Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/7631
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juli 2016 in de zaak tussen
[de vrouw] , te Aalsmeer, eiseres
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer, verweerder
(gemachtigde: mr. A.J. Tielbeke).
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2015 heeft verweerder aan eiseres een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 21.250,-.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft eiseres bij brief van
14 oktober 2015 laten weten dat het bezwaar ongegrond is verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2016. Het beroep van eiseres is gezamenlijk behandeld met het beroep met zaaknummer AMS 15/7633. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres is sinds [datum] 2002 (juridisch) eigenaar van het perceel met woning en tuin gelegen aan de [straatnaam] te Aalsmeer. Eiseres woont sinds [datum] 1992 in de woning, en is in [datum] 1999 een (mondelinge) koopovereenkomst aangegaan ter verkrijging van de woning. Zij heeft op 20 juni 2010 een aanvraag ingediend om tegemoetkoming in planschade in verband met planologische maatregelen die het verleggen van de provinciale weg N201 en de vestiging van het bedrijventerrein [naam terein] mogelijk maken.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag van eiseres advies gevraagd aan De Bont Adviesbureau Bestuursrechtelijke Schadevergoedingen (De Bont). De Bont heeft in het rapport van 18 januari 2011 geadviseerd de aanvraag af te wijzen, omdat de ontwikkelingen met betrekking tot de N201 voor eiseres voorzienbaar waren.
3. Bij het primaire besluit, verzonden op 6 oktober 2011, heeft verweerder, onder verwijzing naar het rapport van De Bont van 18 januari 2011, de aanvraag afgewezen voor zover deze betrekking heeft op de planologische wijzigingen die de aanleg van de N201 mogelijk hebben gemaakt dan wel mogelijk maken.
4. Eiseres heeft op 6 november 2011 tegen de afwijzing bezwaar gemaakt. Verweerder heeft zich na de hoorzitting op het standpunt gesteld dat er ten tijde van de aankoop van de woning geen sprake was van voorzienbaarheid van de schade. Verweerder heeft vervolgens De Bont gevraagd de hoogte van de schade te begroten. De Bont heeft daarop te kennen gegeven dat het standpunt dat de ontwikkeling voorzienbaar was, wordt gehandhaafd en dat daarom geen planschade kan worden bepaald. Vervolgens heeft verweerder Langhout & Wiarda gevraagd om een second opinion op te stellen en daarbij eventuele planschade te begroten. Op 19 oktober 2012 is een conceptrapport uitgebracht, waar partijen op hebben gereageerd. Het rapport is op 27 augustus 2014 geactualiseerd. Partijen hebben ook op dat rapport gereageerd. Langhout & Wiarda hebben op 22 oktober 2014 een definitief rapport uitgebracht en daarin geadviseerd om aan eiseres een bedrag van € 12.000,- te vergoeden. Langhout & Wiarda hebben de peildatum voor het ontstaan van de schade bepaald op 10 maart 2004. De waarde van de woning van eiseres onmiddellijk voorafgaande aan het rechtskracht verkrijgen van de planologische maatregel bedraagt volgens Langhout & Wiarda circa € 340.000,- en de waarde op de dag van het rechtskracht verkrijgen van de planologische maatregel bedraagt circa € 328.000,-. De schade was niet voorzienbaar en komt daarom voor vergoeding in aanmerking, aldus Langhout & Wiarda.
5. Bij besluit van 4 juni 2015 heeft verweerder het besluit van 29 augustus 2011 ingetrokken en opnieuw beslist op de aanvraag van eiseres. Nu eiseres inmiddels bezwaar had gemaakt, moet dit besluit als een heroverweging van het besluit uit 2011 worden gezien. De rechtbank merkt het besluit van 4 juni 2015 daarom aan als de beslissing op het bezwaar van eiseres van 6 november 2011 en begrijpt dat verweerder aldus het bezwaar gegrond heeft verklaard. De rechtbank zal het besluit van 4 juni 2015 hierna aanduiden als het bestreden besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een tegemoetkoming in planschade toegekend ten bedrage van € 21.250,- (vermeerderd met de wettelijke rente), in verband met de omlegging van de N201. Verweerder heeft aan dit besluit het rapport van 22 oktober 2014 van Langhout & Wiarda ten grondslag gelegd. Verweerder kan zich echter niet vinden in het schadebedrag, dat volgens de taxatie van Langhout & Wiarda correspondeert met 3,5% van de waarde van de woning per peildatum 10 maart 2004. De Bont heeft in zijn advies van 5 februari 2015 de schade voor het naastgelegen perceel van de broer van eiseres [straatnaam] , getaxeerd op een bedrag dat correspondeert met 6,25% van de waarde van de woning. Nu De Bont tot nagenoeg dezelfde conclusies komt als Langhout & Wiarda en de woningen en de schade vergelijkbaar zijn, zoekt verweerder voor wat betreft de door eiseres geleden schade aansluiting bij het door De Bont getaxeerde schadepercentage van 6,25%. Uitgaande van de waarde van de woning van eiseres van € 340.000,- op 10 maart 2004, komt de tegemoetkoming in de schade neer op een bedrag van € 21.250,-.
6. Verweerder had het bezwaarschrift van eiseres van 12 juli 2015 moeten aanmerken als beroepschrift en op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar de rechtbank moeten doorsturen. De rechtbank merkt het bezwaarschrift van eiseres van 12 juli 2015 alsnog aan als beroepschrift, en zal de door verweerder als beslissing op bezwaar aangemerkte brief van 14 oktober 2015 aanmerken als aanvulling op het bestreden besluit. De beroepsgronden van eiseres van 24 november 2015 zal de rechtbank als nadere onderbouwing van het beroepschrift van 12 juli 2015 beschouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat eiseres door deze gang van zaken in haar belangen is geschaad. Zij zal de schending van artikel 6:15 van de Awb dan ook met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren.
7. In de aanvulling op het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat uit het advies van Langhout & Wiarda van 22 oktober 2014 volgt dat de situeringswaarde van de woning beperkt verslechterd is. In het advies van De Bont van 5 februari 2015 over het naastgelegen perceel is sprake van een aanzienlijke verzwaring van de planologische situatie als gevolg van milieufactoren en van een zekere verslechtering ten aanzien van het uitzicht en de situering. Deze typering voldoet aan de kenmerken van een middelzware schade, die leidt tot een waardedaling van 4 tot 6 à 7%. De taxatie van De Bont dat de schade 6,25% van de waarde bedraagt, is daarmee in lijn. Tevens stelt verweerder vast dat de kwalificatie die Langhout & Wiarda heeft gegeven van de planologische verslechtering voor eiseres correspondeert met de criteria voor een lichte tot middelzware planschade. Verweerder heeft besloten om ten gunste van eiseres af te wijken van het advies van Langhout & Wiarda en in plaats daarvan het door De Bont gehanteerde schadepercentage toe te passen. Eiseres is door deze handelwijze niet benadeeld. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om de planschade te laten vaststellen door een gezamenlijk aan te wijzen derde taxateur. De door eiseres ingebrachte stukken van de makelaar geven daartoe evenmin aanleiding. Niet blijkt dat diens taxatie is gebaseerd op een vergelijking van de relevante planologische regimes. Ook de stelling dat de WOZ-waarde op de peildatum hoger was dan de getaxeerde waarde die volgt uit het door verweerder gebruikte advies, leidt niet tot de conclusie dat het advies niet aan het besluit ten grondslag kan worden gelegd. Het is niet gebleken dat de WOZ-waarde van de woning van eiseres in het jaar onmiddellijk na de planologische wijziging aanzienlijk meer is gedaald dan het door De Bont geraamde schadepercentage. Daarom is de WOZ-waarde in dit geval niet van belang voor de beoordeling van de planschadetaxatie.
8. Eiseres voert aan dat het schadebedrag te laag is, gezien de werkelijke schade. De waarde van het perceel met woonhuis, dat direct naast de nieuwe provinciale weg N201 ligt, is aanzienlijk gedaald. Eiseres verwijst in dat verband naar het rapport van makelaar C.A. Eveleens van 6 juli 2015. Daaruit blijkt dat de waardevermindering van het huis aanzienlijk groter is. Tevens blijkt daaruit dat het schadepercentage van 6,25% te laag is. Het hanteren van een percentage om de schade tot uitdrukking te brengen doet bovendien geen recht aan de individuele schadebepaling. Eiseres komt uit op een schadebedrag van € 95.000,-. Verweerder is ten onrechte voorbij gegaan aan het rapport van de makelaar, terwijl zij RT/RMT is en kennis heeft van de lokale markt. Eiseres wijst op het grote verschil tussen het door verweerder toegekende bedrag en het door de makelaar getaxeerde bedrag. Ten onrechte is de WOZ-waarde, die in 2004 al € 380.000,- bedroeg, niet betrokken bij de waardebepaling. Het rapport van Langhout & Wiarda is volgens eiseres onvoldoende onderbouwd. Tevens trekt zij de deskundigheid van Langhout & Wiarda in de regio Aalsmeer in twijfel. Het door verweerder gestimuleerde overleg tussen De Bont en Langhout & Wiarda in verband met de schadepercentages komt eiseres vreemd voor en geeft blijk van een procedure die niet helemaal volgens de regels is verlopen. Het advies van De Bont van 5 februari 2015, dat ook is betrokken bij de schadevaststelling voor eiseres, heeft geen betrekking op woning eiseres. Eiseres heeft verzocht om de schade te laten begroten door een derde, onafhankelijke taxateur. Tot slot heeft zij aangevoerd dat zij lang heeft moeten wachten op uitsluitsel over haar aanvraag om de toekenning van een planschadevergoeding. In de periode van oktober 2012 tot juni 2014 heeft zij niets van verweerder vernomen, zonder dat de reden daarvoor haar bekend is.
9. In een nadere reactie van 9 februari 2016 hebben Langhout & Wiarda nog toegelicht dat het verschil tussen de WOZ-waarde en de planologisch vastgestelde waarde in 2004 kan worden verklaard door het feit dat in de oude planologische situatie de woning van eiseres een agrarische bedrijfswoning was, maar dat die situatie afweek van de feitelijke situatie, waarin de woning niet (meer)als bedrijfswoning in gebruik was, maar als een gewone (burger)woning. Tevens hebben Langhout & Wiarda toegelicht dat de taxatie van de waarde van de woning van eiseres in 2004 tot stand is gekomen op grond van de zogenoemde vergelijkingsmethode en is aangegeven welke objecten zijn meegenomen in de taxatie.
10. De rechtbank stelt vast dat de voorliggende besluitvorming niet ziet op de aanvraag van eiseres voor planschadevergoeding als gevolg van de vestiging van het bedrijventerrein [naam terein] . Op die aanvraag is al onherroepelijk beslist.
11. Niet in geschil is dat verweerder de aanvraag van eiseres terecht heeft beoordeeld op grond van het bepaalde in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en dat verweerder de juiste toepasselijke planologische regimes heeft vergeleken. Voorts is niet in geschil dat de schade als gevolg van de aanleg van de N201 voor eiseres niet voorzienbaar was en dat zij recht heeft op een planschadevergoeding. Partijen zijn het evenwel niet eens over de hoogte van de toegekende schadevergoeding.
12. Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuurs-rechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:176, te vinden op www.rechtspraak.nl) mag een bestuursorgaan een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade baseren op een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige, indien uit dat advies blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies van dat advies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht. In deze uitspraak heeft de Afdeling tevens overwogen dat de rechter een door een bestuursorgaan aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd deskundigenoordeel slechts terughoudend kan toetsen. De maatstaf bij de te verrichten toetsing is niet de eigen waardering door de rechter van de nadelen van de planologische wijziging, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat het bestuursorgaan, gelet op de motivering van het advies, zich bij de besluitvorming in redelijkheid niet op dat deskundigenoordeel heeft kunnen baseren. Dit laat onverlet dat de besluitvorming dient te voldoen aan de eisen die door het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering worden gesteld en dat de rechter de besluitvorming daaraan dient te toetsen.
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan de toekenning van de planschade-vergoeding het advies van Langhout & Wiarda van 22 oktober 2014 ten grondslag heeft gelegd, behoudens het daarin gehanteerde schadepercentage van 3,5%. Enkel voor het schadepercentage heeft verweerder aangesloten bij het advies van De Bont van 5 februari 2015. De rechtbank is van oordeel dat de deskundige van Langhout & Wiarda een onafhankelijke planschadedeskundige is, die staat ingeschreven in het Register Deskundigen Onteigening en Bestuursrechtelijke Schadevergoeding. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX5953), waarin is overwogen dat Langhout een ruime ervaring heeft op het gebied van planschade. Voorts is van belang dat de deskundigen van Langhout & Wiarda ervaring hebben met planschadebeoordelingen in het hele land. Vestiging in de regio betreft geen voorwaarde om een juiste beoordeling te kunnen maken. In het betoog zijn derhalve geen concrete aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat Langhout & Wiarda niet op onpartijdige en objectieve wijze tot een advies is gekomen en verweerder reeds hierom de besluitvorming niet (mede) op dit advies mocht baseren.
14. De rechtbank overweegt voorts dat, op grond van vaste rechtspraak, bij beoordeling van een verzoek om planschade een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon dan wel kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 23 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:781). In het rapport van Langhout & Wiarda heeft een dergelijke planvergelijking plaatsgevonden, waarbij is gekeken naar de planologische mogelijkheden en niet naar de feitelijke situatie. De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport van makelaar Eveleens niet blijkt dat een planvergelijking is gemaakt of dat de planologische effecten in de waardebepaling zijn betrokken. Dat rapport kan dan ook niet als een deskundig tegenrapport worden beschouwd. In het rapport van Eveleens is enkel gesteld dat het schadepercentage van 6,25% discutabel is, maar (ook) dat is verder onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft, onder verwijzing naar De Bont, voldoende gemotiveerd dat het gebruikelijk is de zwaarte van de schade uit te drukken in een percentage en waarom in het geval van eiseres 6,25% van toepassing is geacht. Voor zover Eveleens de WOZ-waarde van € 380.000,- als uitgangspunt heeft genomen voor de waarde op de peildatum 10 maart 2004, is de rechtbank van oordeel dat dat niet juist is. Bij het bepalen van de WOZ-waarde wordt niet, zoals bij planvergelijking, gekeken naar de situatie bij een maximale invulling van het planologische regime, maar is vooral de feitelijke situatie bepalend voor de waarde. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1436). In het geval van eiseres was op de peildatum in de feitelijke situatie wel sprake van een (burger)woning, maar op grond van het destijds geldende planologische regime was sprake van een bedrijfswoning, die, vanwege die beperking, een lagere waarde vertegenwoordigt. De rechtbank concludeert dat eiseres met het rapport van Eveleens niet aannemelijk heeft gemaakt dat het advies van Langhout & Wiarda - en het advies van De Bont met betrekking tot het schadepercentage - onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen.
15. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich bij de besluitvorming in redelijkheid op het rapport van Langhout & Wiarda van 22 oktober 2014 heeft mogen baseren. Daaraan doet geen afbreuk dat verweerder het schadepercentage heeft bijgesteld onder verwijzing naar het advies van De Bont van 5 februari 2015, dat betrekking heeft op het naastgelegen perceel. Verweerder heeft inzichtelijk gemotiveerd dat het in de rede ligt om voor de beide woningen eenzelfde schadepercentage te hanteren, gezien de vergelijkbare ligging van de woningen en vergelijkbare schadefactoren. Bovendien is eiseres hierdoor niet benadeeld. Dat verweerder geen zorgvuldige procedure heeft gevolgd vanwege deze ‘handje-klap’ wijze van werken, zoals eiseres betoogt, volgt de rechtbank niet. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder uitsluitend om redenen van coulance heeft gekozen voor het hogere percentage. Hoewel het wel invoelbaar is dat eiseres de toegekende planschadevergoeding als laag ervaart, zeker gelet op wat makelaar Eveleens haar – op basis van onjuiste uitgangspunten – heeft voorgerekend, kan dit binnen het tot de rechtbank ter beschikking staande toetsingskader geen rol spelen. De rechtbank kan en mag slechts toetsen of de besluitvorming en de daaraan ten grondslag liggende adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoende gemotiveerd zijn. Gezien bovenstaande beoordeling is dat het geval.
16. De rechtbank vat de stelling van eiseres, die zonder professionele rechtsbijstand procedeert, dat zij lang op definitief uitsluitsel over haar aanvraag heeft moeten wachten, op als een beroep op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
17. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Nu het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn betrekking heeft op een procedure naar aanleiding van een besluit dat voor 1 juli 2013 bekend is gemaakt, is hierop het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2013, zie ook de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1259).
18. Voor procedures die uit een bezwaarschriftprocedure en een beroepsprocedure bestaan, geldt als uitgangspunt dat de behandeling van het bezwaar in beginsel ten hoogste één jaar duurt en de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres op of omstreeks 6 november 2011 ontvangen. Sinds die datum zijn, ten tijde van deze uitspraak, vier jaar en ruim acht maanden verstreken. In dit geval geven de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van eiseres gedurende de hele procesgang, de aard van de maatregel en het getroffen belang van eiseres, geen aanleiding om een langere termijn gerechtvaardigd te achten. Dit betekent dat de procedure een jaar en ruim acht maanden te lang heeft geduurd. In aanmerking genomen dat de rechtbank in deze procedure binnen een termijn van twee jaar uitspraak heeft gedaan, moet deze overschrijding geheel worden toegerekend aan verweerder. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat vooral de primaire fase lang heeft geduurd. Er waren veel zaken, in een kleine gemeente, en de afhandeling kostte per zaak de nodige tijd. De bezwaarfase heeft niet te lang geduurd. De rechtbank deelt dit standpunt van verweerder niet, nu gerekend moet worden vanaf het bezwaar van eiseres van 6 november 2011 en niet vanaf het door verweerder als bezwaar aangemerkte beroep van 12 juli 2015. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierover in overweging 6 is geoordeeld.
19. De rechtbank gaat uit van een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De rechtbank zal verweerder, met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb , zoals dat gold tot 1 juli 2013, veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.000,-, als vergoeding voor de door eiseres geleden immateriële schade.
20. Gelet op de toewijzing van het verzoek om schadevergoeding zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Wel zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a van de Awb , bepalen dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
21. Het voorgaande betekent dat de door verweerder vastgestelde planschadevergoeding van € 21.250,- in stand blijft en dat eiseres daarnaast een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding van verweerder ontvangt.
22. Nu het beroep gegrond wordt verklaard is er aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:74, tweede lid van de Awb en te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 2.000,-;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. C.A.E. Wijnker en mr. H.J. Schaberg, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. Breimer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2016.
griffier
voorzitter
de griffier is buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.