Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 4463249 EA VERZ 15-989
beschikking van: 12 november 2015
func.: 493
beschikking van de kantonrechter
I n z a k e
Centraal Bureau Rijvaardigheid
gevestigd te Rijswijk
verzoekstergemachtigde: mr. M.M.S. Meinhardt
t e g e n
[verweerster]
wonende te [plaats]
verweerster
gemachtigde: mr. B. Coskun.
Partijen worden hierna CBR en [verweerster] genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
CBR heeft op 21 september 2015 een verzoek als bedoeld in artikel 7:671b Burgerlijk Wetboek , met producties, ingediend dat strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. [verweerster] heeft op 6 augustus 2015 een verweerschrift ingediend, eveneens met producties. Het verzoek is ter terechtzitting behandeld op 29 oktober 2015. Beide gemachtigden hebben op voorhand nog nadere producties ingezonden. CBR is verschenen bij [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en haar gemachtigde. [verweerster] is verschenen met haar gemachtigde. Mr. Meinhardt heeft de zaak bepleit aan de hand van een overgelegde pleitnota. Mr. Coskun heeft daarop gereageerd. Na verder debat is een datum voor beschikking bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Uitgangspunten
1. Als uitgangspunt geldt het volgende:
1.1
[verweerster] , thans 51 jaar oud, is sedert 1 september 1996 in dienst van CBR als rijexaminator (examencentrum Amsterdam), sinds 1 december 2008 voor 32 uur per week (28 examens per week). Het laatstgenoten bruto salaris bedraagt € 2.906.97 per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. CBR is een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan dat namens de minister van Infrastructuur en Milieu een veiligheidstaak uitvoert, namelijk het beoordelen van de medische geschiktheid en rijvaardigheid van verkeersdeelnemers (bestuurders van motorvoertuigen). In haar functie van examinator is [verweerster] belast met het afnemen van rijexamens.
1.2In 2008 is een nieuwe vorm geïntroduceerd voor het afnemen van rijexamens, met meer aandacht voor verkeersinzicht, gevaarherkenning, zelfreflectie, sociaal rijden en milieubewust gedrag. Dit heeft tot een andere manier van examineren geleid, waarbij hoge eisen aan de communicatieve vaardigheden van examinatoren worden gesteld.
1.3In het jaargesprek van 14 november 2011 is vastgesteld dat het slagingspercentage van [verweerster] te laag lag en naar een acceptabel niveau moest worden gebracht, bij gebreke waarvan heropleiding zou plaatsvinden. Het eindoordeel was onvoldoende.
In het jaargesprek van 7 september 2012 is nogmaals aandacht besteed aan het slagingspercentage. Tijdens een voortgangsgesprek van 21 maart 2013 is opnieuw vastgesteld dat het slagingspercentage van [verweerster] te laag was, namelijk 15% onder het gemiddelde, terwijl een marge van 10% acceptabel is.
1.4Naar aanleiding van het jaargesprek van 14 oktober 2013 is voor [verweerster] op het punt van de communicatie een collega als coach ingeschakeld. In het voortgangsgesprek van 11 maart 2014 is nog steeds geconstateerd dat het slagingspercentage van [verweerster] te laag was. In het jaargesprek van januari 2015, met als oordeel matig, is geconstateerd dat het slagingspercentage verder gedaald was. In het voortgangsgesprek van 16 maart 2015 bleek het slagingspercentage opnieuw aanmerkelijk onder het gemiddelde.
1.5Daarop heeft CBR besloten tot een zgn. nulmeting gevolgd door een opleidingstraject met een docent. De bevinding van deze docent was dat [verweerster] tijdens examens onvoldoende communiceerde met de kandidaat. Geadviseerd is een opleiding op maat buiten de vaste examenplaats, af te sluiten met een toets, de ETEV (examentechnische vaardigheid).
1.6[verweerster] is op 23 april 2015 gestart met de opleiding in Leusden. Na enige tijd heeft [verweerster] gevraagd om een andere opleider, welk verzoek is gehonoreerd. Nadien heeft zij gevraagd om de opleiding te mogen voortzetten in haar eigen standplaats. Ook dat is door CBR gehonoreerd. Op 18 juni 2015 heeft een tussenmeting plaatsgevonden. De conclusie daarvan was dat [verweerster] niet in staat is om meerdere examens na elkaar correct af te nemen. Op 2 juli 2015 is de ETEV afgenomen door weer een andere docent. Alle vier gereden examens worden als onvoldoende beoordeeld. Een gepland vijfde examen is niet afgenomen omdat op verzoek van [verweerster] later was gestart. Het eindresultaat is onvoldoende. De conclusie van de eindevaluatie van 2 juli 2015 is dat het na een intensieve opleiding van drie maanden niet gelukt is om de vaardigheden van [verweerster] op het gewenste niveau te krijgen, met name waar het gaat om het combineren van vakinhoudelijke kennis met communicatieve vaardigheden en empathisch vermogen. Continuïteit is niet gewaarborgd.
1.7[verweerster] is per 2 juli 2015 vrijgesteld van werk. Een voorstel om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen heeft zij van de hand gewezen.
1.8Op 10 augustus 2015 heeft [verweerster] zich ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft [verweerster] geschikt geacht voor aangepast werk. Op 28 september 2015 heeft de verzekeringsgeneeskundige van het UWV op een verzoek van [verweerster] geoordeeld dat zij per 8 september 2015 niet geschikt was voor haar eigen werk.
Verzoek
2. CBR verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op grond van artikel 7:671b BW te ontbinden met inachtneming van de voor haar geldende opzegtermijn van 19 weken verminderd met de duur van de procedure op grond van haar ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid, onder toekenning van een transitievergoeding van € 27.923,00 bruto. CBR stelt daartoe dat er sprake is van disfunctioneren als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder d BW. CBR maakt [verweerster] daarvan geen verwijt. Andere passende functies zijn niet beschikbaar. CBR heeft te maken met inkrimping van administratieve functies.
Verweer
3. [verweerster] verweert zich tegen de gevraagde ontbinding. Zij stelt dat er sprake is van een opzegverbod wegens ziekte en betwist het door CBR gestelde disfunctioneren. Indien de arbeidsovereenkomst desondanks wordt ontbonden, dan maakt [verweerster] aanspraak op een extra billijke vergoeding van € 175.000,-. [verweerster] heeft een lange historie van hoog ziekteverzuim. Deels houdt dit verband met een auto ongeluk in 2002, hetgeen er uiteindelijk toe heeft geleid dat [verweerster] voor 30% arbeidsongeschikt is verklaard, reden waarom haar arbeidsduur is verkort tot 32 uur per week. Verder is [verweerster] in 2014 bedreigd door een autorijschool. CBR misbruikt een en ander nu door te spreken van disfunctioneren. [verweerster] neemt afstand van de bevindingen en constateringen ter zake van disfunctioneren en betwist dat zij het in 2008 ingevoerde “nieuwe rijden” niet aan zou kunnen. Het slagingspercentage acht zij geen goede maatstaf van haar functioneren. De kritiek op haar functioneren plaatst zij in de sleutel van haar ziekte (belastbaarheid). [verweerster] zegt open te staan voor ander passend werk.
Beoordeling
4. De kantonrechter is van oordeel dat het verweer faalt. Uit de hiervoor vermelde uitgangspunten blijkt dat CBR er (tevergeefs) alles aan heeft gedaan om het functioneren van [verweerster] op het gewenste niveau te krijgen. Dat is niet gelukt, omdat [verweerster] blijvend tekortschiet in haar communicatieve vaardigheden, welke sedert 2008 kennelijk van meer belang zijn dan daarvoor. Dit tekortschieten houdt geen verband met de gezondheidstoestand van [verweerster] . Als [verweerster] niet ziek is maar aan het werk, dan dient zij aan de eisen van het vak te voldoen en op een correcte wijze rijexamens af te nemen. Dit is zowel van belang voor de kandidaten als van algemeen belang. Anders dan [verweerster] acht de kantonrechter het stelselmatig (te) lage slagingspercentage wel degelijk een indicatie van de (on-)geschiktheid van [verweerster] voor haar functie. Coaching en een heropleiding op maat hebben niet tot voldoende verbetering geleid. De kantonrechter concludeert dat het opzegverbod tijdens ziekte niet in de weg staat aan de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Uit niets blijkt immers dat het disfunctioneren daarmee verband houdt, ook niet uit het oordeel van de verzekeringsgeneeskundige. [verweerster] is na het ongeval in 2002 slechts gedeeltelijk arbeidsongeschikt geoordeeld; zij ontvangt dan ook een gedeeltelijke WAO-uitkering. Ook na de gestelde bedreiging is zij uiteindelijk weer geschikt geacht voor haar eigen werk. Zij heeft zich pas ziek gemeld nadat zij op non actief was gesteld. De enkele suggestie dat haar veelvuldige verzuim de werkelijke reden vormt voor het verzoek, is onvoldoende om de onder 1.3 tot en met 1.6 vermelde feiten te ontkrachten. CBR heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat voor [verweerster] geen passend werk voorhanden is. De gevraagde ontbinding zal dan ook worden toegewezen.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de ontbinding geen gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van CBR, zodat voor een aanvullende vergoeding geen plaats is. De omstandigheid dat eerder naast de transitievergoeding outplacement en een vergoeding voor juridische kosten is aangeboden, maakt dat niet anders. De aangeboden transitievergoeding, waarvan de berekening niet is betwist, zal dan ook worden toegewezen. Bij de ontbindingsdatum gaat de kantonrechter op de voet van artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder a BW uit van de evenmin betwiste opzegtermijn en de duur van deze procedure.
6. De proceskosten worden gecompenseerd.
BESLISSING
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2016;
veroordeelt CBR om aan [verweerster] een transitievergoeding te betalen van € 27.923,00 bruto;
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen;
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2015 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter