Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht - team kanton
zaaknummer: cluster 104367 - EA 16-918, 938 en 1022
beschikking van: 9 november 2016
func.: 245
Beschikking van de kantonrechter
I n z a k e
de besloten vennootschap Egis Parking Services B.V.
gevestigd te Amsterdam
verzoekster, nader te noemen: Egis
gemachtigde: mr. S.P.M. Romijn
t e g e n
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verweerder, nader te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. M.M.A. Appelman
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[verweerder] heeft op 26 juli 2016 een verzoekschrift ex artikel 7:681 BW ingediend dat strekt tot vernietiging van het ontslag op staande voet. Daarbij heeft [verweerder] tevens een provisionele vordering ingesteld, houdende - kort gezegd - wedertewerkstelling en loondoorbetaling (EA 16 - 918).
Egis heeft op 29 juli 2016 een zelfstandig verzoekschrift ex artikel 7:671b BW ingediend, dat strekt tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] (EA 16 - 938).
Egis heeft tevens in de zijdens [verweerder] aanhangig gemaakte procedure een verweerschrift ingediend, waarbij zij een (deels voorwaardelijke) tegenvordering heeft ingesteld, houden-de kort gezegd (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] , zonder vergoeding. Daarbij heeft Egis tevens de voorwaarde van haar zelfstandige verzoek ex artikel 7:671b BW (ten aanzien van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ) geherformuleerd.
Op 12 september 2016 zijn de verzoeken mondeling behandeld. [verweerder] is verschenen met zijn gemachtigde. Egis is verschenen bij [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en de gemachtigde. Voorafgaand aan de zitting heeft Egis nog een productie ingediend.
Beide partijen hebben vragen van de kantonrechter beantwoord en hun standpunt nader toegelicht, deels aan de hand van een pleitnota. De griffier heeft aantekeningen gemaakt, die in het dossier zijn opgenomen.
Vervolgens is de zaak aangehouden teneinde [verweerder] in de gelegenheid te stellen te reageren op de (door hem niet ontvangen) producties van Egis. [verweerder] is daartoe overgegaan bij brief van 14 september 2016. Egis heeft vervolgens de mogelijkheid gekregen om op de brief van [verweerder] te reageren, hetgeen zij heeft gedaan bij brief van 21 september 2016. Aangehecht aan deze brief was een (extra) productie. Daarop is [verweerder] de gelegenheid geboden te reageren op deze laatste (extra) productie van Egis, hetgeen hij heeft gedaan bij brief van 14 oktober 2016.
Beschikking is vervolgens bepaald op heden.
Feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de stukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1969 en thans derhalve 47 jaar oud, is op [datum] 2007 de besloten vennootschap Cition BV, de rechtsvoorgangster van Egis, als parkeerhandhaver in dienst getreden. Vanaf 1 december 2015 was [verweerder] werkzaam voor drie dagen per week, tegen een loon van € 1.533,41 bruto per maand, exclusief emolumenten. [verweerder] had als taak de parkeerhandhaving in en om Amsterdam.
1.2.Egis heeft per 1 januari 2016 de activiteiten van Cition BV overgenomen. Vervolgens is [verweerder] met behoud van rechten naar Egis overgegaan. Bij Egis zijn circa 138 parkeerhandhavers werkzaam. De teamleider en leidinggevende van [verweerder] is sinds 1 januari 2014 de heer [naam 1] (verder [naam 1] ).
1.3.Op 4 maart 2016 en 20 juni 2016 heeft [verweerder] officiële waarschuwingen van Egis ontvangen. De waarschuwing van 4 maart 2016 betrof het gedrag van [verweerder] zijn gedrag rond een niet volgens het verzuimprotocol verlopen ziekmelding en die van 20 juni 2016 ging om zijn gedrag rond het schenden van de Integriteitsregels, door privégebruik van de werkscooter door [verweerder] en het opnemen van bijzonder verlof.
1.4.Op 22 juni 2016 heeft er in de kleedruimte van Egis tussen [verweerder] en [naam 1] een woordenwisseling plaatsgevonden. [naam 1] heeft na afloop van zijn dienst op 23 juni 2016 de Manager Handhaving van Egis daarover per mail geïnformeerd. Egis heeft daarop bij brief van 24 juni 2016 [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek op 27 juni 2016.
1.5.Op (vrijdagmiddag) 24 juni 2016 heeft [verweerder] na kantoortijd een aantal ongedateerde brieven bij Egis bezorgd, waarin hij zijn visie geeft op de eerdere waarschuwingen van 4 maart 2016 en 20 juni 2016 en de gebeurtenissen van 22 juni 2016.
1.6.Op (zaterdag) 25 juni 2016 heeft [naam 1] een schriftelijke klacht bij Egis ingediend, waarin hij de gebeurtenissen van 22 juni 2016 beschrijft. De brief van [naam 1] stelt: Zoals je weet heeft dhr. [verweerder] van mij een schriftelijke waarschuwing gekregen omdat hij zich niet heeft gehouden aan de integriteitsregels van het bedrijf. [verweerder] laat duidelijk merken op een heel ongepaste en agressieve manier dat hij daar niet blij mee is. Op die bewuste dag bij binnen komst voor mijn dienst passeerde ik hem al op het buiten terrein, hij was aan het zingen “er is de rat in the house, kill the rat” iets in die zin. Ik heb geen gehoor aan gegeven en liep vervolgens naar de herenkleedkamer. Op een geven moment kwam hij ook de kleedkamer zingend binnen met het zelfde liedje over rat in the house enz., zoals normaal groeten we bij aanvang dienst elke collega die je ziet of tegen komt in de kleedkamer. Ik schrok me dood van zijn reactie toen ik hem groette, in één keer liep hij naar m’n kast toe en stond hij oog in oog met me. Met een heel agressief en intimiderende blik schreeuwde hij naar me ‘waarom praat je tegen me rat, maten naaier wil je me iets aan doen of zo. Ik wist even niet hoe te reageren maar zei op een gegeven ogenblik tegen hem, Ga maar van m’n kast weg. Na een paar keer dat tegen hem gezegd te hebben liep hij terug naar zijn kast en riep nog, ik ben niet bang voor je, waarop ik dus antwoorde dat hoeft ook niet je kan altijd met me praten als er iets is maar niet op zo een manier en als je ballen heb dan accepteer je gewoon dat je fout zit en daarom dus een waarschuwing heb gehad. Hij riep vervolgens met jou wil ik niet praten jo rat iedereen heeft een hekel aan je. Hij merkte op dat er collega’s binnen kwamen lopen en liep vervolgens de kleedkamer uit. (…)Dit is in ieder geval geen manier om met elkaar om te gaan, ik voel me hierdoor ook zwaar bedreigd, geïntimideerd en beledigt door de dhr. [verweerder] .
1.7.Het gesprek tussen Egis - in de persoon van de heer [naam 2] en [naam 3] - en [verweerder] heeft op 27 juni 2016 plaatsgevonden. Na het gesprek heeft Egis camerabeelden bekeken en met diverse (mogelijke) getuigen - de heren [naam 5] en [naam 6] , ook werkzaam bij Egis - gesproken.
1.8.De heer [naam 5] (verder [naam 5] ) heeft over het voorval ten overstaan van [naam 2] en [naam 4] van Egis een verklaring afgelegd, die stelt: Op 22.06.2016, omstreeks 16.05 uur begaf ik mij naar het toilet welke zich aansluitend aan de herenkleedruimte bevindt. Hij hoorde de heer [verweerder] op dreigende luidde toon roepen “Je denkt dat je heel wat bent, maar ik ben niet bang voor je”. De heer [naam 5] vond de inhoud en toon die aangeslagen werd door de heer [verweerder] “abnormaal”. Na het toiletgebruik ben ik de kleedruimte ingelopen en zag ik dat de heer [verweerder] het had tegen zijn leidinggevende de heer [naam 1] . De heer [naam 1] reageerde rustig en zei “je hoeft ook niet bang te zijn en als er iets is valt er altijd over te praten”. Vervolgens zag de heer [naam 5] dat de heer [verweerder] zich naar de heer [naam 1] begaf en op korte afstand dreigend voor hem ging staan. De heer [naam 5] verklaarde dat de situatie zeer dreigend over kwam en dat hij dacht dat de heer [verweerder] de heer [naam 1] wat zou aandoen. De heer [naam 1] bleef rustig en zei als er iets is kan je naar mij tie komen, waarop de heer [verweerder] dreigend en stemverheffend aangaf aan de heer [naam 1] dat met hem niet te praten valt. De heer [verweerder] heeft vervolgens de kleedruimte verlaten en begaf zich beneden onder een vijftal collega’s, waaronder de heet [naam 5] . De heer [verweerder] maakte in het bijzijn van de overige collega’s de opmerking naar de heer [naam 1] “kijk hem nou lopen”, wat de heer [naam 5] in de context van zijn eerdere waarnemingen plaatste als gezags-ondermijnend en kwetsend gedrag richting de heer [naam 1] . De overige aanwezige collega’s konden de opmerking van de heer [verweerder] niet plaatsen en keken elkaar vreemd aan.
1.9.[verweerder] is door Egis op 27 juni 2016 op staande voet ontslagen. Het ontslag is bij brief van dezelfde dag schriftelijk bevestigd. Aan het ontslag op staande voet heeft Egis ten grondslag gelegd de woordenwisseling, die op 22 juni 2016 in de kleedruimte van Egis had plaatsgevonden tussen [verweerder] en [naam 1] , waarbij [verweerder] zich bedreigend en intimiderend jegens [naam 1] heeft gedragen. Volgens de ontslagbrief wegen de officiële waarschuwingen van 4 maart 2016 en 20 juni 2016 mee, welke waarschuwingen (ook) zagen op het gedrag van [verweerder] en zijn houding, zulks qua integriteit en ten aanzien van zijn leidinggevende. Maar ook zonder die waarschuwingen zou [verweerder] ontslag op staande voet zijn aangezegd, aldus de ontslagbrief.
1.10.[verweerder] heeft tegen het ontslag op staande voet op 3 juli 2016 protest aangetekend en zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van zijn werkzaamheden.
Verzoek van [verweerder] ex artikel 7:681 BW (EA 16 - 918)
2. [verweerder] verzoekt de kantonrechter de opzegging/beëindiging van het dienstverband op 27 juni 2016 te vernietigen en Egis te veroordelen tot doorbetaling van het loon vanaf 27 juni 2016 tot de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
3. Daarnaast verzoekt [verweerder] bij wege voorlopige voorziening veroordeling van Egis tot - kort gezegd - doorbetaling loon, met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, alsmede tot wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag.
4. Aan zijn verzoek legt [verweerder] ten grondslag dat niet hij [naam 1] maar [naam 1] juist hem op 22 juni 2016 heeft geïntimideerd en geprovoceerd. Ook weerspreekt [verweerder] de juistheid van de eerdere waarschuwingen, althans de daarin opgenomen verwijten.
5. Volgens [verweerder] wordt hij sinds het aantreden van [naam 1] voortdurend aangespro-ken en wel ten onrechte. Ook meent [verweerder] dat het onderzoek naar het voorval van 22 juni 2016 onzorgvuldig is geweest. Tijdens het gesprek zijn de camerabeelden noch de verklaring van [naam 5] aan de orde geweest. Ook had Egis de heer [naam 6] moeten horen, nu hij - deels - bij de gebeurtenissen is geweest.
6. [verweerder] spreekt daarbij uit dat hij vermoedt dat zijn afkomst alsook het feit dat hij de OR had ingeschakeld in verband met de onveiligheid van de scanscooters bij Egis, de redenen kunnen zijn dat hij op deze wijze door [naam 1] wordt bejegend.
7. Egis voert verweer. Egis meent dat het ontslag rechtsgeldig is gegeven en dienten-gevolge het dienstverband met [verweerder] op 27 juni 2016 ten einde is gekomen. De verzoeken van [verweerder] dienen dan ook afgewezen te worden.
8. De dringende reden, die aanleiding gaf tot het ontslag op staande voet is gelegen in het feit dat [verweerder] zijn leidinggevende op ernstige wijze heeft geïntimideerd en bedreigd. De dringendheid van de reden volgt tevens uit het feit dat [verweerder] op 4 maart 2016 en 20 juni 2016 reeds officiële waarschuwingen heeft ontvangen die mede zien op zijn gedrag.
9. De officiële waarschuwing van 4 maart 2016 ziet - volgens Egis - op onacceptabel gedrag van [verweerder] ten opzichte van [naam 1] . Op 2 maart 2016 had [verweerder] telefonisch doorgegeven dat hij slecht geslapen had, rugklachten had en niet kon komen werken. [naam 1] heeft die dag telefonisch contact opgenomen met [verweerder] . Tijdens het gesprek verbrak [verweerder] plotseling en voortijdig de verbinding, na de woorden: “we komen er zo niet uit”. [naam 1] heeft [verweerder] toen nog een keer gebeld, die niet opnam. Pas na een ingesproken voicemail waarin [naam 1] een ongeoorloofde afwezigheid en een mogelijke opschorting van het salaris noemt, heeft [verweerder] teruggebeld. Ook het tweede gesprek verliep niet naar behoren en werd door [verweerder] eenzijdig en voortijdig beëindigd.
10. De officiële (en laatste) waarschuwing van 20 juni 2016 betrof het feit dat [verweerder] geen toestemming had gekregen voor bijzonder verlof, maar hij die dag toch op de dienstscooter naar een privé afspraak is gegaan, zonder dat de regiekamer daarvan op de hoogte was. De dienstscooter mag bovendien niet voor dit soort afspraken worden gebruikt, hetgeen [verweerder] weet.
11. Gezien de waarschuwingen van 4 maart 2016 en 20 juni 2016 was [verweerder] een gewaarschuwd man. Ondanks deze waarschuwingen - die ook betrekking hebben op zijn gedrag - is [verweerder] op 22 juni 2016 (weer) flink over de schreef gegaan. Op 22 juni 2016 heeft [verweerder] zich ten opzichte van [naam 1] “zwaar bedreigend, intimide-rend en beledigend” gedragen. Voor de wijze waarop dat is gebeurd, verwijst Egis naar de verklaring van [naam 1] . Vervolgens heeft Egis zorgvuldig de gebeurtenissen onderzocht, heeft zij [verweerder] daarover gehoord, ook de aangedragen getuigen zijn gesproken en camerabeelden (van buiten de kleedruimte) zijn gezien. Het voorval op 22 juni 2016 was op zichzelf, maar zeker gelet op de eerdere waarschuwingen, wat Egis betreft ernstig genoeg om [verweerder] op staande voet te ontslaan.
Het provisionele verzoek van [verweerder] (EA 16 - 919)
12. [verweerder] heeft verzocht bij wege van voorlopige voorziening - derhalve voor de duur van de procedure - Egis te veroordelen tot doorbetaling van zijn loon met wettelijke verhoging, het verstrekken van deugdelijke specificaties van de loonbetalingen en een wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom.
12. Ten aanzien van de voorlopige voorziening c.q. provisionele vorderingen begrijpt de kantonrechter dat deze volgens Egis dienen te worden afgewezen, omdat zij het restitutierisico te groot vindt en omdat niet vast staat dat bij de eindbeslissingen in de hoofdzaak het provisioneel gevorderde zal worden toegewezen.
Het zelfstandig verzoek van Egis ex art 7:671b BW (EA 16 - 938) en het (voorwaardelijk) tegenverzoek ex artikel 7:671b BW (EA 16- 1022)
14. Ter beoordeling liggen twee verzoeken van Egis voor: het (deels voorwaardelijk) tegenverzoek bij het verweer en het zelfstandig verzoek, ingediend op 29 juli 2016. De verzoeken zijn qua gronden gelijk en bevatten dezelfde voorwaarden; de verzoeken komen inhoudelijk volledig overeen.
14. Uit de aan dit verzoek verbonden voorwaarden leidt de kantonrechter af primair vóórdat uitspraak wordt gedaan op het vernietigingsverzoek, dus hangende deze procedure, ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt verzocht, voor het geval de opzegging later wordt vernietigd of in hoger beroep Egis tot herstel van de arbeidsovereenkomst wordt veroordeeld. Subsidiair verzoekt Egis ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor het geval het verzoek van [verweerder] tot vernietiging van de opzegging (het ontslag op staande voet) wordt toegewezen. Dan verzoekt Egis ontbinding op de kortst mogelijke termijn.
14. Zowel primair als subsidiair baseert Egis haar verzoek - kort gezegd - allereerst op de e-grond (verwijtbaar handelen) en vervolgens op de g-grond (verstoorde arbeidsverhou-ding). Daarbij betoogt Egis ook voor beide gevallen dat, nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , de transitievergoeding niet verschuldigd is, dan wel dat deze bepaald dient te worden op € 4.600,- bruto.
14. [verweerder] voert verweer en bepleit afwijzing van het verzoek. Daarbij weerspreekt [verweerder] nogmaals de gebeurtenissen van 22 juni 2016, voert aan dat het gesprek op 27 juni 2016 niet gelijkwaardig was en dat er geen dringende reden is. [verweerder] weerspreekt met klem gezagsondermijnende en kwetsende opmerking te hebben gemaakt. Voorts stelt [verweerder] steeds op basis van goed-werknemerschap te hebben gehandeld, dat het belangrijk is dat ook Egis dat doet en dat er binnen Egis momenteel een angstcultuur heerst. Egis is bezig mensen te ontslaan.
14. Dat Egis de verstoring van de arbeidsverhouding aan hem wijt, acht [verweerder] niet juist. Hij vindt de transitievergoeding van € 4.600,- daarbij een schijntje en verzoekt deze af te wijzen. [verweerder] wil zijn dienstverband voortzetten. Het zal hem niet lukken elders voor 24 uur werk te vinden.
Beoordeling van het verzoek van [verweerder]
19. Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag [verweerder] op 27 juni 2016 terecht op staande voet is ontslagen. Is dat het geval, dan zullen de verzoeken over en weer afgewezen moeten worden, aangezien er dan geen arbeidsovereenkomst is om te ontbinden en de voorwaarden voor de verzoeken van Egis niet zijn vervuld. Is het niet het geval, dan zullen de verdere verzoeken van [verweerder] en Egis aan de orde komen. De kantonrechter zal daarom eerst het ontslag op staande voet beoordelen.
Ontslag op staande voet20. [verweerder] heeft de zijdens Egis aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde reden betwist. Evenals voorheen, voor de inwerkingtreding van de Wwz, dient in geval van een ontslag op staande voet de werkgever het bestaan van de dringende reden te bewijzen. Dat inmiddels sprake is van een procedure, ingeleid met een verzoekschrift maakt dat niet anders. Egis zal derhalve de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden dienen te stellen en bewijzen.
20. Naar het oordeel van de kantonrechter is met de zijdens Egis ingebrachte stukken voorshands komen vast te staan dat [verweerder] de gedragingen, die Egis aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, heeft gepleegd. Daarvoor is redengevend dat de verklaringen van [naam 1] en [naam 5] qua weergave van de feiten met elkaar overeenkomen en de kantonrechter geen reden heeft om aan de juistheid ervan te twijfelen. Dat de verklaring van [naam 5] deels in de ik-vorm en deels in de hij-vorm is opgesteld, doet aan de inhoud daarvan niet af.
Tegenbewijs zijdens [verweerder]22. [verweerder] heeft echter de zijdens Egis geschetste gang van zaken gemotiveerd betwist en gesteld dat niet hij [naam 1] , maar [naam 1] hem heeft bedreigd. Hoewel [verweerder] geen bewijs van zijn stellingen heeft bijgebracht of aangeboden (het voorstellen iemand uit te nodigen om een getuigenverklaring over te leggen, als de kantonrechter dat nodig vindt, wordt niet als aanbod aangemerkt), brengt het bepaalde in artikel 151 lid 2 Rv mee dat [verweerder] zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
22. Indien [verweerder] niet slaagt in het leveren van het tegenbewijs en derhalve bevestigd wordt dat [verweerder] [naam 1] op 22 juni 2016 in de kleedruimte van Egis overeen-komstig diens verklaring van 25 juni 2016 heeft geïntimideerd en bedreigd, zal zijn verzoek worden afgewezen. Geoordeeld wordt dan namelijk dat het gedrag van [verweerder] een dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet, waarmee het dienstverband op 27 juni 2016 door Egis rechtsgeldig beëindigd.
22. Blijkt sprake te zijn van een andere gang van zaken dan de kantonrechter thans voor waar aanneemt, dan zal moeten worden bezien of de alsdan vastgestelde feiten en omstandigheden het ontslag op staande voet kunnen dragen. De eerdere waarschuwingen van 4 maart 2016 en 20 juni 2016 spelen daarbij mede een rol.
22. Het vorenstaande betekent dat - voor wat betreft de beoordeling van het ontslag op staande voet - [verweerder] zal worden toegelaten tot tegenbewijs. [verweerder] wordt verzocht voor 1 december 2016 schriftelijk mee te delen of hij van de bewijsopdracht gebruik wil maken en zo ja, op welke wijze. Daarbij geldt dat indien [verweerder] getuigen wenst te doen horen, hij in beginsel voor hun kosten dient in te staan.
22. Het verzoek van [verweerder] op grond van artikel 7:681 BW wordt aldus aangehouden.
Beoordeling van het provisionele verzoek
27. Naar het oordeel van de kantonrechter komt een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, zoals door [verweerder] gevraagd, buiten het treffen van een orde maatregel (waarvan hier geen sprake is), slechts voor toewijzing in aanmerking indien het ‘bodem-verzoek’ een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals door [verweerder] gevraagd. Gelet op de eerdere overwegingen zal het geen verbazing wekken dat de kantonrechter zulks onvoldoende het geval acht.
27. De provisionele verzoeken van [verweerder] zullen derhalve worden afgewezen.
Beoordeling van de verzoeken van Egis
29. De kantonrechter zal het tegenverzoek (EA 16 - 1022) buiten behandeling stellen, althans aanstonds afwijzen, omdat dit geen zelfstandig doel dient en Egis daarbij geen belang heeft, althans dat heeft zij niet betoogd. Op het zelfstandig verzoek van Egis ex artikel 7:671b BW zal worden beslist.
29. Nu niet direct uitspraak wordt gedaan omtrent het vernietigingsverzoek van [verweerder] , maar hij wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, acht de kantonrechter de voorwaarde verbonden aan het primaire verzoek van Egis, vervuld. Het verzoek van Egis zal daarom worden beoordeeld.
e-grond: verwijtbaar handelen31. Het verzoek van Egis is allereerst gebaseerd op de in art. 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW vermelde grond: verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Egis verwijst daarvoor naar de feiten en omstandigheden rond het ontslag op staande voet.
31. Overwogen wordt dat, zolang de feiten en omstandigheden rond het ontslag op staande voet nog onderwerp zijn van (tegen-)bewijs, het op dit moment niet mogelijk is op grond van diezelfde feiten en omstandigheden de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Dat betekent dat de gebeurtenissen van 22 juni 2016 in dit verband vooralsnog buiten beschouwing moeten blijven.
31. Hetgeen nu al wel is komen vast te staan, is onvoldoende om het verzoek van Egis op de e-grond toe te wijzen. Immers, dan resteren slechts de twee waarschuwingen van 4 maart 2016 en 20 juni 2016. Die verwijten zijn reeds afgedaan met de gegeven waar-schuwingen en kunnen niet nu tezamen alsnog tot ontbinding van de arbeidsovereen-komst leiden, nog los van het feit dat ook deze waarschuwingen door [verweerder] inhoudelijk zijn betwist en bij zijn bewijslevering betrokken (kunnen) worden.
g-grond: verstoorde arbeidsverhouding34. Dat ligt anders met het verzoek van Egis op de in art. 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW vermelde grond: de verstoorde verhoudingen. Dat verzoek rijkt verder dan alleen de gebeurtenissen van 22 juni 2016, maar is gebaseerd op de algehele verhouding tussen partijen, voor en na 22 juni 2016. Beoordeeld moet worden of de feiten en omstandigheden, zoals deze thans kunnen worden vastgesteld, aannemelijk maken dat de verhoudingen tussen partijen verstoord zijn geraakt, zodanig dat het van Egis in redelijkheid niet te vergen is de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daartoe wordt overwogen als volgt.
34. De zogenoemde g-grond voor opzegging is ontleend aan het tot 1 juli 2015 geldende Ontslagbesluit. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt dat geen wijziging werd beoogd ten opzichte van hetgeen in dat Ontslagbesluit en de daarop toentertijd gebaseerde Beleidsregels Ontslagtaak UWV was geregeld (zie bijv. Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 98-101). Het tot 1 juli 2015 geldende Ontslagbesluit bepaalde ten aanzien van deze grond dat de werkgever aannemelijk diende te maken dat sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/2014, 33818, 3, p.43-46 en p. 98) is hierover nog het volgende opgemerkt: In het Ontslagbesluit gelden als criteria voor het verlenen van toestemming voor ontslag dat de verstoring ernstig en duurzaam moet zijn. Beide criteria gelden in beginsel nog steeds en komen tot uitdrukking in de formulering “zodanig dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren”. In beginsel, omdat ook bij een minder duurzaam verstoorde arbeidsverhouding de arbeidsovereenkomst opgezegd moet kunnen worden als de ernst daarvan zodanig is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd.(vgl ook Hof ’s-Hertogenbosch 2 juni 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2161).
34. Het vorenstaande brengt mee, dat beoordeeld moet worden of sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. [verweerder] meent dat van een verstoring überhaupt geen sprake is, zo begrijpt de kantonrechter. Haar oordeel is echter een andere. Zowel uit de stukken, als uit hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen, volgt voor de kantonrechter duidelijk dat de verhoudingen tussen partijen - en dus niet alleen tussen [verweerder] en [naam 1] - zodanig onherstelbaar verstoord zijn geraakt, dat een vruchtbare voortzetting van het dienstverband niet meer tot de mogelijkheden be-hoort. Partijen maken daarvoor elkaar reeds langere tijd over en weer te veel verwijten. [verweerder] verwijt Egis dat er sinds zij de werkgever is een angstcultuur heerst, dat hij wordt gediscrimineerd, dat Egis (stiekem) bezig is diverse werknemers te ontslaan en dat ze niet handelt zoals een goed werkgever betaamt. Ook Egis laat zich niet onbetuigd: naast de gebeurtenissen van 22 juni 2016, wordt [verweerder] gezags-ondermijnend en kwetsend gedrag jegens [naam 1] verweten, in bijzijn van de collega’s, waardoor zijn positie binnen het team onhoudbaar is geworden.
34. Egis wordt hierin gevolgd en de arbeidsovereenkomst zal op de g-grond worden ontbonden. De kantonrechter meent dat daarbij geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van (niet [verweerder] maar) Egis, zodat [verweerder] geen billijke vergoeding toekomt, noch daargelaten dat hij er geen aanspraak op heeft gemaakt. Los van de gebeurtenissen van 22 juni 2016 wordt ook geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verweerder] aanwezig geacht, althans niet zodanig dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden tegen een eerdere datum dan die volgt uit het 8e lid van artikel 7:671 b BW, zijnde 1 januari 2017.
34. Nu het primair gestelde omtrent de billijke vergoeding wordt afgewezen, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van het subsidiair door Egis gestelde omtrent de transitievergoeding. Daarbij constateert de kantonrechter voor de goede orde dat [verweerder] zelf niet heeft gevraagd om toekenning van een transitievergoeding. Integendeel, hij heeft expliciet verzocht de door Egis genoemde transitievergoeding af te wijzen en heeft zijnerzijds geen aanspraak gemaakt op een ander bedrag.
Resumé
39. De slotsom van dit alles is, dat - het verzoek van [verweerder] tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal worden aangehouden tot 1 december 2016 voor akte uitlating tegenbewijs aan de zijde van [verweerder] , - het provisionele verzoek van [verweerder] wordt afgewezen, - het zelfstandig verzoek van Egis tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen op de g-grond, tegen 1 januari 2017,- het tegenverzoek van Egis wordt afgewezen bij gebrek aan belang, en dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Kostenveroordeling
40. Een beslissing omtrent de proceskosten wordt eveneens aangehouden.
BESLISSING
De kantonrechter:
In EA 16-918 (vernietiging ontslag op staande voet):
laat [verweerder] toe tot tegenbewijs en houdt de zaak aan tot 1 december 2016, voor akte uitlating bewijs aan de zijde van [verweerder] ;
houdt iedere verdere beslissing aan;
In EA 16-919 (provisie):
wijst de verzoeken af;
In EA 16 - 938 (zelfstandig verzoek):
voorwaardelijk, voor het geval de opzegging van de arbeidsovereenkomst in deze procedure later wordt vernietigd: ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen tegen 1 januari 2017;
wijst het anders of meer verzochte af;
In EA 16 - 1022 (tegenverzoek):
wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, op 9 november 2016 (hersteld 6 december 2016) in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter