannemelijk dat verdachte degene is geweest die de verborgen ruimte heeft dicht gekit. Tot dit oordeel draagt bij dat verdachte naar eigen zeggen ongeveer een maand tijd in de woning verbleef, dat er in de woning, voor een ieder zichtbaar, met handel in drugs gerelateerde voorwerpen lagen en dat verdachte op de dag van het dichtkitten van de ruimte, bij zijn vertrek om 19.40 uur een vuilniszak met daarin drugsresten, een tube kit, een verpakking van een geldtelmachine en een latexhandschoen met zijn DNA-sporen erop heeft weggegooid. Uit het hiervoor overwogene blijkt eveneens dat verdachte enige handelingsbevoegdheid over de goederen had en dat de goederen zich in zijn machtssfeer bevonden.

De rechtbank acht het door de raadsman geschetste alternatieve scenario, te weten dat [naam betrokken persoon 1] of andere personen de verborgen ruimte hebben dicht gekit, niet aannemelijk. Uit het dossier volgt immers expliciet dat (onder meer) de voordeur van perceel [nummer] aan [adres 1] constant geobserveerd werd door verbalisanten en de rechtbank gaat er vanuit dat met deze voordeur de voordeur van de woning wordt bedoeld en niet de portiekdeur. Uit het dossier blijkt tevens dat enkel via die deur de woning kon worden betreden en verlaten. Vast staat derhalve, nu tijdens de observatie niet gezien is dat er anderen in of uit de woning zijn gegaan, dat in de uren voorafgaand aan de doorzoeking van de woning slechts drie personen in de woning aanwezig waren, zijnde [naam betrokken persoon 1] , [naam betrokken persoon 2] en verdachte. Verder is het gelet op de uithardingstijd van de kit in samenhang met het tijdstip waarop [naam betrokken persoon 1] de woning heeft verlaten, onwaarschijnlijk dat [naam betrokken persoon 1] de verborgen ruimte heeft dicht gekit. Uit het onderzoek naar de uithardingstijd blijkt immers dat de kit na twee uren en vijftig minuten al harder had moeten zijn, dan de toestand van de kit op het moment waarop de politie de verborgen ruimte vond. De stelling van de verdediging dat de ruimte waar de toegang tot de verborgen ruimte zich bevond, mogelijk vochtig was en dat dat wellicht van invloed is geweest op de hardingstijd van de kit, is op geen enkele wijze geconcretiseerd of aannemelijk gemaakt, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zelfs indien ervan uitgegaan zou moeten worden dat het [naam betrokken persoon 1] was die de verborgen ruimte heeft dicht gekit, het gelet op al het hiervoor overwogene niet anders kan dan dat verdachte, die zich toen in de woning bevond, wetenschap had van de verborgen ruimte en de daarin aangetroffen goederen. Dit betekent dat ook indien de verdediging al in dit alternatieve scenario gevolgd zou worden, dit verdachte niet zou baten.

De herkomst van het geldbedrag

Zoals uit het voorgaande blijkt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die het geld in de geheime ruimte heeft verborgen en verhuld wie het geld voorhanden heeft gehad.

Voorts is gelet op de hoogte en samenstelling van het contante geldbedrag van € 50.000,-, wat niet gebruikelijk is in het Nederlandse betalingsverkeer, alsmede het feit dat het geld is aangetroffen in een verborgen ruimte tezamen met onder meer verdovende middelen en een wapen met toebehoren, het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is. Op basis daarvan mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijke herkomst van het geld noemt. Omdat verdachte een dergelijke verklaring niet heeft gegeven, is er – gelet op gegeven omstandigheden – geen andere conclusie mogelijk dan dat het geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.

De rechtbank acht de feiten 1 tot en met 5 op grond van het voorgaande bewezen. Het dossier bevat ten aanzien van deze feiten onvoldoende bewijs voor de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander dan wel anderen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

4.3.2.

Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit

Feiten en omstandigheden

Naar aanleiding van observaties in een ander onderzoek is in de periode van 11 februari 2016 tot en met 22 maart 2016 een camera gericht geweest op de voordeur van [adres 2] . Op 15 maart 2016 heeft er mede naar aanleiding van deze beelden een doorzoeking in het perceel [adres 2] plaatsgevonden. Daarbij is, naast een hoeveelheid verdovende middelen, een aantal goederen inbeslaggenomen waaronder een tandenborstel, een pantoffel, een schoen, een telefoon en een flesje drinken waarop DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen. Een verbalisant heeft aan de hand van screenshots van de gemaakte camerabeelden van de woning aan [adres 2] , degene die op basis van de beelden als hoofdbewoner is aangemerkt, herkend als verdachte. De verdovende middelen zijn aangetroffen in het vriesvak van de koelkast en in een telefoondoosje in de bovenste schuifla van het keukenblok.

Cocaïne of ketamine

De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (p. 468, hierna: NFI) in samenhang met het proces-verbaal inzake het onderzoek aan de verdovende middelen (p. 522) en de kennisgevingen van inbeslagneming volgt dat er gelet op de overeenkomende SIN nummers en goednummers, in de woning ongeveer 30 gram cocaïne en ongeveer 885 gram amfetamine is aangetroffen. De noot van de verbalisant in het proces-verbaal van relaas van 5 oktober 2016 dat het om ongeveer 30 gram ketamine zou gaan is dan ook onjuist, en het dienaangaande verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.

Wetenschap en machtssfeer

Verdachte was de hoofdbewoner van de woning - zo blijkt afdoende uit het van hem aangetroffen DNA op goederen in de woning, waaronder een pantoffel en een tandenborstel, en de camerabeelden - zodat het voor de hand ligt dat verdachte tijdens zijn verblijf gebruik maakte van het vriesvak en de keukenlades en op de hoogte was van de inhoud daarvan. In het bijzonder geldt hierbij bovendien dat het niet aannemelijk is dat de ten laste gelegde hoeveelheden drugs in een woning, zonder medeweten van de hoofdbewoner, op de genoemde, voor een ieder toegankelijke plekken door een ander zijn achtergelaten. De gevolgen van het risico op ontdekking van de verdovende middelen door de hoofdbewoner, te weten dat deze daarvan melding maakt bij de politie of de middelen die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen voor eigen gewin aanwendt, zijn immers groot. Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte wist dat de cocaïne en de amfetamine zich in de woning bevonden en tevens dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Niet is komen vast te staan dat verdachte ten aanzien van dit feit nauw en bewust met een ander of anderen heeft samengewerkt, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen van dit feit.

5 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

op 11 mei 2016 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20 kilogram cocaïne en ongeveer 500 gram heroïne;

ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde

op 11 mei 2016 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 110 gram hasjiesj;

ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde

op 11 mei 2016 te Amsterdam van een voorwerp de herkomst en de vindplaats heeft verborgen en verhuld wie het voorwerp voorhanden heeft gehad, door een geldbedrag van 50.000 euro in een verborgen ruimte achter het afgekitte tegelwerk in het washok van de woning gelegen aan [adres 1] te bewaren, terwijl hij wist dat dat

- middellijk of onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde

op 11 mei 2016 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Zoraki, model M906 Nickel, 7,65 mm br. (.32 auto) en munitie van categorie III, te weten 6 patronen, model volmantel rondneus van het kaliber 7.65 mm (.32 auto), voorhanden heeft gehad;

ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde

op 11 mei 2016 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 3°, te weten een geluidsdemper, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad;

ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde

op 15 maart 2016 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 885 gram amfetamine en ongeveer 30 gram cocaïne.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 6 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte een geldboete opgelegd krijgt gelijk aan het bedrag waar conservatoir beslag op ligt, te weten een bedrag van €1.120,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 21 dagen.

8.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat verzocht rekening te houden met de (beperkte) rol die verdachte bij de strafbare feiten heeft gehad.

8.3.

Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van grote hoeveelheden cocaïne, heroïne en amfetamine en een hoeveelheid hasjiesj. Door het beschikbaar hebben en het gebruik van deze middelen die sterk verslavend werken, wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast in de samenleving, aangezien deze handel in het algemeen ook gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, vaak gepleegd door gebruikers in het kader van financiering van hun behoefte aan deze middelen.

Voorts heeft verdachte een wapen met geluidsdemper en munitie voorhanden gehad. Dit vormt een onaanvaardbaar risico voor de maatschappij en is daarom ten strengste verboden. Zulk gedrag verdient afstraffing.

Tot slot heeft verdachte een groot geldbedrag witgewassen. Hij heeft gepoogd crimineel geld aan het zicht van justitie te onttrekken. Dat is kwalijk, omdat daardoor ook andere strafbare feiten worden verhuld en het voordeel dat is genoten door het plegen van delicten niet kan worden ontnomen. Daarnaast wordt door het witwassen van crimineel vermogen de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast, hetgeen een bedreiging vormt voor de samenleving.

Derhalve heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verschillende ernstige delicten die goed passen bij het plegen van misdrijven in een georganiseerd crimineel verband. Het feitencomplex rechtvaardigt - mede gelet op de oriëntatiepunten vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht - in zijn algemeenheid een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete. De rechtbank acht dat ook in dit geval passend en geboden. Deze delicten lenen zich naar hun aard en samenhang bezien niet voor voorwaardelijke straffen. Ook in de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank, hoewel zij verdachte als een first offender beschouwt, geen aanleiding om in deze zaak toch een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.

Wel houdt de rechtbank bij de hoogte van de straf in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat, hoewel het er sterk op lijkt - zoals de officier van justitie ook bij de formulering van haar eis heeft benadrukt - dat sprake is van georganiseerde drugshandel, niet aangenomen kan worden dat de verdachte daarin een leidende rol heeft gespeeld. Dat vormt voor de rechtbank dan ook aanleiding om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

9 Het beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen opgenomen in de als bijlage II gevoegde beslaglijst inbeslaggenomen. Hierna wordt voor de voorwerpen verwezen naar de op de beslaglijst aangeduide nummers.

9.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de goederen onder de nummers 3, 5 tot en met 7 en 9 en 10 van de beslaglijst verbeurd te verklaren. Voorts heeft zij gevorderd de goederen onder 8 en 11 tot en met 14 van de beslaglijst te onttrekken aan het verkeer. Ten slotte heeft zij gevorderd de geldbedragen onder de nummers 1, 2 en 4 van de beslaglijst te bewaren onder conservatoir beslag en – subsidiair, in het geval er geen boete ter hoogte van het totaalbedrag van deze bedragen wordt opgelegd door de rechtbank – deze geldbedragen verbeurd te verklaren.

9.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte rechthebbende is van de geldbedragen onder de nummers 1, 2 en 4, zodat deze bedragen dienen te worden geretourneerd aan verdachte. Voorts doet verdachte afstand van de overige goederen op de beslaglijst aangezien deze goederen niet aan hem toebehoren.

9.3.

Het oordeel van de rechtbank

Verbeurdverklaring

Het is onduidelijk aan wie de voorwerpen op de beslaglijst opgenomen onder de nummers 3, 5 tot en met 7 en 9 en 10 van de beslaglijst toebehoren. Op grond van de artikel 33a lid 1 onder a tot en met e juncto artikel 33a lid 2 onder b Sr, staat dit niet in de weg aan verbeurdverklaring van deze goederen. Nu deze goederen tot het begaan van de onder 1 tot en met 5 bewezen geachte feiten zijn vervaardigd of bestemd, gaat de rechtbank over tot verbeurdverklaring daarvan.

Onttrekking aan het verkeer

Nu de onder 4 en 5 bewezen geachte feiten met betrekking tot de voorwerpen onder de nummers 8, en 11 tot en met 14 van de beslaglijst zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

Teruggave aan verdachte

De geldbedragen onder nummers 1, 2 en 4 van de beslaglijst behoren toe aan verdachte. Nu geen relatie met de door verdachte gepleegde strafbare feiten kan worden vastgesteld, zullen deze goederen worden teruggegeven aan verdachte. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de beëindiging van het strafvorderlijk beslag geen gevolgen heeft voor het voortduren van het op de geldbedragen rustende conservatoir beslag.

10 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24 c, 33, 33a, 36a, 36b, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2C, 3C, 10, 11 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie .

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

ten aanzien van de onder 1 en 6 ten laste gelegde feiten:

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit:

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit:

witwassen;

ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie ;

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;

ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie .

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie (3) jaren.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van € 51.120,- (éénenvijftigduizendhonderdentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 21 dagen.

Verklaart verbeurd nummers:

- 3, 5, 6, 7, 9 en 10.

Verklaart onttrokken aan het verkeer de nummers:

- 8, 11, 12, 13 en 14.

Gelast de teruggave aan verdachte van de nummers:

- 1, 2 en 4.

Dit vonnis is gewezen door

mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,

mrs. A.B.M. Wijnveldt en L.R. Wisse, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. A. Bouwman, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature